BE1022648B1 - Vijzelvingergeheel voor een oogstmachine - Google Patents
Vijzelvingergeheel voor een oogstmachine Download PDFInfo
- Publication number
- BE1022648B1 BE1022648B1 BE2015/5181A BE201505181A BE1022648B1 BE 1022648 B1 BE1022648 B1 BE 1022648B1 BE 2015/5181 A BE2015/5181 A BE 2015/5181A BE 201505181 A BE201505181 A BE 201505181A BE 1022648 B1 BE1022648 B1 BE 1022648B1
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- finger
- jack
- axis
- holders
- axial
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D61/00—Elevators or conveyors for binders or combines
- A01D61/008—Elevators or conveyors for binders or combines for longitudinal conveying, especially for combines
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D57/00—Delivering mechanisms for harvesters or mowers
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D2101/00—Lawn-mowers
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Threshing Machine Elements (AREA)
- Rolling Contact Bearings (AREA)
- Harvester Elements (AREA)
Abstract
Er wordt een vijzelvingergeheel verschaft, waarin, in de richting van de rotatieas (R), de radiale vingerzitting (11) van elke vingerhouder (110) ten minste gedeeltelijk het vingerlager (112) van minstens één van zijn naburige vingerhouders (110) overlapt
Description
VIJZELVINGERGEHEEL VOOR EEN OOGSTMACHINE.
TOEPASSINGSGEBIED VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een vijzelvingergeheel voor gebruik in een oogstmachine, meer bepaald voor gebruik in een draaibaar vijzelgeheel, dat bijvoorbeeld gebruikt wordt in een geschikte maaier, een opraper, enz. van een maaidorser, een veldhakselaar, een balenpers, enz. of elk ander geschikt gewastoevoertoestel dat gebruik maakt van een draaibaar aangedreven vijzelgeheel in eender welke andere geschikte oogstmachine.
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
Een maaidorser die gebruik maakt van een maaier met een draaibaar aangedreven vijzelgeheel dat zo'n vijzelvingergeheel bevat, is bijvoorbeeld bekend uit octrooi EP 1749436. Figuur 1 van octrooi EP1749436 dat hier bij wijze van referentie in is verwerkt, toont een vereenvoudigd zijaanzicht van een maaier die ondersteund wordt door een toevoersysteem aan de voorkant van een maaidorser voor gebruik in de landbouw (verder kortweg maaidorser genoemd). In stippellijn is verder een draaibaar vijzelgeheel van de maaier weergegeven. Dit bekende draaibare vijzelgeheel bevat een vijzelvingergeheel dat een reeks vijzelvingers bevat die zich radiaal naar buiten uitstrekken vanaf een draaibaar aangedreven buisvormig vijzellichaam onder axiaal op een zekere afstand en en hoeksgewijs onder een zeker hoek van elkaar gelegen posities. De langwerpige vijzelvingers strekken zich daarbij uit van een inwaarts uiteinde door een overeenkomstige opening in het vijzellichaam naar een tegenoverliggend uitwaarts uiteinde aan de buitenkant van het vijzellichaam.
Zoals meer in detail getoond wordt in Figuur 3 van octrooi EP 1749436 is elke vijzelvinger door middel van een overeenkomstige reeks vingerhouders afzonderlijk op een excenteras bevestigd. Deze excenteras is binnen het vijzellichaam aangebracht en is evenwijdig opgesteld met en excentrisch ten opzichte van de centrale rotatieas van het vijzellichaam, zodat de vijzelvingers een passende draaiende en telescopische beweging maken tijdens het draaien van het vijzellichaam om het gewas naar een toevoersysteem van de maaidorser te transporteren. Deze vingerhouders zijn zijdelings naast elkaar aangebracht in de axiale richting van de excenteras, en hebben over het algemeen een T-vormige structuur. Elke vingerhouder bevat een vingerlager met een inwendige opening waarin de excenteras ingevoerd kan worden zodat de centrale as van de excenteras op één lijn komt te liggen met de centrale as van de inwendige opening. Op die manier is de vingerhouder op de excenteras aangebracht zodat de vingerhouder rond de centrale as van de excenteras kan draaien. Verder bevat de vingerhouder, bevestigd aan dit axiale vingerlager, een radiale vingerzitting, waarin een inwaarts uiteinde van de vijzelvinger is aangebracht. Deze radiale vingerzitting omsluit een ruwweg cilindrische uitsparing waarin het inwaartse uiteinde van de vijzelvinger kan worden aangebracht. De centrale as van deze cilindrische uitsparing strekt zich op die manier radiaal uit naar buiten ten opzichte van de excenteras, en is ruwweg uitgelijnd met de centrale as van de langwerpige vijzelvinger, die zich vanaf zijn inwaartse uiteinde uitstrekt, radiaal naar buiten ten opzichte van de excenteras, door de overeenkomstige opening van het vijzellichaam, naar zijn tegenoverliggende uitwaartse uiteinde. Om een betrouwbare montage van de vijzelvinger mogelijk te maken, d.w.z. om bestand te zijn tegen de belastingen die uitgeoefend worden op de vinger tijdens zijn gewastransportfunctie, omsluit de vingerzitting bij voorkeur de vijzelvinger aan het inwaartse uiteinde van de vinger over een voorafbepaald lengte in de lengterichting van de vijzelvinger, zodat een robuuste en betrouwbare montage verschaft wordt.
Het is duidelijk dat de vingerhouder niet alleen de rotatie van de vijzelvinger ten opzichte van de rotatieas mogelijk moet maken, maar een relatieve rotatiebeweging van elke individuele vijzelvinger ten opzichte van de naburige vijzelvingers in de axiale richting van de excenteras mogelijk moet maken. Zoals getoond in octrooi EP 1749436, is om deze relatieve rotatiebeweging van naburige vijzelvingers zonder het risico op interferentie van hun naburige vingerhouders mogelijk te maken, de breedte van het axiale vingerlager in de richting van de rotatieas groter dan de breedte van de radiale vingerzitting. Het is duidelijk dat op die manier het maximumaantal vijzelvingers dat in de buurt van elkaar aangebracht kan worden op een voorafbepaald lengte van de excenteras beperkt wordt.
Aangezien de capaciteit van oogstmachines toeneemt en een nog gelijkmatiger verdeling van het gewasdebiet naar de oogstmachine gewenst is om het rendement van de stroomafwaartse verwerking door de oogstmachine te verbeteren, is het gewenst om een groter aantal vijzelvingers radiaal en axiaal verspreid langs het vijzellichaam aan te kunnen brengen.
Een alternatief vijzelvingergeheel is bijvoorbeeld bekend uit octrooi EP 1183939 waarin de vijzelvingers niet individueel aangebracht zijn op de excenteras, maar gegroepeerd op drie radiaal verspreide vingermontagestaven die zich overlangs evenwijdig met de excenteras uitstrekken en ieder draaibaar aangebracht zijn op de excenteras door middel van drie axiaal verspreide lagers. De montagestaven beperken echter de flexibiliteit in de radiale verdeling van de vijzelvingers, zodat het moeilijk zal zijn om vijzelvingers aan te brengen op meer dan de drie radiale locaties van de weergegeven uitvoeringsvorm zonder interferentie te veroorzaken van naburige montagestaven, veroorzaakt door hun relatieve rotatiebeweging tijdens het draaien van het vijzellichaam. Bovendien moeten alle vijzelvingers van elke enkelvoudige montagestaaf op dezelfde radiale plaats aangebracht worden, wat tot een minder gelijkvormige gewasstroom zal leiden. Ook verhogen de extra elementen van de montagestaven de complexiteit van de constructie en maken daarbij de montage en het onderhoud van het vijzelvingergeheel ingewikkelder, en neemt de inertie van het vijzelvingergeheel verder toe, wat leidt tot hogere krachten en koppels die een impact hebben op de elementen van het vijzelvingergeheel en de behoefte aan een verhoging van het vereiste aandrijfvermogen dat voorzien moet worden door de roterende aandrijving van het vijzelgeheel, vooral in de context van hogere toerentallen die gepaard gaan met een toenemende capaciteit van de oogstmachines.
Daarom bestaat nog altijd een behoefte aan een verbeterd vijzelvingergeheel dat de bovenvermelde nadelen overwint en in staat is om een eenvoudig, robuust en efficiënt vijzelvingergeheel te verschaffen dat een verhoging van de capaciteit en het rendement van de oogstmachine mogelijk maakt.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt een vijzelvingergeheel verschaft dat een excenteras en een reeks vingerhouders bevat. De excenteras is geconfigureerd om binnen een draaibaar aangedreven buisvormig vijzellichaam te worden aangebracht en bevat een centrale overlangse as evenwijdig met en excentrisch ten opzichte van een centrale rotatieas van het vijzellichaam. De vingerhouders zijn in eikaars buurt aangebracht op de excenteras in de richting van de rotatieas, en elke vingerhouder is geconfigureerd om er individueel een vijzelvinger in aan te brengen. Elke vingerhouder bevat een axiaal vingerlager dat ten minste gedeeltelijk de excenteras omsluit en een radiale vingerzitting die zich radiaal uitstrekt vanuit het axiale vingerlager en geconfigureerd is om een bijbehorende vijzelvinger in aan te brengen die zich langs een centrale overlangse as aan een inwaarts uiteinde uitstrekt. In de richting van de rotatieas overlapt de radiale vingerzitting van elke vingerhouder ten minste gedeeltelijk het axiale vingerlager van minstens één van zijn naburige vingerhouders.
Aangezien de vijzelvingers individueel via de vingerhouders op de excenteras zijn aangebracht, wordt op die manier een eenvoudig en robuust vijzelvingergeheel verschaft dat flexibiliteit biedt in de axiale en radiale verdeling van de vijzelvingers, terwijl de capaciteit en de efficiëntie van de oogstmachine verhoogd kunnen worden aangezien bij een voorafbepaalde lengte van de excenteras een groter aantal vijzelvingers aangebracht kan voorzien worden wegens de overlapping van de radiale vingerzitting met het vingerlager van minstens één van zijn naburige vingerhouders.
Volgens een uitvoeringsvorm is in de richting van de rotatieas, voor elke vingerhouder, de afstand tussen de centrale overlangse assen van zijn 'vinger en de vinger van minstens één van zijn naburige vingerhouders, kleiner dan de breedte van zijn vingerzitting.
De vermindering van deze afstand maakt het aanbrengen van een groter aantal vijzelvingers mogelijk voor een voorafbepaalde lengte van de excenteras terwijl de breedte van de vingerzitting nog altijd een voldoende robuuste montage van de vijzelvinger verzekert.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm is deze afstand tussen de centrale overlangse assen van zijn vinger en de vinger van minstens één van zijn naburige vingerhouders kleiner dan 90%, bijvoorbeeld binnen het bereik van 20% tot 80% van de breedte van zijn vingerzitting.
Dit maakt een voldoende verhoging van het aantal vingerhouders mogelijk, zodat dit een aanzienlijke verbetering betekent van de grootte en de gelijkmatigheid van het gewasdebiet.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm is, in de richting van de rotatieas, de gemiddelde afstand tussen de centrale overlangse assen van de naburige vingers van naburige vingerhouders, kleiner dan de breedte van hun vingerzitting.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm is deze gemiddelde afstand kleiner dan 90%, bijvoorbeeld binnen het bereik van 20% tot 80%, van de breedte van hun vingerzitting.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm overlapt in de richting van de rotatieas, de radiale vingerzitting van elke vingerhouder die twee naburige vingerhouders bevat, ten minste gedeeltelijk het vingerlager van één van zijn naburige vingerhouders.
Op die manier maakt een eenvoudige opstelling van paarsgewijze overlapping van twee naburige vingerhouders een maximale flexibiliteit mogelijk van de relatieve beweging ten opzichte van de naburige vingerhouder waarmee er geen overlapping is.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm overlapt in de richting van de rotatieas, de radiale vingerzitting van elke vingerhouder die twee naburige vingerhouders bevat, ten minste gedeeltelijk het vingerlager van beide van zijn naburige vingerhouders.
Op die manier wordt een gelijkmatige en eenvoudige opstelling van de opeenvolgende naburige vingerhouders mogelijk gemaakt. Bovendien leidt de verdeling van de overlapping aan weerszijden van de vingerhouder tot een uitgebalanceerde opstelling die min of meer symmetrisch gespiegeld is ten opzichte van de overlangse as van de vijzelvinger, wanneer die is aangebracht en worden daarbij eventuele torsiekrachten die optreden op de vingerhouder tijdens de werking beperkt.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm is iedere vingerhouder zo geconfigureerd dat, in de richting van de rotatieas, de breedte van het axiale vingerlager kleiner is dan de breedte van de radiale vingerzitting.
