NL194177C - Bandcassette, voorzien van een voor-, een achter- en een bovendeksel. - Google Patents

Description

1 194177

Bandcassette, voorzien van een voor·, een achter· en een bovendeksel

De uitvinding heeft betrekking op een bandcassette, omvattende een huis met een in het algemeen rechthoekige vorm, waarin haspels zijn opgenomen waarop een voorraad band is gewikkeld, en welke 5 boven- en onderwanden en een zich tussen de boven- en onderwanden uitstrekkende omtrekswand langs drie van de zijden van het huis heeft, zodanig dat een opening langs de vierde zijde van het huis wordt gevormd, waarbij de boven- en onderwanden eerste en tweede uitsparingen vertonen die in verbinding staan met de opening en zich uitstrekken langs een gedeelte van de vierde zijde van het huis, waarbij de band tussen de spoelen wordt geleid in een baan met een gedeelte dat zich langs de opening uitstrekt, 10 waarbij op het huis een voordeksel is gemonteerd dat ten opzichte van het huis beweegbaar is tussen een gesloten stand waarin de opening wordt bedekt en een geopende stand waarin de opening wordt vrijgelaten, en waarbij een achterdeksel is aangebracht en beweegbaar is in combinatie met de beweging van het voordeksel tussen de gesloten stand waarin het deksel zich achter het voordeksel bevindt, zodat het gedeelte van de band door de voor- en achterdeksel wordt omsloten en de geopende stand waarin het 15 deksel van de achterzijde van de band is weggenomen, zodat het bandgedeelte door de tweede uitsparing aangegrepen kan worden voor het door de opening naar buiten trekken van de band, en waarbij een bovendeksel is aangebracht dat beweegbaar is in combinatie met de beweging van het voordeksel en dat de eerste uitsparing in de gesloten stand sluit. Een dergelijke bandcassette, die bij voorkeur wordt gebruikt in een opneem- en/of weergeefinrichting zoals een videobandrecorder, verscheidene andere informatiebe-20 werkingsinrichtingen en dergelijke, is beschreven in aanvraagsters niet vóórgepubliceerde Nederlandse aanvrage van oudere rang 8202459.

Een bandcassette die gebruikt wordt bij conventionele videobandrecorders (die hierna VTR worden genoemd) is voorzien van een opening langs één zijde van het cassettehuis en een met de opening in verbinding staande uitsparing, welke gevormd is in de bodemwand van het huis. Wanneer de bandcassette 25 in een cassettehouder van de VTR wordt aangebracht, worden op een laadring gemonteerde bandlaad· pennen in de uitsparing van het cassettehuis gestoken. Bij rotatie van de laadring, trekken de bandlaad-pennen de band uit het cassettehuis en wikkelen deze om het omtreksoppervlak van de geleidingstrommel van de VTR.

Een dergelijke bandcassette was gewoonlijk voorzien van een deksel dat beweegbaar was tussen een 30 gesloten stand waarin de opening van het huis was bedekt en een geopende stand waarin de opening werd vrijgelaten. In de gesloten stand werd de band beschermd tegen onbedoelde beschadiging. Het spreekt vanzelf dat, wanneer de bandcassette in de cassettehouder was geplaatst, het deksel uit de gesloten stand in de geopende stand werd bewogen teneinde het door de opening naar buiten trekken van de band mogelijk te maken.

35 Het bovengenoemde type bandcassette had echter het nadeel dat stof of dergelijke aan het oppervlak van de band kon gaan kleven, omdat de achterzijde van de band vrij toegankelijk was door de uitsparing, zelfs in de gesloten stand van het deksel. Het gevolg was dat hierdoor signaaluitval (drop-out) bij opname en weergave van de band optrad.

