BE1010818A3 - Kanteninlegapparaat voor een weefmachine. - Google Patents
Kanteninlegapparaat voor een weefmachine. Download PDFInfo
- Publication number
- BE1010818A3 BE1010818A3 BE9601072A BE9601072A BE1010818A3 BE 1010818 A3 BE1010818 A3 BE 1010818A3 BE 9601072 A BE9601072 A BE 9601072A BE 9601072 A BE9601072 A BE 9601072A BE 1010818 A3 BE1010818 A3 BE 1010818A3
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- weft
- drive shaft
- edging
- speed
- drive motor
- Prior art date
Links
Classifications
-
- D—TEXTILES; PAPER
- D03—WEAVING
- D03D—WOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
- D03D47/00—Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
- D03D47/40—Forming selvedges
- D03D47/48—Forming selvedges by inserting cut end of weft in next shed, e.g. by tucking, by blowing
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Textile Engineering (AREA)
- Looms (AREA)
Abstract
Kanteninlegapparaat voor een weefmachine en werkwijze die ervan gebruik maakt, waarbij dit kanteninlegapparaat (11,12,13) een hoofdaandrijfas (40) voor het aandrijven van minstens een inslagklem (17) en een inslaginlegarm (18) bevat, die aangedreven wordt door een door een stuureenheid (14) gestuurde aandrijfmotor (61).
Description
<Desc/Clms Page number 1> EMI1.1 Kanteninlegapparaat voor een weefmachine. ---------------------------------------- De huidige uitvinding betreft een kanteninlegapparaat voor een weefmachine dat een hoofdaandrijfas voor het aandrijven van minstens een inslagklem en een inslaginlegarm bevat. De uitvinding betreft tevens een werkwijze die van dit kanteninlegapparaat gebruik maakt. Kanteninlegapparaten voor het inleggen van een einde van een in een weefvak ingebrachte inslagdraad in een volgend weefvak zijn gekend uit US 4957145, US 4905740 en US 4909283. Dergelijke kanteninlegapparaten bevatten een hoofdaandrijfas die wordt aangedreven door een aandrijfas die zieh volgens de breedte van de weefmachine uitstrekt en die aangedreven wordt door de hoofdaandrijfas van de weefmachine, zodat het kanteninlegapparaat eveneens synchroon met de hoofdaandrijfas van de weefmachine wordt aangedreven. Dergelijke kanteninlegapparaten vertonen als nadeel dat bij bepaalde bindingen voor de kettingdraden, het inslagdraadeinde niet perfect in het volgend weefvak wordt ingelegd, hetgeen de weefselkwaliteit niet ten goede komt. De uitvinding heeft een kanteninlegapparaat en een werkwijze tot doel die de voornoemde nadelen niet vertonen en die toelaten de inslagdraadeinden perfect in een volgend weefvak in te leggen. Tot dit doel betreft de uitvinding een kanteninlegapparaat waarvan de hoofdaandrijfas aangedreven wordt door een door een stuureenheid gestuurde aandrijfmotor. De uitvinding biedt als voordeel dat de inslagdraadeinden <Desc/Clms Page number 2> steeds perfect in een volgend weefvak kunnen gelegd worden. Dit is mogelijk daar de positie en de snelheid van de inslaginlegarm van het door een gestuurde aandrijfmotor aangedreven kanteninlegapparaat steeds optimaal kunnen gekozen worden voor het inleggen van een inslagdraadeinde in een volgend weefvak en dit onafhankelijk van de binding die gevormd wordt door de kettingdraden. Dit is eveneens mogelijk daar het kanteninlegapparaat volgens de uitvinding toelaat dat de inslaginlegarm voor eender welke binding van de kettingdraden op een gewenst ogenblik uit de kettingdraden kan bewogen worden, waardoor de inslagdraadeinden voor eender welke binding optimaal tussen de kettingdraden kunnen ingelegd worden. Dit maakt het mogelijk de inslagdraadeinden steeds perfect in een volgend weefvak in te leggen, hetgeen de weefselkwaliteit ten goede komt. Dit is mogelijk daar de gekozen snelheid van de inlegarm niet afhankelijk moet zijn van de snelheidsvariaties van de hoofdaandrijfas van de weefmachine. De huidige uitvinding gaat ervan uit dat bij weefmachines de hoofdaandrijfas van de weefmachine met een veranderlijke snelheid draait, die te wijten is aan het feit dat deze hoofdaandrijfas weefmachineonderdelen, zoals een weeflade en gaapvormingsmiddelen, heen en weer aandrijft. Hierbij is deze veranderlijke snelheid ook afhankelijk van het patroon van de binding waarmee de gaapvormingsmiddelen opeenvolgende weefvakken tussen de kettingdraden vormen, meer speciaal van het aantal kettingdraden dat naar boven of naar onder bewogen wordt om een bepaald weefvak te vormen. Daar de hoofdaandrijfas van het kanteninlegapparaat synchroon aangedreven wordt met de hoofdaandrijfas van de weefmachine, varieert ook de snelheid van de hoofdaandrijfas van het kanteninlegapparaat. Hierbij is het vooral nadelig dat de snelheid van <Desc/Clms Page number 3> de voornoemde hoofdaandrijfas ook