Op die manier kan de overlapping op een eenvoudige en efficiënte manier verwezenlijkt worden, wat een robuuste montage van de vijzelvinger door middel van de bredere radiale vingerzitting mogelijk maakt.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm zijn de vingerhouders zo geconfigureerd dat in de richting van de rotatieas: - het axiale vingerlager zich tussen twee buitenste uiteinden uitstrekt, waarbij de breedte van het axiale vingerlager de afstand is tussen de buitenste uiteinden; en - de radiale vingerzitting zich tussen twee buitenste uiteinden uitstrekt, waarbij de breedte van de radiale vingerzitting de afstand is tussen de buitenste uiteinden; en - minstens één van de buitenste uiteinden van het axiale vingerlager gepositioneerd is tussen de buitenste uiteinden van de vingerzitting van een respectieve, overlappende naburige vingerhouder.
Op die manier kan de overlapping van axiaal naburige vingerhouders eenvoudig gebeuren.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm zijn de vingerhouders geconfigureerd zodat in de richting van de rotatieas: - het axiale vingerlager opeenvolgend bestaat uit: - Een eerste axiale lagersectie die zich uitstrekt van zijn eerste buitenste uiteinde naar een eerste tussenliggende uiteinde, - Een axiale opening die zich uitstrekt tussen het eerste tussenliggende uiteinde en een tweede tussenliggende uiteinde en - Een tweede axiale lagersectie die zich uitstrekt van het tweede tussenliggende uiteinde naar zijn tweede buitenste uiteinde - waarbij de breedte van de axiale opening minstens zo groot is als de breedte van de eerste of tweede axiale lagersectie; en - de eerste of tweede axiale lagersectie van een respectieve, overlappende naburige vingerhouder in de axiale opening geplaatst is.
Op die manier is een uitgebalanceerde opstelling van de vingerhouder op de excenteras mogelijk, terwijl een verhoogde flexibiliteit van een paarsgewijze overlapping nog altijd mogelijk blijft.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat elk vijzelvingergeheel verder: - een buisvormig vijzellichaam, bestaande uit een overeenkomstige reeks openingen voor de reeks vijzelvingers van de reeks vingerhouders; - een overeenkomstige reeks vijzelvingers, die zich elk uitstrekken van hun inwaartse uiteinde, dat bevestigd is in de radiale vingerzitting van hun bijbehorende vingerhouder, langs hun overlangse as door hun bijbehorende opening in het buisvormige vijzellichaam, naar zijn uitwaartse uiteinde.
Op die manier bevat het vijzelvingergeheel verder een passend vijzellichaam en passende vijzelvingers.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm is de reeks openingen van het buisvormige vijzellichaam zo gepositioneerd dat de overeenkomstige openingen van vijzelvingers van axiaal naburige, overlappende vingerhouders niet in een naburige hoekpositie staan ten opzichte van de rotatieas.
Op die manier wordt interferentie van radiale vijzelzittingen van overlappende naburige vingerhouders op een eenvoudige en efficiënte manier vermeden, zelfs wanneer de relatieve hoek tussen deze naburige vingerhouders gedurende de werking van het vijzelvingergeheel verandert.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat het vijzelvingergeheel een geheel van subgroepen, waarbij elke subgroep een deelverzameling bevat van vier, vijf, zes, zeven of meer naburige vingerhouders waarvan de bijbehorende vijzelvingers en openingen hoeksgewijs verspreid zijn langs één enkele omwenteling van de omtrek van het vijzellichaam; en waarbij de hoekposities van de respectieve vijzelvingers en openingen van verschillende subgroepen van elkaar verschillen.
Dit verhoogde aantal, zowel in de axiale richting als langs de omtrek van het vijzellichaam verspreide vijzelvingers verschaft een verhoging in de hoeveelheid en de gelijkmatigheid van het gewasdebiet, en door de verhoogde flexibiliteit en verscheidenheid van de specifieke opstelling verbetert de gelijkmatigheid van het gewasdebiet nog meer.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor vingerhouders voor gebruik in een vijzelvingergeheel volgens het eerste aspect van de uitvinding, gekenmerkt doordat, wanneer aangebracht in de buurt van elkaar op de excenteras, in de richting van de rotatieas, de radiale vingerzitting van elke vingerhouder ten minste gedeeltelijk het vingerlager van minstens één van zijn naburige vingerhouders overlapt.
Op die manier kan een reeks van dergelijke vingerhouders geproduceerd worden voor gebruik in het verbeterde vijzelvingergeheel wat leidt tot een eenvoudige en efficiënte constructie. Dit maakt het ook mogelijk om deze vingerhouders nadien aan te brengen op een excenteras van een bestaand vijzelvingergeheel waarbij het alleen nodig is nieuwe passend opgestelde overeenkomstige openingen in het vijzellichaam aan te brengen.
Volgens een derde aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het vervaardigen van een vijzelvingergeheel volgens het eerste aspect van de uitvinding, waarbij de werkwijze de volgende stappen bevat: - montage van de excenteras binnen het draaibaar aangedreven buisvormige vijzellichaam zodat zijn centrale overlangse as evenwijdig loopt met en excentrisch ligt ten opzichte van de centrale rotatieas van het vijzellichaam; - montage van de reeks vingerhouders in de buurt van elkaar op de excenteras in de richting van de rotatieas, voor de individuele montage van de vijzelvingers, - verdere montage van de reeks vingerhouders, in de richting van de rotatieas, zodat de radiale vingerzitting van elke vingerhouder ten minste gedeeltelijk het axiale vingerlager van minstens één van zijn naburige vingerhouders overlapt.
Op die manier wordt een eenvoudige werkwijze voor het vervaardigen van het vijzelvingergeheel verwezenlijkt die een verbetering van de grootte en de gelijkmatigheid van het gewasdebiet biedt.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Typische uitvoeringsvormen zullen nu beschreven worden met verwijzing naar de tekeningen waarin: - Figuur 1 schematisch een perspectiefaanzicht toont van een uitvoeringsvorm van een vijzelvingergeheel; - Figuur 2 schematisch een vooraanzicht weergeeft van de uitvoeringsvorm van de oogstrestantenstrooier van Figuur 1; - Figuur 3 meer in detail schematisch een subgroep weergeeft bestaande uit vijf vijzelvingers van de uitvoeringsvorm van Figuur 2; - Figuren 4 tot 6, schematisch een zijaanzicht tonen van de uitvoeringsvorm van Figuren 1 tot 3, in verschillende radiale posities tijdens de rotatiebeweging van het vijzellichaam, dat de radiale verdeling van een subgroep van vijf vijzelvingers volgens de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuur 3 illustreert; - Figuur 7 schematisch een verder zijaanzicht weergeeft van de uitvoeringsvorm van de Figuren 1 tot 3, die de radiale verdeling van de vijzelvingers van alle subgroepen van het vijzelvingergeheel illustreren; - Figuren 8 en 9 schematisch een perspectief- en vooraanzicht weergeven van drie gelijkaardige naburige vingerhouders zoals ze gebruikt worden in de uitvoeringsvorm van Figuren 1 tot 3; en - Figuren 10 en 11; en 12 en 13; respectievelijk schematisch een vooraanzicht en perspectiefaanzicht tonen van ten minste drie naburige vingerhouders volgens een alternatieve uitvoeringsvorm.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Figuur 1 toont een schematisch perspectiefaanzicht van een uitvoeringsvorm van een draaibaar vijzelgeheel 1 voor een oogstmachine, zoals bijvoorbeeld in gebruik in een kop of een opnemer van een maaidorser, een veldhakselaar, een balenpers enz. Het vijzelgeheel 1 bevat een draaibaar aangedreven buisvormig vijzellichaam 10, waarvan de contour alleen aangeduid is met dubbele stippellijnen, om duidelijker de elementen te tonen die aangebracht zijn binnen dit vijzellichaam 10. Het buisvormige vijzellichaam 10 wordt, zoals weergegeven, draaibaar ondersteund door middel van radiale schijven 12 en 14 die het cilindrische, buisvormige vijzellichaam 10 verbinden met een geschikt lager op een centrale as zodat het vijzellichaam rond een centrale rotatieas R kan draaien langs de centrale as van het vijzellichaam 10. Op die manier wordt het vijzellichaam 10 draaibaar aangedreven in de rotatierichting RD door middel van een geschikte aandrijving, om op de passende wijze het gewas tijdens een oogstbewerking te transporteren. Het is duidelijk dat bijvoorbeeld in geval van een vijzelgeheel 1 tijdens het gebruik in een maaier van een maaidorser, zoals dat wat bijvoorbeeld gekend is uit octrooi EP 1749436, het gewas dat van het veld wordt opgeraapt, dwars op de rijrichting van de maaidorser, wordt getransporteerd door middel van een linksdraaiend deel 16 van de vijzel en een rechtsdraaiend deel 18 van de vijzel die naar buiten uitsteken uit het buitenvlak van het buisvormige vijzellichaam 10, naar een centrale zone van de maaier waarin een draaibaar vijzelvingergeheel 100 is aangebracht, dat het gewas meeneemt om een gewasstroom tot stand te brengen, algemeen gezien in de rijrichting van de maaidorser, vanaf de maaier naar een verder stroomafwaarts gelegen element, zoals bijvoorbeeld een toevoersysteem van de maaidorser.
Volgens de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuur 1 en duidelijker weergegeven in het vooraanzicht van deze uitvoeringsvorm in Figuur 2, strekt het vijzelvingergeheel 100 zich axiaal uit langs de centrale as van het vijzellichaam 10 langs een centrale zone C tussen beide radiale schijven 12 en 14. In deze axiale vijzelvingerzone C is een excenteras 20 aangebracht waarop een reeks vingers 120 individueel is aangebracht door middel van vingerhouders 110. De excenteras 20 is binnen het draaibaar aangedreven buisvormige vijzellichaam 10 aangebracht. Het is duidelijk dat hoewel het vijzellichaam 10 draaibaar wordt aangedreven tijdens de werking van de oogstmachine, de excenteras 20 in een stationaire positie blijft staan, dit betekent dat de excenteras 20 niet rond de centrale rotatieas R van het vijzellichaam 10 draait. Zoals getoond, is de excenteras 20 evenwijdig met en excentrisch aangebracht op de centrale rotatieas R van het vijzellichaam 10. Zoals duidelijker getoond wordt, bijvoorbeeld in Figuren 4 tot 6, bevat de excenteras 20 bij voorkeur een langwerpige as met een over het algemeen cirkelvormige dwarsdoorsnede. De excenteras 20 strekt zich dus axiaal uit langs zijn centrale overlangse excenteras E evenwijdig met de centrale rotatieas R van het buisvormige vijzellichaam 10.
In de axiale vijzelvingerzone C is een reeks vingeropeningen 30 aangebracht die zich door het vijzellichaam 10 heen uitstrekken. Zoals verder meer in detail zal worden uitgelegd, zijn de vingeropeningen 30 van het vijzellichaam 10 axiaal en radiaal verspreid langs het buisvormige vijzellichaam 10 om een geschikte verdeling van de vijzelvingers 120 te verschaffen om een optimale gewasstroom mogelijk te maken. Een overeenkomstige reeks vijzelvingers 120 strekt zich radiaal naar buiten uit het buisvormige vijzellichaam 10 vanaf de excenteras 20 door een overeenkomstige vingeropening 30. Zoals getoond, zijn er volgens deze uitvoeringsvorm tweeëndertig vingeropeningen 30 en tweeëndertig overeenkomstige vijzelvingers 120 in de axiale vijzelvingerzone C aangebracht. Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm, waarin de breedte van de axiale vijzelvingerzone C en de overeenkomstige axiale lengte van de excenteras 20 bijvoorbeeld ongeveer 1 m bedragen, bijvoorbeeld in het bereik van 0,8 m tot 1,2 m, en waarbij slechts maximaal eenentwintig vijzelvingers aangebracht kunnen worden met behulp van vingerhouders volgens de stand van de techniek. Toch is het duidelijk dat volgens alternatieve uitvoeringsvormen een ander geschikt aantal vijzelvingers 120 en overeenkomstige vingeropeningen 30 zouden kunnen worden aangebracht, maar om de gewasdebietcapaciteit te verhogen en de vlakheid van het gewasdebiet te verbeteren is het gewenst om voor de beschikbare axiale lengte van de excenteras 20 in de axiale vijzelvingerzone C, een zo hoog mogelijk aantal vijzelvingers 120 aan te brengen, aangezien het daardoor mogelijk is om het aantal axiale en radiale posities langs het buisvormige vijzellichaam dat met vijzelvingers 120 kan worden uitgerust te verhogen, waardoor de krachten toenemen die uitgeoefend kunnen worden op het gewasdebiet door het vijzelvingergeheel en de gelijkvormigheid van de verdeling van deze krachten langs de verschillende axiale en radiale locaties van het draaibare vijzellichaam 10 tijdens een oogstbewerking verbetert. De vijzelvingers 120, soms ook tanden genoemd, zijn langwerpige elementen, zoals een geschikte metalen staaf, een buis een draad enz. waarvan de centrale overlangse as 120L zich radiaal uitstrekt ten opzichte van de excenteras 20 zoals getoond in Figuur 1. Dit betekent dat de vijzelvingers 120 zich over het algemeen langs hun overlangse richting uitstrekken in een vlak dwars op de overlangse axiale richting E van de excenteras 20, en dus ook dwars op de evenwijdige centrale rotatieas R van het vijzellichaam 10. Zoals getoond strekken de vijzelvingers 120 zich uit langs hun overlangse as 120L vanaf een inwaarts uiteinde 122, gepositioneerd binnen het vijzellichaam 10, door zijn overeenkomstige vijzelopening 30, naar een tegenovergelegen uitwaarts uiteinde 124 aan de buitenkant van het vijzellichaam 10. Zoals verder is weergegeven, is, volgens deze uitvoeringsvorm, de vijzelopening 30 uitgerust met een geschikt geleidingselement dat zorgt voor een passend gevormd geleidingsoppervlak rond de vijzelopening 30 voor het geleiden van de vijzelvinger 120 tijdens zijn telescopische en scharnierende beweging ten opzichte van het buisvormige vijzellichaam 10 wanneer het vijzellichaam 10 draaibaar wordt aangedreven rond zijn rotatieas R, zoals ook duidelijker te zien is in Figuren 4 tot 6. De vijzelvingers 120 zijn elk individueel op de excenteras 120 aangebracht door middel van een vijzelvingerhouder 110. Zoals getoond zijn de vijzelvingers 120 individueel aangebracht op de excenteras 120 aan de binnenzijde 120 door middel van een overeenkomstige vingerhouder 110. Het is dus duidelijk dat elk van de vijzelvingers 120 zich radiaal uitstrekt ten opzichte van de excenteras 20 vanuit zijn inwaartse uiteinde 122 dat aangebracht is op de excenteras 20 binnen het buisvormige vijzellichaam 10, door zijn overeenkomstige vijzelopening 30, naar zijn tegenover gelegen uitwaartse einde 124 buiten het vijzellichaam 10. Het is dus verder duidelijk dat de vijzelvinger 120, zijn vingerhouder 110 en zijn vingeropening 30 allemaal op dezelfde axiale positie ten opzichte van de excenteras 20 zijn aangebracht.