Daarom is in de bovengenoemde eerdere Nederlandse aanvrage 8202459 reeds een bandcassette 40 voorgesteld waarbij het langs de opening van de cassette bewegende deel van de band volledig wordt omsloten in de toestand waarin de cassette niet in gebruik is. Hiertoe vertoont de cassette volgens dit eerdere voorste! naast een conventioneel deksel dat de voorzijde van de band in de gesloten stand beschermt een scharnierend met het voordeksel verbonden achterdeksel, dat in de gesloten stand van de deksels tezamen met het voordeksel een ruimte bepaalt, waarin het betreffende gedeelte van de band is 45 opgesloten. Daarnaast vertoont het deksel volgens dit oudere voorstel nog een afzonderlijk scharnierbaar bovenste deel, dat bedoeld is voor het afsluiten van de uitsparing in de bovenwand van de cassette. Hoewel met een dergelijk uit verschillende delen bestaand deksel het door de opening stekende gedeelte van de band in de gesloten stand inderdaad tegen verontreiniging en beschadiging beschermd wordt, heeft deze oudere cassette het nadeel, dat deze een relatief groot aantal beweegbaar met elkaar verbonden onderde-50 len vertoont, waardoor de samenbouw daarvan relatief gecompliceerd en tijdrovend is, en de vervaardigingskosten dus relatief hoog zullen zijn, terwijl daarnaast de kans op storingen tijdens gebruik relatief groot zal zijn.

De uitvinding beoogt derhalve een bandcassette van de hiervoor beschreven soort te verschaffen, waarbij dit nadeel zich niet voordoet. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt, doordat het achterdeksel als 55 een geheel gevormd is met het bovendeksel. Door deze integrale constructie wordt het aantal onderdelen verminderd, waardoor de vervaardigingskosten van de bandcassette worden verlaagd, en de bedrijfszekerheid daarvan wordt verbeterd.

194177 2

Wanneer het achterdeksel aan ten minste één einde een geleidingspen vertoont, die ingrijpt in een geleidingsgroef die gevormd is in de omtrekswand van het huis, en het huis verder een bovenste helft omvat die bestaat uit de bovenwand en een bovenzijde van de omtrekswand, alsmede een onderste helft die bestaat uit de onderwand en een onderzijde van de omtrekswand, wordt bij voorkeur de geleidingsgroef 5 begrensd door enerzijds een voorste wanddeel dat onderdeel vormt van de bovenste helft van het huis, en anderzijds een achterste wanddeel dat onderdeel vormt van de onderste helft van het huis. Zo wordt ondersnijding bij het vormgevingsproces vermeden.

Bovenstaande en andere doeleinden, kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de 10 volgende gedetailleerde beschrijving van kenmerkende uitvoeringsvormen van de uitvinding welke beschrijving gelezen moet worden aan de hand van de bijgevoegde tekeningen, waarin dezelfde verwijzingscijfers worden gebruikt voor het in de verscheidene aanzichten aangeven van dezelfde onderdelen.

De bijgevoegde tekeningen tonen een uitvoeringsvorm van de uitvinding toegepast op een bandcassette 15 voor een videobandrecorder.

Figuur 1 is een perspectivisch aanzicht dat het uiterlijk van de bandcassette toont.

Figuur 2 is een bovenaanzicht van de bandcassette waarbij een bovenste scheidingswand daarvan gedeeltelijk is weggesneden.

Figuur 3 is een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen van de bandcassette.

20 Figuur 4 is een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn IV-IV in figuur 2.

Figuren 5 en 6 tonen de voor- en binnendeksels van de bandcassette bij het openen of sluiten.

In figuur 1 wordt een bandcassette 1 getoond die bestaat uit een bovenste helft 2 en een onderste helft 3 welke beide van een kunsthars zijn vervaardigd. De bovenste helft 2 en de onderste helft 3 zijn verticaal 25 aan elkaar bevestigd teneinde een huis te vormen. In het huis is, zoals in figuur 2 wordt getoond, een paar bandhaspels 4 en 5 roteerbaar gemonteerd en is om de bandhaspels 4 en 5 een magneetband 6 gewikkeld.