Zoals getoond in Figuren 1 en 2, bevatten de vingerhouders 110 van het vijzelvingergeheel 1, elk hun respectieve, individueel op de excenteras 10 aangebrachte vijzelvinger 120. Dit betekent dat het aantal vijzelhouders 110 even groot is als het aantal vijzelvingers 120 dat in de vijzelvingerzone C beschikbaar is, dat volgens de weergegeven uitvoeringsvorm leidt tot tweeëndertig vijzelvingerhouders 110, één voor elk van de tweeëndertig vijzelvingers 120. Zoals verder is weergegeven is deze reeks vingerhouders 110 naast elkaar op de excenteras 10 aangebracht. Dit betekent dat de vingerhouders 110 naast elkaar zijn aangebracht in de langsrichting E van de excenteras 20, of anders gezegd in de buurt van elkaar in de richting van de rotatieas R.
Zoals verder is weergegeven is in Figuren 1 en 2, en ook duidelijker in Figuur 3 die een subgroep 200 weergeeft van deze uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel 100 met vijf naburige vingerhouders 110.1 - 110.5, bevestigt elke vingerhouder 110 individueel zijn respectieve vijzelvinger 120.1 - 120.5 op de excenteras 20. Een enkelvoudige vingerhouder 110 bevestigt dus een enkelvoudige vijzelvinger 120 op de excenteras 20. Zoals getoond, bevat deze uitvoeringsvorm van de vingerhouder 110 een radiale vingerzitting 114 die de bijbehorende vijzelvinger 120 op zijn inwaartse uiteinde 122 vasthoudt. Deze radiale vingerzitting 114 strekt zich radiaal uit vanaf een axiaal vingerlager 112 van de vingerhouder 110, d.w.z. dwars op de excenteras 20 en in een radiale richting ten opzichte van de centrale overlangse as E van de excenteras 20. Het axiale vingerlager 112 van de vingerhouder 110 bevestigt zijn radiale vingerzitting 114 draaibaar op de excenteras 20.
Zoals getoond heeft het axiale vingerlager 112 min of meer de vorm van een ring, of een buis die de excenteras 20 omsluit en dus de radiale vingerzitting 114 draaibaar op de excenteras 20 bevestigt, zodat deze in staat is om een draaiende beweging uit te voeren in een vlak dwars op de centrale overlangse as E van de excenteras 20, en dus ook dwars op de evenwijdige centrale rotatieas R. Zoals het duidelijkst weergegeven is in de zijaanzichten van Figuren 4 tot 7, en in het perspectiefaanzicht 9, bevat het buis- of ringvormige deel van het axiale vingerlager 112 een centrale cilindrische opening 111 die de overeenkomstige cirkelvormige dwarsdoorsnede van de excenteras 20 omsluit. Het is duidelijk dat op die manier de centrale overlangse as van de centrale cilindrische opening 111 uitgelijnd wordt met de centrale overlangse as van de excenteras 20 die hij omsluit. Het is verder duidelijk dat, volgens de weergegeven uitvoeringsvorm, het axiale vingerlager 112 zijn lagerfunctie uitoefent ten opzichte van de rotatie rond de excenteras 20 als een massief lager. Om de wrijving te verminderen zou de vingerhouder bijvoorbeeld vervaardigd kunnen worden van een geschikt massief polymeer zoals nylon, polyacetaal, polytetrafluorethyleen (PTFE), polyethyleen met ultrahoog moleculair-gewicht (UHMWPE), rulon, PEEK, urethaan enz. dat een lage wrijving vertoont ten opzichte van de excenteras 20 die bijvoorbeeld gemaakt is van een geschikt metaal zoals staal. Zodoende kan de vingerhouder 110 ook vervaardigd worden met behulp van een geschikt spuitgietproces, dat een efficiënt vervaardigingsproces mogelijk maakt voor de gewenste vorm van zowel het vingerlager 112 als de radiale vingerzitting 114. Bovendien zou een geschikte grootte van de speling tussen de centrale cilindrische opening 111 en de excenteras 20 tot stand kunnen worden gebracht om een efficiënte, lagerfunctie met geringe slijtage mogelijk te maken. Het is echter duidelijk dat volgens alternatieve uitvoeringsvormen, het axiale vingerlager 112 op een andere passende manier geproduceerd zou kunnen worden, bijvoorbeeld door er een geschikt metalen, keramisch enz. onderdeel in te verwerken, en zijn lagerfunctie op een andere geschikte manier zou kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld door middel van een passend kogellager, rollager, bus enz. De radiale vingerzitting 114, die zich radiaal uitstrekt vanuit het axiale vingerlager 112, d.w.z. dat de radiale vingerzitting 114 een centrale overlangse as bevat volgens een vlak dwars op de overlangse as E van de excenteras 20, bevat ook een buisvormig of ringvormig deel met een centrale opening 115, dat duidelijker te zien zal zijn met verwijzing naar bijvoorbeeld Figuren 8 en 9, waarvan de dwarsdoorsnede overeenkomt met die van de dwarsdoorsnede van de vijzelvinger 120. Volgens de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuur 3, omsluit de radiale centrale opening 115 van de radiale vingerzitting 114 het inwaartse uiteinde 122 van de vijzelvinger 120 over een afstand 122D in de overlangse richting 120L van de vijzelvinger 120. Dit wil dus zeggen dat de vijzelvinger 120 in de radiale vingerzitting 114 van zijn vingerhouder 110 uitsteekt over deze afstand 122D langs zijn overlangse as 120L aan zijn inwaartse uiteinde 122. Zoals getoond kan de vijzelvinger 120 bevestigd worden aan zijn vingerhouder 110 door middel van een dwarse pen, klem of clip, die in een dwarse boring 126 of opening door de vijzelvinger gestoken worden, dwars op hun overlangse as, door zowel de radiale vingerzitting 114 als het ingevoerde inwaartse uiteinde 122 van de vijzelvinger 120 wanneer deze erin is aangebracht, en verbindt zodoende de vijzelvinger 120 met zijn vingerhouder 110. De afstand 122D waarover de vijzelvinger 120 zich in zijn vingerzitting 114 van zijn vingerhouder 110 uitstrekt, is voldoende lang om een betrouwbare montage van de vijzelvinger op de vingerzitting 114 mogelijk te maken, bijvoorbeeld in het bereik van 5% tot 20% van de overlangse lengte van de vijzelvinger 120.1xxxx
Daar de vijzelvinger 120 in deze uitvoeringsvorm een dwarsdoorsnede bevat met een cirkelvormige buitenomtrek met een buitenste straal 120W, zal de radiale centrale opening 115 van de radiale vingerzitting 114 een daarbij passende binnenste straal bevatten die het insteken van het inwaartse uiteinde 122 van de vijzelvinger 120 in de richting van zijn overlangse as 120 mogelijk maakt. De radiale vingerzitting 114 omsluit, zoals getoond, deze centrale opening 115 door middel van een cilindrische, ringvormige kraag 113 waarvan de buitendiameter 114W groter is dan de buitenste straal 120W van de vijzelvinger 120. Volgens deze uitvoeringsvorm is de centrale as van de ringvormige kraag 113 uitgelijnd met de centrale as van de radiale centrale opening 115. De wanddikte van deze ringvormige kraag 113 van de radiale vingerzitting 114 die de centrale opening 115 en dus het ingestoken inwaartse uiteinde 122 van de vijzelvinger 120 omsluit, is bij voorkeur groot genoeg om de vijzelvinger 120 betrouwbaar vast te houden, zelfs wanneer hij onderhevig is aan een toegenomen belasting die gepaard gaat met een toegenomen gewasdebiet. Dit betekent dat, in de richting van de rotatieas R, of in de richting van de evenwijdige centrale overlangse as E van de excenteras 20, zoals duidelijk weergegeven is in bijvoorbeeld het zicht van Figuren 2, 3 en 8 de breedte 114W van de vingerzitting 114 groter is dan de breedte 120W van de vijzelvinger 120 en de bijbehorende centrale opening 115 van de vingerzitting 114. In de weergegeven uitvoeringsvorm is de breedte 114W van de vingerzitting in de richting van de rotatieas R, of de overlangse as E van de excenteras 20, bijvoorbeeld drie keer de breedte 120W van de vijzelvinger 120. Toch is het duidelijk dat volgens alternatieve uitvoeringsvormen, elke geschikte verhouding, bijvoorbeeld in het bereik van twee tot vijf keer de breedte 120W van de vijzelvinger 120, een geschikte breedte 114W van de vingerzitting 114 zou opleveren. Hoewel de ringvormige, cilindrische vorm van de radiale vingerzitting 114 een voordeel is, daar dit de kans op spanningsconcentraties op bepaalde plaatsen van de vingerzitting 114 doet afnemen, zijn andere vormen voor de radiale vingerzitting 114 mogelijk zolang zijn overlangse as zich radiaal uitstrekt ten opzichte van de excenteras 20. Bovendien zou ook de dwarsdoorsnede van de centrale opening 115 en de overeenkomstige dwarsdoorsnede van de vijzelvinger 120 dwars op zijn overlangse as 120L een alternatieve vorm kunnen hebben die anders is dan de buisvormige dwarsdoorsnede met een cirkelvormige buitenomtrek van de weergegeven uitvoeringsvorm. Alternatieve vormen voor de buitenomtrek van de dwarsdoorsnede kunnen bijvoorbeeld een geschikte ellipsoïde, een geschikte veelhoek, bv. een geschikte driehoekige, vierkante rechthoekige, vijfhoekige, zeshoekige enz. of elke andere geschikt vorm, bestaande uit een combinatie van krommen, rechte lijnen en/of hoeken hebben. Ook wanneer we deze alternatieve uitvoeringsvormen overwegen, is het te verkiezen om een voldoende wanddikte te verzekeren voor het materiaal van de radiale vingerzitting 114 dat de kraag 113 vormt die de centrale opening 115 en het ingestoken inwaartse uiteinde 122 van de vingerzitting 120 omsluit, en dus is, in de richting van de rotatieas R, de breedte 114W van zo'n vingerzitting 114 bij voorkeur groter dan de breedte 120W van de vijzelvinger 120 zoals hierboven uitgelegd werd. Het is duidelijk dat er nog andere alternatieve uitvoeringsvormen zijn voor de vijzelvinger 120, in plaats van de buisvormige dwarsdoorsnede zoals getoond, kan de vijzelvinger 120 bijvoorbeeld uitgevoerd zijn als een massieve stang met een massieve dwarsdoorsnede.
Hoewel zoals getoond, het axiale vingerlager 112 gevormd is als een buisvormig of ringvormig cilindrisch element dat een centrale cilindrische opening 111 bevat waarvan de centrale as uitgelijnd is met de centrale as E van de excenteras 20 wanneer aangebracht, en dus de excenteras 20 volledig omsluit, blijven alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk. Zolang het axiale vingerlager 112 maar ten minste gedeeltelijk de excenteras 20 omsluit, zodat het in staat is zijn lagerfunctie uit te oefenen, betekent dit dat de radiale vingerzitting 114 en zijn ermee verbonden vijzelvinger 120 in staat gesteld worden te draaien rond de centrale overlangse as E van de excenteras 20 in een vlak dwars op deze centrale as E van de excenteras 20 en dus ook dwars op de rotatieas van het vijzellichaam 10. Het zou ook duidelijk moeten zijn dat, hoewel de uitvoeringsvorm van de vingerhouder 110 weergegeven wordt als een element uit één stuk, zoals een geschikt gegoten, spuitgegoten of bewerkt kunststof of metalen element, er alternatieve uitvoeringsvormen zijn waarin de vingerhouder gevormd wordt door middel van twee of meer verbonden afzonderlijke elementen. Zolang de vingerhouder 120 over het algemeen, wanneer hij aangebracht is op de excenteras 20 door middel van zijn axiale vingerlager 112, een radiale vingerzitting 114 bevat die radiaal uit zijn axiale vingerlager 112 steekt, wat betekent dat de radiale vingerzitting 114 in staat is om een bijbehorende vijzelvinger 120 aan zijn inwaartse uiteinde 122 vast te houden zodat zijn overlangse as 120L radiaal uit de excenteras 20 steekt, door zijn overeenkomstige opening 30 in het vijzellichaam 10, naar zijn tegenoverliggende buitenwaartse uiteinde 124 aan de buitenkant van het vijzellichaam 10.
Het is duidelijk dat, zoals weergegeven in Figuren 2 en 3, en, zoals verder meer in detail zal worden uitgelegd met verwijzing naar Figuren 8 en 9, in de richting van de rotatieas R, en dus ook in de richting van de centrale as E van de excenteras 20, de radiale vingerzitting 114 van elke vingerhouder 110 ten minste gedeeltelijk overlapt met het vingerlager 112 van minstens één van zijn naburige vingerhouders 110. Dit betekent dus dat, in de richting van de rotatieas R, de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 van de vingerhouder 110, kleiner is dan de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114. Zoals getoond, is de reeks vingerhouders 110 naast elkaar op de excenteras 20 aangebracht, wat betekent dat de vingerhouders 110 elkaar opvolgen volgens de overlangse as E van de excenteras 20. Het is duidelijk dat, zoals weergegeven is in Figuren 2 en 3, volgens deze uitvoeringsvorm, de vingerlagers 112 van naburige vingerhouders 110 zo aangebracht zijn dat ze in eikaars buurt liggen op de excenteras 20, en zo een opeenvolging van naburige buisvormige secties vormen, naast elkaar aangebracht en de excenteras 20 omsluiten. Wanneer bijvoorbeeld de subgroep 200 van deze uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel 100 meer in detail wordt bekeken zoals getoond in Figuur 3, dan betekent dit dat, ten opzichte van de richting van de rotatieas R, de vingerhouder 120.2 gepositioneerd is tussen twee naburige vingerhouders 120.1 links en 120.3 rechts. Zoals getoond, ten opzichte van de richting van de rotatieas R, is het uiterst linkse buitenste einde van het vingerlager 112 van vingerhouder 110.2 in de buurt van het tegenoverliggende uiterst rechtse uiteinde van de naburige vingerhouder 110.1 gepositioneerd, en is op vergelijkbare wijze het uiterst rechtse buitenste uiteinde van het vingerlager 112 van vingerhouder 110.2 gepositioneerd in de buurt van het tegenoverliggende uiterst linkse buitenste uiteinde van zijn andere naburige vingerhouder 110.3. Hetzelfde geldt voor elke eropvolgende vingerhouder 110 in deze subgroep, dit betekent dat de vingerhouder 110.3 op vergelijkbare wijze aangebracht is ten opzichte van zijn naburige vingerhouders 110.2 en 110.4, en ook van vingerhouder 110.4 op vergelijkbare wijze aangebracht is ten opzichte van zijn naburige vingerhouders 110.3 en 110.5. Zoals getoond in Figuur 3, wordt, voor zo'n subgroep 200 die bijvoorbeeld vijf vingerhouders 110 bevat die naast elkaar aangebracht zijn op de excenteras 20, de totale lengte van de excenteras 20 die ingenomen wordt door deze vingerhouders 110 bepaald door de breedte 112W van de naburige vingerlagers 112 van de naburige vingerhouders 110.1-110.5. Zoals getoond is de lengte van deze vijf naburige vingerhouders 110.1 - 110.5 die ingenomen wordt langs de excenteras 20 gelijk aan of slechts lichtjes afwijkend van vijf keer de breedte 112W van hun axiale vingerlagers 112 die opeenvolgend naast elkaar zijn aangebracht langs de excenteras 20. Het is duidelijk dat dezelfde redenering van toepassing is op de volledige opeenvolging van naburige vingerhouders 110 van het vijzelvingergeheel 100 zoals weergegeven in Figuur 2, wat betekent dat de lengte van de excenteras 20 die ingenomen wordt door de volledige opeenvolging van naburige vingerhouders 110 bepaald wordt door de breedte 112W van hun respectieve axiale vingerlagers 112. Het is duidelijk dat, om zulke opstelling mogelijk te maken, de radiale vijzelvingerzitting 114 van elke vingerhouder 110 met een grotere breedte 114W dan de breedte 112W van het axiale vingerlager 112, zo opgesteld is dat hij zijn naburige vingerhouders 110 overlapt. Daar de lengte van de excenteras 20 die ingenomen wordt door de opeenvolgende naburige vingerhouders 110 bepaald wordt door de breedte 112W van hun opeenvolgend aangebrachte axiale vingerlagers 112 en niet door de grotere breedte 114W van hun radiale vingerzitting 114, betekent dit dat het aantal opeenvolgend aangebrachte vingerhouders 110 langs de excenteras 20 gemaximaliseerd kan worden zonder de robuustheid van de radiale vingerzitting 114 te verminderen. Op die manier kan voor een voorafbepaalde lengte van de excenteras 20 het aantal vijzelvingers 120 gemaximaliseerd worden, terwijl de breedte 120W van de vijzelvinger 120 en de breedte 114W van de overeenkomstige vijzelvingerzitting 114 voldoende groot kan blijven om een voldoende robuust vijzelvingergeheel 100 mogelijk te maken. Zoals verder meer in detail zal worden uitgelegd met verwijzing naar Figuren 4 tot 6, is de overlapping van de radiale vingerzitting 114 van een vingerhouder 110 met een naburige vingerhouder 110 in de richting van de rotatieas R mogelijk aangezien de radiale vingerzittingen 114 van naburige vingerhouders 110 gepositioneerd zijn op verschillende hoekposities ten opzichte van de centrale overlangse as E van de excenteras 20 tijdens de rotatiebeweging van de vingerhouders 110 en hun vijzelvingers 120 rond deze excenteras 20 die veroorzaakt wordt door de rotatiebeweging van het draaibaar aangedreven vijzellichaam 10. Zoals getoond in Figuur 3, wijzen bijvoorbeeld de overlangse as van de vijzelvinger 120.2 en de radiale vingerzitting 114 van zijn vingerhouder 110.2 in een lichtjes opwaartse en achterwaartse radiale richting ten opzichte van de excenteras 20 volgens dit vooraanzicht, d.w.z. in de richting die aangeduid is met pijl III in het zijaanzicht van Figuur 4. De radiale vijzelzitting 114 van de naburige vingerhouder 110.1 aan de linkerkant en zijn vijzelvinger 120.1 wijst langs een bijna rechte lijn naar beneden. De radiale vijzelzitting 114 van de andere naburige vingerhouder 110.3 aan zijn tegenoverliggende rechterkant en zijn vijzelvinger 120.3 wijzen langs een lichtjes opwaartse en voorwaartse radiale richting ten opzichte van de excenteras 20. Het is duidelijk dat op die manier, hoewel de radiale vijzelzitting 114 van de vijzelvingerhouder 120.2, volgens deze uitvoeringsvorm zijn beide naburige vijzelvingerhouders 120.1 en 120.3 overlapt, in de richting van de rotatieas R, er geen risico is voor interferentie met de radiale vijzelzittingen 114 van deze naburige vijzelvingerhouders 120.1 en 120.3, zoals ze gepositioneerd zijn op een verschillende radiale positie ten opzichte van de excenteras 20.
Zoals getoond in Figuur 3 en verder meer in detail getoond is in Figuur 8, overlapt, volgens deze uitvoeringsvorm van de vijzelvingerhouder 110, in de richting van de rotatieas R of de overlangse as E van de excenteras 20, de radiale vingerzitting 114 aan weerskanten waar naburige vingerhouders 110 aangebracht zijn over een deel van zijn breedte 114W die aangegeven is als overlappingsafstand 1140. Volgens deze uitvoeringsvorm benadert de overlappingsafstand 1140, zoals getoond, de helft van het verschil tussen de grotere breedte 114W van de radiale vingerzitting 114 en de breedte 112W van het axiale vingerlager 112.
Het is duidelijk dat deze overlappingsafstand 1140 ervoor zorgt dat, in de richting van de rotatieas R of de richting van de overlangse as E van de excenteras 20, voor elke vingerhouder 110, de afstand 120D tussen de centrale overlangse assen 120L van zijn vinger 120 en de vinger 120 van zijn naburige vingerhouders 110, kleiner is dan de breedte 114W van zijn vingerzitting 114. Het is duidelijk dat de afstand 120D langs de rotatieas R tussen naburige vingers 120 dezelfde is als de afstand tussen de centrale overlangse assen 120L van naburige vijzelvingers 120 in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20. Het is verder duidelijk dat, aangezien de centrale overlangse assen 120L van deze vijzelvingers 120 radiaal uit de excenteras 20 steken, dit overeenkomt met de minimumafstand tussen de centrale overlangse assen 120L van naburige vingers 120 die bereikt wordt op het vlak van de overlangse as E van de excenteras 20. Volgens de weergegeven uitvoeringsvorm zal deze afstand 120L de breedte 112W van het axiale vijzellager 112 benaderen, aangezien deze in ruime mate bepaald wordt door twee keer de helft van de breedte 112W, dit betekent de helft van de breedte 112W van elk van beide axiale vijzellagers 112 van twee naburige vingerhouders 110. Volgens de weergegeven uitvoeringsvorm is de breedte 112W van het axiale vijzellager 112 van de vingerhouder 120 bijvoorbeeld 70% van de breedte 114W van zijn radiale vingerzitting 114, en zoals getoond, is de afstand 120D in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20 tussen de vijzelvingers 120 van de naburige vingerhouders 110 bijvoorbeeld 70% van de breedte 114W van hun radiale vingerzittingen 114. Volgens deze uitvoeringsvorm, zoals heel duidelijk weergegeven is in Figuur 8, betekent dit dat de overlappingsafstand 1140 in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20 bijvoorbeeld 15% bedraagt van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114 aan zijn linkerkant en ongeveer dezelfde aan de tegenoverliggend rechterkant, bijvoorbeeld 15% van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114. Volgens de uitvoeringsvorm zijn beide overlappingsafstanden 1140 van de radiale vingerzitting 114 gelijk en nemen ze samen 30% in van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114. Het is duidelijk dat dit het complement is van de breedte 112W van het axiale vingerlager die 70% bedraagt van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114 in de richting van de rotatieas R. Het is duidelijk dat op die manier het maximumaantal naburige vingerhouders 110 dat naast elkaar aangebracht kan worden op de excenteras 20, en dat bepaald wordt door de breedte 112W van het axiale vingerlager 112, verhoogd kan worden. Wanneer bijvoorbeeld de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 70% bedraagt van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114, dan betekent dit dus een vermindering van 30% van de breedte in de richting van de rotatieas R. Het is duidelijk dat dit zal resulteren in een verhoging van het maximumaantal naburige vingerhouders 110 op een excenteras 20 met een voorafbepaalde lengte, in vergelijking met individuele vingerhouders volgens de bestaande techniek waarin er geen overlapping was van naburige vingerhouders 110. In de hierboven beschreven uitvoeringsvorm waarin tweeëndertig naburige vingerhouders 110 aangebracht zijn op de excenteras 20 met een lengte van ongeveer 1 m in een centrale zone C, en waarbij de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 70% bedraagt van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114, betekent dit dat, voor vingerhouders volgens de stand van de techniek met dezelfde breedte voor de radiale vingerzitting, slechts een maximum van tweeëntwintig naburige vingerhouders mogelijk zou geweest zijn zonder de hierboven beschreven aanwezige overlapping.