In de voorzijde van de bandcassette 1 is, zoals in figuur 2 en 3 wordt getoond, een opening 9 gevormd over nagenoeg de gehele breedte van de cassette, terwijl een in hoofdzaak trapeziumvormig inspringend deel 11 samenvallend met de opening 9 in een onderste scheidingswand 10 van de onderste helft 3 is 30 gevormd. Een bovenste inspringend gedeelte 13, dat samenvalt met de opening 9, is in een bovenste scheidingswand 12 gevormd die zich over de gehele breedte van de cassette uitstrekt.

De opening 9 wordt normaal afgesloten met een U-vormig voordeksel 14. Het bovenste inspringende gedeelte 13 wordt normaal afgesloten met een bovenste dekseldeel 41 van een later te beschrijven binnendeksel 34. Een paar scharnieren 17 is als één geheel en coaxiaal met de binnenzijde van de rechter 35 en linker einddelen 15 en 16 van het voordeksel 14 gevormd. De scharnieren 17 worden respectievelijk door een paar gaten 18 gestoken die gevormd zijn aan de rechter en linker einden van de bandcassette 1. Het voordeksel 14 zwenkt verticaal over het paar scharnieren 17 binnen een gebied van ongeveer 90°. Een paar torsieveren 19 is op het paar scharnieren 17 gemonteerd. Voor- en achtereinden 19a en 19b van de torsieveren 19 worden respectievelijk ondersteund door veersteunuitsteeksels 55 die één geheel vormen 40 met en zich binnenwaarts uitstrekken van beide einden 15 en 16 van het voordeksel 14 en door veer-houders 56 die aan elk einde van de bandcassette 1 zijn gevormd. Het voordeksel 14 wordt met deze torsieveren 19 constant in de sluitrichting belast. De scharnieren 17 worden, meer nauwkeurig gesteld, op plaatsen ondersteund die enigszins achterwaarts liggen van de normale posities bij de conventionele bandcassette. Met deze constructie kan de schamierbaan van het voordeksel 14 zich niet te ver voor de 45 bandcassette 1 uitstrekken.

Langs het trapeziumvormige inspringende gedeelte 11 strekt zich, zoals in figuur 3 wordt getoond, een verticale scheidingswand 22 omhoog uit, welke aansluit op de zich van de bovenste scheidingswand 12 uitstrekkende verticale scheidingswand, waardoor het inwendige van de bandcassette 1 door de zo gevormde verticale scheidingswand afgescheiden wordt van het inspringende gedeelte 11 en het bovenste 50 inspringende gedeelte 13.

Een paar bandgeleidingsgedeelten 23, waarvan de oppervlakken rond en glad zijn, zijn aan zowel de rechter als linker eindgedeelten van de verticale scheidingswand 22 gevormd, waardoor de band 6 langs het openingsdeel 9 wordt geleid. Geleidingsgroeven 24 zijn zodanig uitgevoerd dat deze zich in de verticale richting uitstrekken in zowel de rechter als de linker binnenste zijdelen 22a van de verticale scheidingswand 55 22, waarbij deze aan de zijde van het inspringende gedeelte 11 naar elkaar toegekeerd zijn. Deze geleidingsgroeven 24 dienen voor het geleiden van een paar pennen 49 van het later te beschrijven binnendeksel 34. Elke geleidingsgroef 24 omvat een hellend deel 25, een verticaal deel 26 en een gebogen 3 194177 deel 27, zoals in figuur 4 t/m 6 wordt getoond. Het paar geleidingsgroeven 24 is gevormd door het combineren van de bovenste en onderste helften 2 en 3 teneinde ondersnijding bij het vormgevingsproces te vermijden.