Het is verder duidelijk dat, volgens alternatieve uitvoeringsvormen, in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20, andere percentages mogelijk zijn dan de hierboven beschreven 70% voor de verhouding van de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 en de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114, die volgens deze uitvoeringsvorm ook de verhouding bepaalt tussen de centrale overlangse assen 120L van naburige vingers 120 en de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114. Een geschikte verhouding resulteert over het algemeen in het feit dat in de richting van de rotatieas R, voor elke vingerhouder 110, de afstand 120D tussen de centrale overlangse assen 120L van zijn vinger 120 en de vinger 120 van minstens één van zijn naburige vingerhouders 110, kleiner is dan de breedte 114W van zijn vingerzitting 114. Bij voorkeur maakt zo'n geschikte verhouding een voldoende overlappingsgraad mogelijk zodat een voldoende verhoging van het aantal vingerhouders verwezenlijkt kan worden ten opzichte van de vingerhouders volgens de stand van de techniek, wat vaak zal resulteren zijn in een percentage van minder dan 90% voor de verhouding van de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 en de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114. Volgens de hierboven beschreven uitvoeringsvorm resulteert dit laatste dus, voor elke vingerhouder 110, in overlappingsafstanden 1140 voor een totaal van ten minste 10% van de breedte 114W van hun radiale vingerzitting 114. Het is duidelijk dat over het algemeen elk geschikt percentage, voor elke vingerhouder 110 van het vijzelvingergeheel 110, wanneer de vijzelvingers 120 aangebracht zijn, dat leidt tot de afstand 120D tussen de centrale overlangse assen 120L van zijn vinger 120 en de vinger 120 van minstens één van zijn naburige vingerhouders 110, kleiner is dan 90%. Bij voorkeur zorgt een geschikte verhouding van de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 en de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114 van de vingerhouder 110, er ook voor dat het axiale vingerlager 112 voldoende breed blijft in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20 om betrouwbaar de krachten die overgebracht worden van de vijzelvinger 120 via de radiale vingerzitting 114 en het axiale vingerlager 112 naar de excenteras 20 op te kunnen nemen, en bijvoorbeeld in het bereik van 20% tot 80% ligt. Het is duidelijk dat zo'n verhouding volgens de uitvoeringsvorm van het hierboven beschreven vijzelvingergeheel 100 over het algemeen ertoe zal leiden dat de afstand 120D, tussen de centrale overlangse assen 120L van de vingers 120 van naburige vingerhouders 110, in het bereik zal liggen van 20% tot 80% van de breedte 114W van de vingerzitting 114 van de vingerhouders 110.
Het is verder duidelijk, uit wat hierboven werd beschreven met verwijzing naar de uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel 100 zoals getoond in Figuren 1 tot 9, de vingerhouder 110 een spiegelsymmetrische vorm heeft ten opzichte van het vlak loodrecht op de centrale overlangse as E van de excenteras 20 en langs de overlangse as 120L van zijn vijzelvinger 120 wanneer deze is aangebracht, zoals duidelijk weergegeven is in de aanzichten van Figuren 3 en 8. Bovendien, aangezien alle vingerhouders 110 een identieke vorm hebben, waardoor de vervaardiging en de assemblage van het vijzelvingergeheel 100 vereenvoudigt, is het duidelijk dat de afstand 120L van de centrale overlangse as van een bepaalde vijzelvinger 120 tot aan de overlangse assen van zijn naburige vijzelvingers 120 identiek zal zijn. Zo is bijvoorbeeld de afstand 120D van de centrale overlangse as 120L van vijzelvinger 120.4 van de vingerhouder 110.4 tot de centrale overlangse as 120L van zijn naburige vijzelvinger 120.5 van zijn naburige vingerhouder 110.5 aan zijn rechterkant volgens het aanzicht dat weergegeven is in Figuren 2 en 3, identiek aan de afstand 120L tot de centrale overlangse as 120L van zijn naburige vijzelvinger 120.3 van de andere naburige vingerhouder 110.3 aan zijn tegenoverliggende linkerkant volgens het aanzicht dat weergegeven is in Figuren 2 en 3. Dit betekent dus dat, in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20, de gemiddelde afstand 120MD tussen deze overlangse assen 120L van deze naburige vijzelvingers 120.3, 120.4 en 120.5 gelijk zal zijn aan de afstand 120D, zoals getoond in Figuur 3. Bovendien is het duidelijk dat dit ook geldt voor de andere vingerhouders 110 van het vijzelvingergeheel 100 die, in de richting van de rotatieas R, aangebracht zijn aan tegenoverstaande zijden van naburige vingerhouders 110. Uit wat hierboven beschreven is, met verwijzing naar de afstand 120D tussen de overlangse assen 120L van de naburige vijzelvingers 120 van naburige vingerhouders 110, is het duidelijk dat voor de uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel 100 de overlappende vingerhouders 110 weergegeven in Figuren 1 tot 9 zijn aangebracht zodat ook de gemiddelde afstand 120MD tussen de centrale overlangse assen 120L van de naburige vingers 120 van de naburige vingerhouders 110, kleiner is dan de breedte 114W van de vingerzitting 114, waarbij het mogelijk is om een groter aantal in de buurt van elkaar aangebrachte vingerhouders 110 op de excenteras 20 aan te brengen, gecombineerd met een hoog niveau van robuustheid van de vingerhouder 110 aangezien er geen overeenkomstige vermindering van de breedte 114W van de vingerzitting 114 is. Bij voorkeur zal, zoals hierboven uitgelegd, deze gemiddelde afstand 120MD kleiner zijn dan 90%, bijvoorbeeld binnen het bereik van 20% tot 80%, van de breedte 114W van de vingerzitting 114, om een voldoende verhoging van het aantal vingerhouders 110 mogelijk te maken, maar nog altijd een voldoende grote breedte 112W in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20 voor het axiale vingerlager 112 behouden. Volgens de hierboven beschreven uitvoeringsvorm is, met verwijzing naar Figuur 3, een gemiddelde afstand 120MD van bijvoorbeeld 70% van de breedte 114W van de vingerzitting 114 van naburige vingerhouders 110 toegepast.
Het is verder duidelijk dat, volgens de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuren 1 - 9, in de richting van de rotatieas R, de radiale vingerzitting 114 van elke vingerhouder die twee naburige vingerhouders bevat, ten minste gedeeltelijk vingerlager 112 van beide van zijn naburige vingerhouders 110 overlapt. Het is duidelijk dat, bijvoorbeeld de radiale vingerzitting 114.2 van vingerhouder 110.2 in de richting van de rotatieas R en dus ook in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20, het vingerlager 112.1 van de vingerhouder 110.1 aan zijn linkerkant in het aanzicht van Figuur 3 overlapt, en ook, in de richting van de rotatieas R, het vingerlager 112.3 van de vingerhouder 110.3 aan de tegenoverliggend rechterkant in het aanzicht van Figuur 3 overlapt. Bovendien overlapt bijvoorbeeld de radiale vingerzitting 114.3 van de vingerhouder 110.3 aan beide tegenoverstaande zijden in de richting van de overlangse as E van de excenteras, respectievelijk vingerlager 112.2 van de vingerhouder 110.2 en vingerlager 112.4 van vingerhouder 110.4. Op vergelijkbare wijze overlapt de radiale vingerzitting 114.4 aan beide tegenliggende zijden in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20 de axiale vingerlagers 112.3 en 112.5. Het is duidelijk dat op vergelijkbare wijze alle andere radiale vingerzittingen 114 van vingerhouders 110 die twee naburige vingerhouders 110 bevatten aan beide tegenoverstaande zijden in de richting van de overlangse excenteras 20, de axiale vingerlagers 112 van deze twee naburige vingerhouders 110 overlappen, op een vergelijkbare wijze met wat hierboven is beschreven.
Alternatieve uitvoeringsvormen van de vingerhouder 110, vergelijkbaar met wat getoond is in Figuren 1-9, zijn mogelijk die niet symmetrisch gespiegeld zijn ten opzichte van het vlak loodrecht op de centrale overlangse as E van de excenteras 20 en langs de overlangse as 120L van zijn vijzelvinger 120 wanneer die aangebracht is, zodat dit niet langer resulteert in een gelijk aandeel van de totale overlappingsafstanden 1140 op beide tegenoverstaande zijden van de vingerhouder 110 ten opzichte van de richting van de rotatieas R, maar in een verschillend aandeel van de totale overlappingsafstand 1140 aan beide tegenoverliggende zijden van de vingerhouder 110. Het aandeel van de overlappingsafstand 1140 aan één kant kan bijvoorbeeld in het bereik liggen van 10% tot 90% van de overlappingsafstand aan de tegenoverliggende kant van de vingerhouder 110 ten opzichte van de overlangse as E van de excenteras 20. Hoewel vergelijkbaar met de uitvoeringsvorm die hierboven beschreven is, met verwijzing naar Figuren 1 tot 9, is ook voor deze vingerhouders 110, in de richting van de rotatieas R, de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 kleiner dan de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114.
Zoals getoond strekt, volgens de uitvoeringsvorm Figuren 1-9, het axiale vingerlager 112 van de respectieve vingerhouders 110 zich uit in de richting van de rotatieas R, of in dezelfde mate in de richting van de centrale overlangse as E van de excenteras 20, tussen twee buitenste uiteinden 112L, 112R. Zoals bijvoorbeeld getoond in Figuur 3 bevindt een eerste buitenste uiteinde 112L zich aan de meest naar links gelegen kant van het axiale vingerlager 112, terwijl een tegenoverliggend tweede buitenste uiteinde 112R zich aan de kant van het axiale vingerlager 112 volgens dit aanzicht bevindt. Zoals verder is weergegeven, is het duidelijk dat de breedte 112W van de axiale vingerlagers 112 de afstand is tussen hun respectieve buitenste uiteinden 112L, 112R. Zoals verder is weergegeven, strekt ook de radiale vingerzitting 114 van de respectieve vingerhouders 110 zich uit in de richting van de rotatieas R, tussen twee buitenste uiteinden 114L, 114R. Zoals getoond in Figuur 3 bevindt, volgens dit aanzicht waarin de rotatieas R zich van links naar rechts uitstrekt, een eerste buitenste uiteinde 114L zich aan het meest naar links gelegen uiteinde van de radiale vingerzitting 114, terwijl een tegenoverliggend tweede buitenste uiteinde 114R zich aan het meest naar rechts gelegen uiteinde van de radiale vingerzitting 114 bevindt. De breedte 114W van de radiale vingerzitting 114 in de richting van de rotatieas R, of de richting van de overlangse as E van de excenteras, zoals getoond, is dus de afstand tussen deze buitenste uiteinden 114L, 114R. Het is verder duidelijk, dat, in de richting van de rotatieas R, bijvoorbeeld het buitenste einde 112R van het axiale vingerlager 112.4 van de vingerhouder 112.4 gepositioneerd is tussen de buitenste uiteinden 114L, 114R van de radiale vingerzitting 114.5 van de overlappende naburige vingerhouder 110.5. Ook zal het andere buitenste uiteinde 112L van het axiale vingerlager 112.4 van deze vingerhouder 110.4, op vergelijkbare wijze gepositioneerd zijn tussen de buitenste uiteinden 114L, 114R van de radiale vingerzitting 114.3 van de andere overlappende naburige vingerhouder 110.3. Zoals getoond zijn, volgens deze uitvoeringsvorm, voor elke vingerhouder 110 die twee respectieve, overlappende naburige vingerhouders 110, bevat, beide buitenste uiteinden 112L, 112R van het axiale vingerlager 112 van deze vingerhouder 110 respectievelijk gepositioneerd tussen de buitenste uiteinden 114L, 114R van de vingerzitting 114 van de respectieve, overlappende naburige vingerhouder 110 in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20 of de rotatieas R.
Figuur 8 toont een uitvoeringsvorm van een vijzelvingergeheel 100 dat de excenteras 20 en naburige vingerhouders 110 bevat, die opeenvolgend aangebracht zijn op de excenteras 20 in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20. Het is duidelijk dat in Figuur 8 alleen drie naburige vingerhouders 110 zijn weergegeven om duidelijker de daaruit voortvloeiende opstelling van de individuele, naburige vingerhouders 110, weer te geven en dat eender welke geschikte reeks naburige vingerhouders 110 aangebracht zou kunnen worden langs de excenteras 20. Zoals beschreven, met verwijzing naar Figuren 1 tot 3, zou het vijzelgeheel 100 verder ook opgebouwd kunnen zijn uit het buisvormige vijzellichaam 10 dat de overeenkomstige reeks openingen 30 bevat voor de reeks vijzelvingers 120 van de reeks vingerhouders 110. De naburige vingerhouders 110 zijn daarna individueel aangebracht op de excenteras 20 zodat de overeenkomstige vijzelvingers 120 aangebracht kunnen worden zoals hierboven in detail is uitgelegd. Op die manier strekt elke vijzelvinger 120 zich uit vanaf zijn binnenste uiteinde 122, dat aan de radiale vingerzitting 114 van zijn bijbehorende vingerhouder 110 is bevestigd, langs zijn overlangse as 120L door zijn bijbehorende opening 30 in het buisvormige vijzellichaam 10, naar zijn buitenwaartse uiteinde 124. Figuur 9 toont vier van de vingerhouders 110 voor gebruik in de uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel 100 van Figuur 8. Hoewel er vier weergegeven zijn, is eender welk ander geschikt veelvoud aan vingerhouders 110 mogelijk. Het is duidelijk dat, wanneer zulke vingerhouders 110 in de buurt van elkaar aangebracht zijn op de excenteras 10, zoals getoond in Figuur 8 in de richting van de rotatieas R of de richting van de overlangse as E van de excenteras, zodat de radiale vingerzitting 114 van de vingerhouders 110 ten minste gedeeltelijk het vingerlager 112 van minstens één van zijn naburige vingerhouders 110 overlapt, zoals hierboven uitgelegd werd, een groter aantal individuele vingerhouders aangebracht kan worden langs een voorafbepaalde lengte van de excenteras 20, zonder de flexibiliteit voor het aanbrengen van de individuele vijzelvingers en de robuustheid van de vingerhouder in het gedrang te brengen.
Het wordt verder ook duidelijk aangetoond in Figuren 8 en 9, dat het axiale vingerlager 112 van de vingerhouders 110 zijn breedte 112W behoudt tot een eerste radiale afstand 112D ten opzichte van de overlangse as E van de excenteras. Zoals hierboven al vermeld werd, bevat volgens de weergegeven uitvoeringsvorm, het buisvormige of ringvormige axiale vingerlager 112 een centrale opening 111 met een straal die de straal van 20D van de excenteras 20 benadert en een radiale ringvormige wanddikte 112T, zodat de eerste radiale afstand 112D ongeveer gelijk is aan de straal van 20D van de excenteras 20, verhoogd met de radiale ringvormige wanddikte 112T. De eerste radiale afstand 112D tot de overlangse as E van de excenteras 20, is dus groter dan de straal van de excenteras 20D. Zoals getoond blijft, in een eerste radiale zone, tussen de excenteras 20 en deze eerste radiale afstand 112D, de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 van de vijzelvinger 110 kleiner dan de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114 in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20 zoals hierboven meer in detail is uitgelegd. Zoals getoond, is het alleen in een tweede radiale zone, die zich uitstrekt aan de buitenkant van een tweede radiale afstand 114D ten opzichte van de overlangse as E van de excenteras 20. Deze tweede radiale afstand 114D, die, zoals getoond, groter is dan de eerste radiale afstand 112D, vormt een ondergrens voor de tweede radiale zone waarin de radiale vingerzitting 114 zich mag uitstrekken in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20 voorbij de breedte 112W van het axiale vingerlager 112, tot de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114 die bij voorkeur bereikt wordt op de plaats waar de vijzelvinger 120 is aangebracht om een robuuste montage van de vijzelvinger 120 in de vingerhouder 110 mogelijk te maken. Zoals in de uitvoeringsvorm getoond wordt, neemt tussen de eerste radiale zone en de tweede radiale zone, de breedte bij voorkeur op een passende en geleidelijke wijze toe vanaf de breedte 112W van het axiale vingerlager 112 tot de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114, aangezien op die manier het risico van spanningsconcentraties wordt verminderd. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, en bijvoorbeeld ook uitvoeringsvormen waarin de toename van de breedte 112W tot de breedte 114W stapsgewijs verloopt.
Het is verder duidelijk, bijvoorbeeld uit Figuren 8 en 9, dat, wanneer vingerhouders 110 volgens deze uitvoeringsvorm in de buurt van elkaar zijn aangebracht op de excenteras 20, door de excenteras 20 in hun centrale cilindrische opening 111 van hun axiale vingerlager 112 te steken, elke vingerhouder 110 zo gepositioneerd is in een hoekpositie ten opzichte van de centrale overlangse as E van de excenteras, dat zijn radiale vingerzitting 114 die geen hinder vormt voor de hoekpositie van de naburige radiale vingerzitting 114 van naburige vingerhouders 110 die zijn radiale vingerzitting 114 overlapt in de richting van de centrale overlangse as E van de excenteras 20. Het is duidelijk dat, ook tijdens de werking van het vingergeheel 100, waarin, ten opzichte van de centrale overlangse as E van de excenteras 20, de hoekposities van naburige vingerhouders 110 ten opzichte van elkaar in een voorafbepaalde graad variëren, tijdens een omwenteling van het vijzellichaam 10 rond zijn rotatieas R en de overeenkomstige omwentelingen van de vijzelvingerhouder 110 rond de excenteras 20, interferentie van de radiale vingerzitting 114 van overlappende vingerhouders 110 vermeden moet worden. Volgens de uitvoeringsvorm van het vijzelgeheel die getoond is
Figuren 1 tot 7, moet er tijdens de werking van het vijzelgeheel 100 een minimaal relatief verschil zijn in de respectieve hoekpositie van de radiale vingerzitting 114 van naburige overlappende vijzelvingers 110 ten opzichte van elkaar in het bereik van 50° tot 80°, bijvoorbeeld 60° of 75°.
Figuren 4 tot 5 geven de hoekposities weer, ten opzichte de centrale as E van de excenteras 20, van de vijf naburige vingerhouders 110.1-110.5 van de subgroep 200 die weergegeven is in Figuur 3 van de uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel 2, tijdens een werking van het vijzelvingergeheel 100 waarin het vijzellichaam 10 in de rotatierichting RD rond zijn rotatieas R wordt gedraaid. Figuren 4 tot 5 geven het vijzellichaam 10 weer in verschillende hoekposities ten opzichte van de rotatieas R tijdens zijn rotatiebeweging rond deze rotatieas R. Zoals getoond, zijn de overeenkomstige vingeropeningen 30 van de vijf vijzelvingers 120.1-120.5 die aangebracht zijn op de excenteras 20 d.m.v. de vijf vingerhouders 110.1-110.5 van de subgroep 200, over de omtrek van vijzellichaam 10 verdeeld. Dit betekent dat de hoekposities van deze vijf vingeropeningen 30 ten opzichte van de rotatieas R van het vijzellichaam 10 een gelijkmatige hoekverdeling benaderen. Zoals weergegeven in het aanzicht van Figuren 4 tot 6, zijn de vijf vingeropeningen 30 van deze subgroep rond de omtrek van vijzellichaam 10 verdeeld zodat, ten opzichte van de rotatieas, de hoek tussen hoeksgewijs naburige vingeropeningen 30 ongeveer één vijfde bedraagt van 360°, bijvoorbeeld met een maximale afwijking van 20%. Het is duidelijk dat zo'n verdeling te verkiezen is, aangezien op die manier de vijzelvingers 120.1 - 120.5 hun gewasgrijpende functie zo gelijkmatig mogelijk over de omtrek van vijzellichaam 10 kunnen verdelen. Het is verder duidelijk dat de hoeksgewijze verdeling van de vingeropeningen 30 langs de omtrek van vijzellichaam 10 rond het rotatieas R de hoeksgewijze verdeling van de overeenkomstige vijzelvingers 120.1 - 120.5, en hun vingerhouders 110 rond de centrale as E van de excenteras 20 bepaalt. Zoals weergegeven in Figuren 4 tot 6, hoewel tijdens de werking van het vijzelvingergeheel 100, de hoek tussen de naburige hoekposities van de vingeropeningen 30 constant blijft ten opzichte van de rotatieas R, varieert de hoek tussen de hoekpositie van de overeenkomstige hoeksgewijs naburige vijzelvingers 120.1 - 120.5 en hun vingerhouders 110.1 - 110.5 ten opzichte van de rotatieas E van de excenteras 20 tijdens het draaien van vijzellichaam 10. Volgens deze uitvoeringsvorm waarin vingerhouders 110 beide axiaal naburige vingerhouders 110 overlappen, betekent dit dat in eikaars buurt in de richting van de centrale as van de excenteras 20, om een voldoende verschil in hoekpositie van deze axiaal naburige vingerhouders 110 te verkrijgen zodat een geschikte opstelling zonder interferentie van hun overlappende radiale vingerzittingen 114 tijdens de werking van het vijzelvingergeheel 100 wordt verkregen, vingeropeningen 30 zijn aangebracht die zich niet in een hoeksgewijs naburige positie bevinden. Bijvoorbeeld betekent dit dat, zoals te zien in Figuren 4 tot 6, met verwijzing naar de hoekpositie van de vingeropening 30 van de overeenkomstige vijzelvinger 120.3 en overeenkomstige vingerhouder 110.3, de hoekposities van beide vingeropeningen 30 van beide axiaal naburige vijzelvingers 120.2 en 120.4 en hun overeenkomstige vingerhouders 110.2 en 110.4, die de vingerhouder 110.3 overlapt, niet hoeksgewijs in eikaars buurt liggen met betrekking tot de rotatieas R. Dit betekent dat beide vingeropeningen 30, die zich in een hoeksgewijs naburige positie bevinden ten opzichte van de vingeropeningen 30 met betrekking tot de rotatieas R, axiaal gepositioneerd zijn op het vijzellichaam 10 om samen te werken met overeenkomstige vijzelvingers 120 waarvan de vingerhouders 110 niet overlappen. Volgens deze uitvoeringsvorm betekent dit bijvoorbeeld dat de hoeksgewijs naburige openingen 30 van die vijzelvinger 120.3 en vingerhouder 110.3, axiaal gepositioneerd zijn op het vijzellichaam 10 om respectievelijk samen te werken met de vijzelvingers 120.1 en 120.5, en hun vingerhouders 110.1 en 110.5. Het is duidelijk dat de vingerhouder 110.3 deze vingerhouders 110.1 en 110.5 niet overlapt. Het is verder duidelijk dat de vingerhouder 110.3 ook niet axiaal in de buurt ligt van deze vingerhouders 110.1 en 110.5. Het is verder duidelijk dat dezelfde redenering toegepast zou kunnen worden voor de opstelling van de vijzelvingers 120.1 tot 120.5, de axiale opeenvolgende opstelling van hun overeenkomstige vingerhouders 110.1 - 110.5 en de hoeksgewijze opstelling van hun overeenkomstige vingeropeningen 30. Zulke opstelling is te verkiezen aangezien op die manier een voldoende grote hoek tussen de hoekpositie van overlappende vingerhouders 110 verkregen wordt tijdens de werking van het vijzelvingergeheel 100 waarin het vijzellichaam 10 rond de rotatieas R draait. Bovendien is het duidelijk dat, volgens deze uitvoeringsvorm, het vijzelvingergeheel 100 een reeks opeenvolgend aangebrachte subgroepen 200 bevat die uit set van vijf naburige vingerhouders 110, vijzelvingers 120 en overeenkomstige vingeropeningen 30 bestaat die op vergelijkbare wijze zijn aangebracht als hierboven beschreven. Volgens alternatieve uitvoeringsvormen zouden deze subgroepen 200 opgebouwd kunnen zijn uit eender welk geschikt aantal naburige vingerhouders 110, bv. vier, zes, zeven, acht, negen of nog meer. Een voldoende hoog oneven aantal is echter te verkiezen, bv. vijf, zeven, negen enz. aangezien op die manier een voldoende gelijkmatige verdeling van de kracht van de vijzelvingers op het oogstmateriaal langs de omtrek van het vijzellichaam verwezenlijkt kan worden, en het ongelijkmatige aantal vijzelvingers in zo'n subgroep 200 de opstelling van de vingeropeningen 30 voor overeenkomstige vingerhouders die beide axiaal naburige vingerhouders overlappen vergemakkelijkt, aangezien daarna een eenvoudige opeenvolgende opstelling van de axiale vingerhouders langs de excenteras 20 kan worden verwezenlijkt door een axiale opeenvolging te verschaffen waarin, met betrekking tot de hoekpositie voor een overeenkomstige vijzelvinger, de volgende vijzelvinger in de opeenvolging en zijn overeenkomstige vingeropening een hoekpositie verkrijgen die hoeksgewijs niet in de buurt ligt. Volgens de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuren 4 tot 6, betekent dit dat in de opeenvolging van de subgroep 200, die een axiale opeenvolging van naburige vijzelvingers 120.1, 120.2, 120.3, 120.4 en 120.5 bevat, overeenkomt met een hoeksgewijze opeenvolging aan de omtrek van het vijzellichaam 10 volgens de rotatierichting RD van hoeksgewijs naburige vijzelvingers 120.3, 120.1, 120.4, 120.2, 120.5. Deze hoeksgewijze opeenvolging zou gezien kunnen worden als een opeenvolging waarin er tussen elke axiaal naburige vijzelvinger en overeenkomstige vingerhouder een vijzelvinger en overeenkomstige vingerhouder is aangebracht,die niet axiaal in beider buurt liggen, bijvoorbeeld is, tussen de axiaal naburige vijzelvingers 120.3 en 120.4, in de hoeksgewijze opeenvolging vijzelvinger 120.1, aangebracht die niet axiaal naburig is met zowel deze vijzelvingers 120.3 en 120,4; is tussen vijzelvinger 120.1 en 120.2 op vergelijkbare wijze 120.4 in de hoeksgewijze opeenvolging aangebrachtenz.