Zoals in figuur 3 wordt getoond omvat het voordeksel 14 een voorplaat 30 en een bovenplaat 31 die 5 respectievelijk het openingsdeel 9 en een deel van het bovenste inspringende gedeelte 13 bedekt. Aan het onderoppervlak van de bovenplaat 31 is een paar steunen 32 gevormd nabij zowel de rechter als de linker einddelen daarvan. In de gaten 33 die in de steunen 32 zijn gevormd, zijn respectievelijk de steunpinnen 35 opgenomen die op elk centraal deel van de rechter en linker einddelen van het binnendeksel 34 integraal en coaxiaal daarmee zijn aangebracht. Dit binnendeksel 34 kan daardoor op het paar steunpinnen zwenken.

10 Het binnendeksel 34 strekt zich naar boven uit van de steunpinnen 35 zodanig dat een kleine hoek met de horizontaal wordt gevormd zoals in figuur 4 wordt getoond, terwijl het gedeelte dat zich naar beneden uitstrekt ten opzichte van de steunpinnen 35 een tegenoverliggend deel 36 vormt dat zich evenwijdig aan het achteroppervlak van de band 6 uitstrekt. Het ondereinde van het tegenoverliggende deel 36 heeft een hellend deel 38 dat onder een hoek staat naar een ondereinde 37 van de voorplaat 30. Het ondereinde 39 15 van het hellende deel 38 is normaal in contact met het ondereinde 37 van de voorplaat 30. Het bovenste gedeelte van de steunpennen 35 vormt een in hoofdzaak U-vormig bovendeel 40. Het bovenste dekseldeel 41 is tot één geheel gekoppeld met de boveneinden van het bovendeel 40. Het bovenste dekseldeel 41 ligt normaal in één vlak met de bovenplaat 31 van het voordeksel 14 en de bovenwand 12 van de bovenhelft 2, zodat het bovenste inspringende gedeelte 13 geheel wordt afgesloten. Meer in het bijzonder zijn aan de 20 voor- en achtereinden van het bovenste dekseldeel 41 hellende oppervlakdelen 42 en 43 gevormd. Aan het achtereinde van de bovenplaat 31 respectievelijk aan de rand van het bovenste inspringende deel 13 zijn hellende oppervlakdelen 44 en 45 gevormd. De hellende oppervlakdelen 42, 44, 43 en 45 zijn in nauw contact met elkaar voor het afsluiten van het bovenste inspringende deel 13.

Zoals in figuur 2 t/m 6 wordt getoond, vormt een paar steunen 48 één geheel met het achteroppervlak 25 van het hellende deel 38 van het binnendeksel 34, dat zich aan de rechter en linker einddelen daarvan bevindt. De pennen 49, die coaxiaal ten opzichte van elkaar liggen, zijn aan uiteindgedeelten van het paar steunen 48 bevestigd en strekken zich horizontaal uit naar de buitenzijde, dat wil zeggen respectievelijk naar rechts en links. De pennen 49 worden verschuifbaar opgenomen in het paar geleidingsgroeven 24 dat aan de rechter en linkereinden van de verticale scheidingswand 22 in de binnenoppervlakken 22a is 30 gevormd.

In de bandcassette 1 met de hierboven beschreven constructie wordt normaal het vooroppervlak van de band 6 dat langs de opening 9 beweegt, bedekt met het voordeksel 14, en de achterzijde van de band wordt normaal bedekt met het binnendeksel 34, zoals in figuur 4 wordt getoond. Het bovenste inspringende gedeelte 13 wordt volledig door de bovenplaat 31 van het voordeksel 14 en het bovenste dekseldeel 41 van 35 het binnendeksel 34 afgedicht. De langs de opening 9 bewegende band 6 wordt dus in hoofdzaak door het voordeksel 14 en het binnendeksel 34 afgedicht, en er bestaat geen gevaar dat de band 6 wordt beschadigd. De bandcassette 1 is dus zeer betrouwbaar.