Daarnaast zoals duidelijker weergegeven in Figuur 7, wordt de verdeling langs de omtrek van vijzellichaam 10, volgens de uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel van Figuren 1 - 9, die een reeks van naburige subgroepen 200 bevat, nog verder geoptimaliseerd. Zoals weergegeven in Figuren 1 tot 6, bevat elke subgroep 200 van het vijzelgeheel een deelverzameling van vijf naburige vingerhouders 110 waarvan de bijbehorende vijzelvingers 120 en openingen 30 hoeksgewijs zijn verspreid langs één enkele omwenteling van de omtrek van vijzellichaam 10 op vergelijkbare wijze als hierboven is beschreven. Zoals verder is weergegeven in Figuren 1 tot 3 en het duidelijkst in het zijaanzicht in de richting van de rotatieas 7, verschillen de hoekposities van de respectieve vijzelvingers 120 en openingen 30 van verschillende subgroepen 200 van elkaar. Zoals getoond verschillen de hoekposities van de overeenkomstige vijzelvingers van verschillende subgroepen 200 van elkaar in een soort van golvend patroon in een bereik van bijvoorbeeld 10° - 15°, waardoor de gelijkmatigheid van het gewasdebiet geoptimaliseerd wordt. Het is echter duidelijk dat er alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, bijvoorbeeld waarin er meerdere willekeurige variaties in de hoekpositie tussen de respectieve vijzelvingers van verschillende subgroepen 200 zijn. Zo'n toename in de variatie van de hoekpositie van de vijzelvingers 120 van het vijzelvingergeheel 100 is verder ook voordelig, aangezien dit de verdeling van de belastingen die uitgeoefend worden door de respectieve vijzelvingers 120 via hun overeenkomstige vingerhouders 110 op de excenteras 20 verbetert tijdens de werking van het vijzelvingergeheel 100. Het is duidelijk dat dit, voor een uitvoeringsvorm van een vijzelvingergeheel 100 waarin alle vijzelvingers 120 op een hoeksgewijs uitgelijnde wijze gepositioneerd zijn, d.w.z. in een reeks uitgelijnde hoekposities, zal resulteren in een overeenkomstige reeks piekbelastingen op de excenteras 20 voor elke omwenteling van het vijzellichaam 10, aangezien de belastingen die uitgeoefend worden door het gewas op elke set hoeksgewijs uitgelijnde vijzelvingers op een gesynchroniseerde wijze zullen worden overgebracht. Het is duidelijk dat, door de extra variatie van de hoekpositie van de vijzelvingers 120 zoals hierboven beschreven, de belastingen door het gewas op een minder gesynchroniseerde wijze op de verschillende vijzelvingers uitgeoefend zullen worden, wat leidt tot lagere en bredere pieken in de uitgeoefende belastingen door de vijzelvingers via hun vijzelvingerhouder op de excenteras tijdens één omwenteling van het vijzellichaam. Bovendien is het ook duidelijk dat de individuele montage van de vijzelvingers 120 d.m.v. hun vingerhouders 110 op de excenteras 20, de verdeling van deze belastingen nog verder verbetert, gezien de belastingen van deze individueel aangebrachte vijzelvingers 120 daarna ook nog beter verdeeld zullen worden in de richting van de overlangs centrale as E van de excenteras 20.
Het is verder duidelijk dat, zoals hierboven al vermeld werd, zoals getoond in Figuren 1 en 2, en ook duidelijker in Figuur 3 die een subgroep 200 van deze uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel 100 toont, elke vingerhouder 110 zijn respectieve vijzelvinger 120.1 -120.5 individueel op de excenteras 20 bevestigt. Een enkelvoudige vingerhouder 110 bevestigt dus een enkelvoudige vijzelvinger 120 op de excenteras 20. Zoals verder is weergegeven, bevat, volgens deze uitvoeringsvorm van de vingerhouder 110 deze een radiale vingerzitting 114 die de bijbehorende vijzelvinger 120 aan zijn binnenwaartse uiteinde 122 vasthoudt. Deze radiale vingerzitting 114 steekt radiaal uit vanaf een axiaal vingerlager 112 van de vingerhouder 110, d.w.z. dwars op de excenteras 20 en in een radiale richting ten opzichte van de centrale overlangse as E van de excenteras 20. Het radiale vingerlager 112 van de vingerhouder 110 bevestigt zijn axiale vingerzitting 114 draaibaar op de excenteras 20, zodat de bijbehorende vijzelvinger 120 gedraaid kan worden door middel van de bijbehorende vingeropening 20 in het vijzellichaam 10 rond de excenteras 20 tijdens de werking van het vij zelvingergeheel 100.
Het is duidelijk dat nog verdere alternatieve uitvoeringsvormen van de hierboven beschreven uitvoeringsvorm mogelijk zijn, waarin een vingerhouder 110 over het algemeen beide naburige vingerhouders 110 overlapt. Alternatieve uitvoeringsvormen zijn mogelijk, waarin over het algemeen, in de richting van de rotatieas R, de radiale vingerzitting 114 van elke vingerhouder 110 die twee naburige vingerhouders bevat, ten minste gedeeltelijk het vingerlager 112 van één van zijn naburige vingerhouders 110 overlapt. Eén zulke alternatieve uitvoeringsvorm is weergegeven in Figuren 10 en 11, en er is verder nog één weergegeven in Figuren 12 en 13. De uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuren 10 en 11 is vergelijkbaar met de uitvoeringsvorm van Figuren 1 tot 9 en vergelijkbare elementen kregen daarbij dezelfde referentietekens en werken over het algemeen zoals hierboven werd uitgelegdO De overlangse as 120L van de vijzelvinger 120, die nog altijd een symmetrieas vormt voor de radiale vingerzitting 114, maar niet langer voor het axiale vingerlager 112 bevat nu een symmetrieas die verschoven is langs de overlangse as E van de excenteras 20 ten opzichte van de symmetrieas van de radiale vingerzitting 114. Op die manier, zoals getoond in de richting van de rotatieas R, is slechts één van de buitenste uiteinden 112L of 112R van het axiale vingerlager 112 tussen de buitenste uiteinden 114L, 114R van de vingerzitting 114 van een respectieve, overlappende naburige vingerhouder 110 gepositioneerd. Volgens deze uitvoeringsvorm ligt het andere buitenste uiteinde van het axiale vingerlager in lijn met het respectieve buitenste uiteinde van de vingerzitting van zijn vingerhouder. Deze uitvoeringsvorm biedt daarnaast het voordeel dat de verminderde breedte van het axiale vingerlager 112 een verhoging mogelijk maakt van het aantal vingerhouders 10 dat aangebracht kan worden langs een gegeven lengte van de excenteras 20, aangezien de afstand 120D tussen de overlangse assen van de vijzelvingers van overlappende naburige vingerhouders 110 wordt verminderd, wat dus ook de bijbehorende gemiddelde afstand 120D voor het vijzelvingergeheel vermindert, wat bovendien als voordeel heeft dat er slechts een paarsgewijze overlapping is van de vingerhouders 110. Dit betekent dat een grote vrijheidsgraad beschikbaar is voor het kiezen van de hoekpositie voor de vingerhouders die elkaar niet overlappen, aangezien er geen risico is van interferentie van hun respectieve radiale vijzelzittingen 114. Zoals getoond is de overlappingsafstand 1140 volgens deze uitvoeringsvorm bijvoorbeeld ca. 30% van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114. Het is duidelijk dat er een andere verhouding voor de overlappingsafstand gekozen zou kunnen worden, maar deze blijft bij voorkeur onder 50% van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114, aangezien de overlangse as 120L van de vijzelvinger 120 verschoven is ten opzichte van de symmetrieas van het axiale vingerlager 112 van zijn overeenkomstige vingerhouder 110 en op die manier, tijdens de werking, geïnduceerde momenten die het gevolg zijn van de belasting op de vijzelvinger en het gevolg van de verschoven positie van de radiale vingerzitting 114 ten opzichte van het axiale vingerlager 112, binnen aanvaardbare grenzen worden gehouden.
De verdere alternatieve uitvoeringsvorm van Figuren 12 en 13 toont een uitvoeringsvorm van het vijzelvingergeheel met vingerhouders 110 waarvan de radiale vingerzitting over het algemeen vergelijkbaar is met wat beschreven is met verwijzing naar de uitvoeringsvormen die hierboven vermeld zijn, en vergelijkbare elementen hebben vergelijkbare verwijzingsnummers gekregen en werken over het algemeen op een vergelijkbare wijze. Het belangrijkste verschil met de uitvoeringsvormen die hierboven vermeld zijn, is dat het axiale vingerlager 112 in de richting van de rotatieas R twee axiale lagersecties 116.1 en 116.2 bevat, met een axiale opening 118 ertussen. Zoals getoond bevat, in de richting van de rotatieas R, het axiale vingerlager 112 achtereenvolgens: een eerste axiale lagersectie 116.1 die zich uitstrekt vanaf zijn eerste buitenste uiteinde 112L naar een eerste tussenliggend uiteinde 118L; vervolgens een axiale opening 118 die zich uitstrekt tussen het eerste tussenliggende uiteinde 118L en een tweede tussenliggend uiteinde 118R; en ten slotte een tweede axiale lagersectie 116.2 die zich uitstrekt vanaf het tweede tussenliggende uiteinde 118R naar zijn tweede buitenste uiteinde 112R. Zoals getoond, is de breedte 118W van de axiale opening 118 lichtjes groter dan de breedte 116W van de eerste of tweede axiale lagersectie 116.1, 116.2. Dit stelt axiaal naburige vingerhouders in staat elkaar paarsgewijs te overlappen, door in de axiale opening 118 respectievelijk de eerste of tweede axiale lagersectie 116.1, 116.2 van een respectieve, overlappende naburige vingerhouder 110. te positioneren. Op die manier wordt er, zelfs wanneer volgens de weergegeven uitvoeringsvorm, de breedte van het axiale vingerlager 112 van de vingerhouders 110 gelijk is aan de breedte 114W van zijn radiale vingerzitting 114, een overlappingsafstand 1140 verschaft die gelijk is aan de som van de breedte van de axiale opening 118W en de breedte 116W van één van de axiale lagersecties 116.1 of 116.2. Zoals getoond zou de overlappingsafstand 1140 bijvoorbeeld twee derde van de breedte van de radiale vingerzitting 114W kunnen zijn. Het is duidelijk dat volgens alternatieve uitvoeringsvormen de overlappingsafstand 1140 andere verhoudingen zou kunnen hebben, bv. liggend in het bereik van 50% tot 85%. Echter, in andere uitvoeringsvormen de respectieve breedte 116W van de axiale lagersecties 116.1 en 116.2 is gelijk aan of slechts lichtjes kleiner is dan de breedte 118W van de axiale opening 118, wat dus betekent dat deze breedtes 116W, 118W ongeveer één derde bedragen van de breedte 114W van de radiale vingerzitting 114, daar op die manier, zoals getoond in Figuren 10 en 11 een spiegelsymmetrische constructie van het axiale vingerlager 112 ten opzichte van de overlangse as 120L van de vijzelvinger 120 wanneer die is aangebracht, wordt gerealiseerd, waarbij een robuuste constructie wordt verschaft waarin de breedte 116W van de axiale lagersecties gemaximaliseerd wordt.
Het is duidelijk dat er nog meer alternatieve uitvoeringsvormen of combinaties van uitvoeringsvormen van de vingerhouders en van het vijzelvingergeheel zijn dan die welke hierboven beschreven zijn, zolang als ruwweg in de richting van de rotatieas R, dat wil ook zeggen in de richting van de overlangse as E van de excenteras 20, de radiale vingerzitting 114 van elke vingerhouder 110 ten minste gedeeltelijk het axiale vingerlager 112 van minstens één van zijn naburige vingerhouders 110 overlapt.
Claims (15)
- CONCLUSIES1. Vijzelvingergeheel ( 100) bestaande uit: - een excenteras (20) die geconfigureerd is om binnen een draaibaar aangedreven buisvormig vijzellichaam (10) te worden aangebracht en die een centrale overlangse as (E) bevat evenwijdig met en excentrisch ten opzichte van een centrale rotatieas (R) van het vijzellichaam (10); - een reeks vingerhouders (110) die in de buurt van elkaar aangebracht zijn op de excenteras (20) in de richting van de rotatieas (R) en die elk geconfigureerd zijn om individueel een vijzelvinger (120) te bevestigen, waarbij elke vingerhouder (110) bestaat uit: - een axiaal vingerlager (112) dat ten minste gedeeltelijk de excenteras (20) omsluit; en - een radiale vingerzitting (114) die zich radiaal uitstrekt vanuit het axiale vingerlager (112) en geconfigureerd is om een bijbehorende vijzelvinger (120) die zich langs een centrale overlangse as (120L) aan een inwaarts uiteinde (122) uitstrekt aan te brengen, GEKENMERKT DOORDAT, in de richting van de rotatieas (R), de radiale vingerzitting (114) van elke vingerhouder (110) ten minste gedeeltelijk het axiale vingerlager (112) van minstens één van zijn naburige vingerhouders (110) overlapt.
- 2. Vijzelvingergeheel volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat, in de richting van de rotatieas (R), voor elke afstandssensor (110), de afstand (120D) tussen de centrale overlangse assen (120L) van zijn vinger (120) en de vinger (120) van minstens één van zijn naburige vingerhouders (110), kleiner is dan de breedte (114W) van zijn vingerzitting (114).
- 3. Vijzelvingergeheel volgens conclusie 2, gekenmerkt doordat de afstand (120D) tussen de centrale overlangse assen (120L) van zijn vinger (120) en de vinger (120) van minstens één van zijn naburige vingerhouders (110), kleiner is dan 90%, bijvoorbeeld binnen het bereik van 20% tot 80%, van de breedte (114W) van zijn vingerzitting (114).