Wanneer de bandcassette 1 in de videobandrecorder wordt geladen, zwenken het voordeksel 14 en het binnendeksel 34 omhoog, waardoor de voorzijde en de achterzijde van de band 6 worden vrijgemaakt.

40 Tegelijkertijd wordt een niet getoonde bandlaadgeleiding door het inspringende deel 11 naar binnen gestoken, waardoor de band 6 kan worden geladen. De bandcassette 1 wordt bijvoorbeeld in een cassette-houder of dergelijke van de videobandrecorder gestoken en vervolgens in figuur 4 gezien benedenwaarts bewogen teneinde in de geladen stand gebracht te worden, waarbij één van de einddelen 15 en 16 van het voordeksel 14 door een in de cassettelaadpositie gevormd uitsteeksel 52 omhoog wordt geduwd, zodat het 45 voordeksel 14 wordt geopend en tegen de torsieveren 19 in omhoog zwenkt. Ondertussen bewegen de pennen 49 van het binnendeksel 34 omhoog, doordat deze door het paar geleidingsgroeven 24 worden geleid. Het binnendeksel 34 wordt dus geopend terwijl dit door het paar geleidingsgroeven 24 wordt geleid. Bij de aanvang van het openen van het deksel wordt het paarpennen 49 dus meer in het bijzonder geleid door het paar hellende dele 25 teneinde omhoog en achterwaarts bewogen te worden. Het binnendeksel 34 50 zwenkt tegen de richting van de klok in om de steunpennen 35, en de ondereinden 39 van hei binnendeksel 34 beweegt snel achter de band 6. Vervolgens wordt een grote ruimte gevormd tussen het ondereinde 37 van het voordeksel 14 en het ondereinde 39 van het binnendeksel 34. Zelfs wanneer de band 6 enigszins slap hangt, kan deze niet worden beschadigd doordat deze tegen het voordeksel 14 of het binnendeksel 34 aangedrukt wordt.

55 In een tussenliggende fase van de openingsbeweging van het deksel, zoals getoond in figuur 5, beweegt het paar pennen 49 verticaal omhoog, doordat deze door het paar verticale delen 26 wordt geleid. Het ondereinde 39 van het binnendeksel 34 beweegt vervolgens verticaal omhoog op een voldoende afstand

Claims (2)

194177 4 van het achteroppervlak van de band 6. Daar de scharnieren 17 van het voordeksel 14 op relatief naar achteren verschoven liggende posities zijn aangebracht, steekt het ondereinde 37 van het voordeksel 14 anderzijds niet te ver aan de voorzijde van de bandcassette 1 uit. De "ruimtefactor” aan de voorzijde van de cassetteband 1 in de geladen toestand kan dienovereenkomstig voor conventionele cassettes worden 5 verbeterd, zodat VTR’s compacter van afmeting kunnen worden vervaardigd. Een uitsparing 53 is binnenwaarts aangebracht in elk gebogen deel 40 van het binnendeksel 34. Wanneer het voordeksel 14 en het binnendeksel 34 open zijn, zoals getoond in figuur 5 en 6, kan een uiteinde 54 van de bovenplaat 31 van het voordeksel 14 gelijkmatig in deze uitsparing 53 worden gestoken. De openingsbeweging van het binnendeksel 34 kan dus in ideale en optimale omstandigheden geschieden. 10 Aan het einde van de openingsbeweging van het deksel, zoals getoond in figuur 6, beweegt het paar pennen 49 omhoog doordat dit door het paar gebogen delen 27 wordt geleid. Het ondereinde 39 van het binnendeksel 34 beweegt omhoog én naar achteren, teneinde dit naar de buitenzijde van het bovenste inspringende gedeelte 13 te bewegen, waarna het bovenste inspringende gedeelte 13 volledig wordt geopend De ruimte in verticale richting, tussen de band 6 en de verticale scheidingswand 22 is dus relatief 15 groot. De bandlaadgeleiding kan bijvoorbeeld diep in het inspringende gedeelte 11 worden gestoken, zodat de band 6 op de juiste wijze wordt geladen en de bandcassette 11 dun kan worden gemaakt. Beschreven zijn de openingsbeweging van het voordeksel 14 en het binnendeksel 34 wanneer de bandcassette 1 in de cassettelaadpositie binnen een VTR is gebracht. Bij het uit de VTR verwijderen van de bandcassette 1 geschiedt het sluiten van het voordeksel 14 en het binnendeksel 34 volledig in omgekeerde 20 volgorde. In de bovenbeschreven uitvoeringsvorm wordt een paar torsieveren 19 respectievelijk op het paar scharnieren 17 van het voordeksel 14 gemonteerd. Daar het voordeksel 14 en het binnendeksel 34 echter met elkaar zijn gekoppeld, is het voldoende wanneer de torsieveer 19 alleen op het voordeksel 14 of het binnendeksel 34 is gemonteerd. De torsieveer 19 hoeft niet altijd in een paar rechts en links te zijn 25 aangebracht, maar het is voldoende wanneer deze ten minste aan één van beide zijden is gemonteerd. Het bovenbeschreven voorstel is verder niet beperkt tot bandcassettes voor VTR’s maar kan toegepast worden op bandcassettes voor verscheidene andere typen informatieverwerkingsinrichtingen. 30 Conclusies