- 4. Een vijzelvingergeheel volgens een of meer conclusies 1 tot 3, gekenmerkt doordat in de richting van de rotatieas (R), de gemiddelde afstand (120MD) tussen de centrale overlangse assen (120L) van de naburige vingers (120) van naburige vingerhouders (110), kleiner is dan de breedte (114W)van hun vingerzitting (114).
- 5. Vijzelvingergeheel volgens conclusie 4, gekenmerkt doordat deze gemiddelde afstand (120MD) kleiner is dan 90%, bijvoorbeeld binnen het bereik van 20% tot 80%, van de breedte (114W) van hun vingerzitting (114).
- 6. Vijzelvingergeheel volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat in de richting van de rotatieas (R), de radiale vingerzitting (114) van elke vingerhouder (110) die twee naburige vingerhouders (110) bevat, ten minste gedeeltelijk het vinger lager (112) van één van zijn naburige vingerhouders (110) overlapt.
- 7. Vijzelvingergeheel volgens een of meer conclusies 1 tot 5, gekenmerkt doordat in de richting van de rotatieas (R), de radiale vingerzitting (114) van elke vingerhouder (110) die twee naburige vingerhouders (110) bevat, ten minste gedeeltelijk het vingerlager (112) van beide van zijn naburige vingerhouders (110) overlapt.
- 8. Vijzelvingergeheel volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat, iedere vingerhouder (110) zo geconfigureerd is dat, in de richting van de rotatieas (R), de breedte (112W) van het axiale vingerlager (112) kleiner is dan de breedte (114W) van de radiale vingerzitting (114).
- 9. Vijzelvingergeheel volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat, de vingerhouders (110) zo geconfigureerd zijn dat in de richting van de rotatieas (R): - het axiale vingerlager (112) zich tussen twee buitenste uiteinden (112L, 112R), uitstrekt waarbij de breedte (112W) van het axiale vingerlager (112) de afstand is tussen de buitenste uiteinden (112L, 112R); en - de radiale vingerzitting (114) zich tussen twee buitenste uiteinden (114L, 114R) uitstrekt, waarbij de breedte (114W) van de radiale vingerzitting (114) de afstand is tussen de buitenste uiteinden (114L, 114R); en - minstens één van de buitenste uiteinden (112L, 112R) van het axiale vingerlager (112) tussen de buitenste uiteinden (114L, 114R) van de vingerzitting (114) van een respectieve, overlappende naburige vingerhouder (110) gepositioneerd is.
- 10. Vijzelvingergeheel volgens conclusie 9, gekenmerkt doordat de vingerhouders (110) zo geconfigureerd zijn dat langs de richting van de rotatieas (R): - het axiale vingerlager (112) opeenvolgend bestaat uit: - Een eerste axiale lagersectie (116.1) die zich uitstrekt van zijn eerste buitenste uiteinde (112) naar een eerste tussenliggende uiteinde (118L); - Een axiale opening (118) die zich uitstrekt tussen het eerste tussenliggende uiteinde (118L) naar een tweede tussenliggend uiteinde (118R); en - Een tweede axiale lagersectie (116.2) die zich uitstrekt van het tweede tussenliggende uiteinde (118R) naar zijn tweede buitenste uiteinde (112R); - waarbij de breedte (118W) van de axiale opening (118) minstens zo groot is als de breedte van de eerste of tweede axiale lagersectie (116.1, 116.2); en - in de axiale opening (118) de eerste of tweede axiale lagersectie (116.1, 116.2) van een respectieve, overlappende naburige vingerhouder (110) gepositioneerd is.
- 11. Vijzelvingergeheel volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies gekenmerkt doordat de vijzelvinger verder de volgende elementen bevat: - een buisvormig vijzellichaam (10), bestaande uit een overeenkomstige reeks openingen (30) voor de reeks vijzelvingers (120) van de reeks vingerhouders (110); - een overeenkomstige reeks vijzelvingers (120), die zich elk uitstrekken van hun inwaartse uiteinde (122), dat bevestigd is in de radiale vingerzitting (114) van de bijbehorende vingerhouder (110), langs hun overlangse as (120L) door hun bijbehorende opening (30) in het buisvormige vijzellichaam (10), naar hun uitwaartse uiteinde (124).
- 12. Vijzelvingergeheel volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat de reeks openingen (30) in het buisvormige vijzellichaam (10) zo gepositioneerd zijn dat de overeenkomstige openingen (30) van vijzelvingers (120) van axiaal naburige, overlappende vingerhouders (110) niet in een naburige hoekpositie staan ten opzichte van de rotatieas (R).
- 13. Vijzelvingergeheel volgens conclusie 11 of 12, gekenmerkt doordat het vijzelvingergeheel een geheel van subgroepen (200) bevat, waarbij elke subgroep (200) een deelverzameling bevat van vier, vijf, zes, zeven of meer naburige vingerhouders (110) waarvan de bijbehorende vijzelvingers (120) en openingen (30) hoeksgewijs verspreid zijn langs één enkele omwenteling van de omtrek van het vijzellichaam (10); en waarbij de hoekposities van de respectieve vijzelvingers (120) en openingen (30) van verschillende subgroepen (200) van elkaar verschillen.
- 14. Vingerhouders (110) voor gebruik in een vijzelvingergeheel (100) volgens een of meer conclusies 1 tot 13, GEKENMERKT DOORDAT wanneer aangebracht in de buurt van elkaar op de excenteras (20), in de richting van de rotatieas (R), de radiale vingerzitting (114) van elke vingerhouder (110) ten minste gedeeltelijk het vingerlager (112) van minstens één van zijn naburige vingerhouders (110) overlapt
- 15. Werkwijze voor het bedienen van een vijzelvingergeheel (100) volgens een of meer voorgaande conclusies 1 tot 13, waarbij de werkwijze de volgende stappen bevat: - montage van de excenteras (20) binnen het draaibaar aangedreven buisvormige vijzellichaam (10) zodat zijn centrale overlangse as (E) evenwijdig loopt met en excentrisch ligt ten opzichte van de centrale rotatieas (R) van het vijzellichaam (10); - montage van de reeks vingerhouders (110) in de buurt van elkaar op de excenteras (20) in de richting van de rotatieas (R), voor de individuele montage van de vijzelvingers (120), - verdere montage van de reeks vingerhouders (110), in de richting van de rotatieas (R), zodat de radiale vingerzitting (114) van elke vingerhouder (110) ten minste gedeeltelijk het axiale vingerlager (112) van minstens één van zijn naburige vingerhouders (110) overlapt.
Priority Applications (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2015/5181A BE1022648B1 (nl) | 2015-03-24 | 2015-03-24 | Vijzelvingergeheel voor een oogstmachine |
BR102016006276-4A BR102016006276B1 (pt) | 2015-03-24 | 2016-03-22 | conjunto de dedos de trado e método para produzir um conjunto de dedos de trado |
EP16161932.5A EP3072381B1 (en) | 2015-03-24 | 2016-03-23 | An auger finger assembly for a harvesting machine |
US15/078,750 US10117383B2 (en) | 2015-03-24 | 2016-03-23 | Auger finger assembly for a harvesting machine |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2015/5181A BE1022648B1 (nl) | 2015-03-24 | 2015-03-24 | Vijzelvingergeheel voor een oogstmachine |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1022648B1 true BE1022648B1 (nl) | 2016-06-24 |
Family
ID=53773120
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE2015/5181A BE1022648B1 (nl) | 2015-03-24 | 2015-03-24 | Vijzelvingergeheel voor een oogstmachine |
Country Status (4)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US10117383B2 (nl) |
EP (1) | EP3072381B1 (nl) |
BE (1) | BE1022648B1 (nl) |
BR (1) | BR102016006276B1 (nl) |
Families Citing this family (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US10212885B2 (en) * | 2016-10-18 | 2019-02-26 | Deere & Company | Finger assembly for a feed drum conveyor of an agricultural harvesting head |
US10448572B2 (en) | 2017-06-28 | 2019-10-22 | Cnh Industrial America Llc | Cam actuated finger assembly for rotary auger |
BR102019015570A2 (pt) * | 2018-07-31 | 2020-02-11 | Cnh Industrial America Llc | Plataforma de uma colheitadeira combinada e colheitadeira combinada |
Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US2849103A (en) * | 1955-07-25 | 1958-08-26 | Massey Ferguson Inc | Auger conveyor |
EP0933017A1 (de) * | 1998-01-29 | 1999-08-04 | Deere & Company | Rotationsförderer mit einem Rotationskörper und wenigstens einem Mitnehmer und Erntemaschine mit einem solchen Rotationsförderer |
Family Cites Families (12)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US2701634A (en) * | 1950-04-22 | 1955-02-08 | Massey Harris Co Ltd | Rotatable crop feeder with bearings for retracting fingers |
US2633231A (en) * | 1950-09-18 | 1953-03-31 | Deere & Co | Rotatable crop feeder with bearings for retracting fingers |
US3142375A (en) * | 1961-04-11 | 1964-07-28 | Massey Ferguson Ltd | Retractable finger assembly |
US4271956A (en) * | 1979-12-17 | 1981-06-09 | Deere & Company | Finger construction for a combine platform auger |
DE4425142C1 (de) * | 1994-07-15 | 1995-11-23 | Deere & Co | Steuerungseinrichtung wenigstens eines Einzugsfingers eines Umlaufförderers |
US6158571A (en) * | 1999-04-01 | 2000-12-12 | Deere & Company | Finger bearing assembly for a combine platform auger |
DE10042499A1 (de) | 2000-08-30 | 2002-03-14 | Deere & Co | Rotationsförderer mit Fingern |
AU8730301A (en) | 2000-11-10 | 2002-05-16 | Deere & Company | Bearing assembly for a retractable auger finger |
US7392646B2 (en) * | 2004-06-16 | 2008-07-01 | Macdon Industries Ltd. | Reversible feed roller with radially extendible fingers |
US7401457B2 (en) | 2005-08-01 | 2008-07-22 | Cnh America Llc | Auger finger with tether for retaining and retracting the finger when broken |
BRPI0903650B1 (pt) * | 2009-09-17 | 2018-02-06 | Agco Do Brasil Máquinas E Equipamentos Agrícolas Ltda. | Dedo retrátil para montagem em um eixo principal de caracol de colheitadeiras de grãos |
US9078396B2 (en) * | 2013-02-28 | 2015-07-14 | Deere & Company | Draper belt platform with additional conveyor in transition area |
-
2015
- 2015-03-24 BE BE2015/5181A patent/BE1022648B1/nl not_active IP Right Cessation
-
2016
- 2016-03-22 BR BR102016006276-4A patent/BR102016006276B1/pt active IP Right Grant
- 2016-03-23 US US15/078,750 patent/US10117383B2/en active Active
- 2016-03-23 EP EP16161932.5A patent/EP3072381B1/en active Active
Patent Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US2849103A (en) * | 1955-07-25 | 1958-08-26 | Massey Ferguson Inc | Auger conveyor |
EP0933017A1 (de) * | 1998-01-29 | 1999-08-04 | Deere & Company | Rotationsförderer mit einem Rotationskörper und wenigstens einem Mitnehmer und Erntemaschine mit einem solchen Rotationsförderer |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP3072381B1 (en) | 2018-03-07 |
US10117383B2 (en) | 2018-11-06 |
BR102016006276B1 (pt) | 2021-05-18 |
US20160278292A1 (en) | 2016-09-29 |
BR102016006276A2 (pt) | 2016-09-27 |
EP3072381A1 (en) | 2016-09-28 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
BE1022648B1 (nl) | Vijzelvingergeheel voor een oogstmachine | |
US8261524B1 (en) | Pickup tine bar linkage | |
US9392747B2 (en) | Finger drive for a crop feed roller | |
BR102018071157B1 (pt) | Espigadeira para uma colheitadeira combinada | |
US2748921A (en) | Retractable finger mechanism for cylindrical feeders for combines | |
US9992934B2 (en) | Agricultural machine equipped with cam mechanism for gathering crop material | |
CN107333532B (zh) | 滚筒式输送器和农业收割割台 | |
CA2829937C (en) | A reel for an agricultural harvesting head | |
JP2009296994A (ja) | コンバインの脱穀部 | |
US7124565B2 (en) | Reel for a crop harvesting device | |
EP0485902A1 (en) | Self-centering bar guide device | |
JP7288621B1 (ja) | 脱穀装置の扱胴 | |
JP2018068145A (ja) | 脱穀装置 | |
EP3295786A1 (en) | Crop processing roll for a forage harvester | |
US1144992A (en) | Cylinder-rake. | |
US20050132689A1 (en) | Header for mowing stalk crops | |
SU884615A1 (ru) | Пальчиковый битер жатки зерноуборочного комбайна | |
JP2021029196A (ja) | 脱穀装置の扱胴 | |
SI3087822T1 (en) | Harvester | |
AU8730301A (en) | Bearing assembly for a retractable auger finger | |
JPH07298762A (ja) | 自脱型脱穀装置 | |
BG98433A (en) | Receiving and feeding conveyor | |
CN107208329A (zh) | 用于供纬器装置的线分离机构 | |
JP2002360045A (ja) | 脱穀用受網 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20190331 |