1. Bandcassette, omvattende een huis met een in het algemeen rechthoekige vorm, waarin haspels zijn opgenomen waarop een voorraad band is gewikkeld, en welke boven- en onderwanden en een zich tussen de boven- en onderwanden uitstrekkende omtrekswand langs drie van de zijden van het huis heeft, zodanig 35 dat een opening langs de vierde zijde van het huis wordt gevormd, waarbij de boven- en onderwanden eerste en tweede uitsparingen vertonen die in verbinding staan met de opening en zich uitstrekken langs een gedeelte van de vierde zijde van het huis, waarbij de band tussen de spoelen wordt geleid in een baan met een gedeelte dat zich langs de opening uitstrekt, waarbij op het huis een voordeksel is gemonteerd dat ten opzichte van het huis beweegbaar is tussen een gesloten stand waarin de opening wordt bedekt en een 40 geopende stand waarin de opening wordt vrijgelaten, en waarbij een achterdeksel is aangebracht en beweegbaar is in combinatie met de beweging van het voordeksel tussen de gesloten stand waarin het deksel zich achter het voordeksel bevindt, zodat het gedeelte van de band door de voor- en achterdeksels wordt omsloten en de geopende stand waarin het deksel van de achterzijde van de band is weggenomen, zodat het bandgedeelte door de tweede uitsparing aangegrepen kan worden voor het door de opening naar 45 buiten trekken van de band, en waarbij een bovendeksel is aangebracht dat beweegbaar is in combinatie met de beweging van het voordeksel en dat de eerste uitsparing in de gesloten stand sluit, met het kenmerk, dat het achterdeksel (34) als een geheel gevormd is met het bovendeksel (41).

2. Bandcassette volgens conclusie 1, waarbij het achterdeksel aan ten minste één einde voorzien is van een geleidingspen, die ingrijpt in een geleidingsgroef, welke gevormd is in de omtrekswand van het huis, en 50 waarbij het huis een bovenste helft omvat die bestaat uit de bovenwand en een bovenzijde van de omtrekswand, alsmede een onderste helft die bestaat uit de onderwand en een onderzijde van de 5 194177 omtrekswand, met het kenmerk, dat de geleidingsgroef begrensd wordt door enerzijds een voorste wanddeel dat onderdeel vormt van de bovenste helft (2) van het huis (1), en anderzijds een achterste wanddeel dat onderdeel vormt van de onderste helft (3) van het huis (1). Hierbij 4 bladen tekening