afhankelijk is van de binding waarmee de gaapvormingsmiddelen opeenvolgende weefvakken tussen kettingdraden vormen, waardoor niet alle inslagdraadeinden met een gelijk snelheidsverloop van de inslaginlegarm in een volgend weefvak ingelegd worden. Bij voorkeur bevat de stuureenheid middelen om een verloop voor de snelheid van de aandrijfmotor voor het aandrijven van de hoofdaandrijfas van het kanteninlegapparaat op te slaan, volgens welk verloop de aandrijfmotor gestuurd wordt tijdens het samenwerken van minstens de inslaginlegarm van het kanteninlegapparaat met een inslagdraad. Bij voorkeur bevat de stuureenheid ook middelen die in functie van de positie van het riet van de weefmachine, de aandrijfmotor van het kanteninlegapparaat zodanig sturen dat verhinderd wordt dat onderdelen van het kanteninlegapparaat contact kunnen maken met het riet van de weefmachine. Hierdoor wordt verhinderd dat het kanteninlegapparaat en het riet elkaar beschadigen. Tot het doel van de uitvinding bevat de werkwijze volgens de uitvinding het sturen van de snelheid van een aandrijfmotor voor het aandrijven van een hoofdaandrijfas van een kanteninlegapparaat, zodanig dat de snelheid van minstens de inslaginlegarm tijdens het inleggen van elk inslagdraadeinde volgens een gewenst verloop gestuurd wordt. Bij voorkeur wordt de snelheid van de aandrijfmotor gestuurd volgens een in een stuureenheid opgeslagen verloop dat afhankelijk is van het type inslagdraad waarvan het inslagdraadeinde wordt ingelegd en/of de binding waarmee de inslagdraad tussen de kettingdraden wordt gebonden. <Desc/Clms Page number 4> Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de werkwijze het sturen van de aandrijfmotor zodanig dat verhinderd wordt dat onderdelen van het kanteninlegapparaat, zoals de inslaginlegarm, contact kunnen maken met het riet van de weefmachine. Hiertoe bevat de werkwijze het bepalen van de positie van het riet en het in functie van deze bepaalde positie dwingen van de aandrijfmotor van het kanteninlegapparaat zodat onderdelen van het kanteninlegapparaat geen contact kunnen maken met het riet. Hierdoor wordt bekomen dat, zelfs in geval de hoofdaandrijfas van het kanteninlegapparaat en de hoofdaandrijfas van de weefmachine die instaat voor het aandrijven van het riet sterk gedesynchroniseerd zijn, het riet geen contact kan maken met het kanteninlegapparaat. Hierdoor wordt ook verhinderd dat het kanteninlegapparaat en het riet elkaar beschadigen. Dit laat ook toe dat de inslaginlegarm zich zo lang als gewenst tussen de kettingdraden kan bevinden, hetgeen voordelig is voor het inleggen van een inslagdraadeinde voor het vormen van een inlegkant aan het weefsel. Teneinde de kenmerken van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 schematisch een gedeelte van een weefmachine voorzien van meerdere kanteninlegapparaten volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een zicht weergeeft volgens pijl F2 in figuur 1 ; figuur 3 een doorsnede volgens lijn 111-111 in figuur 1 weergeeft ; figuur 4 volgens een doorsnede analoog aan figuur 3, een variante uitvoerigingsvorm weergeeft ; figuur 5 het verloop van de snelheid van de hoofdaandrijfas <Desc/Clms Page number 5> van de weefmachine en het verloop van de snelheid van de hoofdaandrijfas van het kanteninlegapparaat weergeeft. Het in figuur 1 weergegeven weefmachinegedeelte bevat twee zijfremen 1 en 2 die onderling verbonden zijn door een dwarsprofiel 3, een weeflade 4 waarop een riet 5 is voorzien, een aandrijfmotor 6 die via een overbrenging 7, bestaande uit twee polies en een riem, verbonden is met de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine die instaat voor het aandrijven van een aandrijfeenheid 9 voor de weeflade 4, een inslagschaareenheid 10, meerdere zelfkantinlegapparaten 11,12 en 13 en een stuureenheid 14. De inslagschaareenheid 10 bevat een van schaarbladen voorziene inslagschaar 15 en een aandrijfeenheid 16. Het kanteninlegapparaat 11 bevat een inslagklem 17 en een inslaginlegarm 18. Het kantinlegapparaat 12 bevat twee inslagklemmen 17, twee inslaginlegarmen 18 en een tussen de twee inslagklemmen 17 aangebrachte en van schaarbladen voorziene inslagschaar 19. Het kanteninlegapparaat 13 bevat een inslagklem 17, een inslaginlegarm 18 en een van schaarbladen voorziene inslagschaar 19. Op de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine wordt een encoderschijf 20 voorzien die samenwerkt met een detector 21 die afhankelijk van hoekpositie van de encoderschijf signalen naar de stuureenheid 14 stuurt. Verder zijn twee gevormde weefsels 22 en 23, hun respectievelijke aanslaglijn 24 en 25, en kettingdraden 26 weergegeven. Verder wordt bij de nabij een zijfreem 1 of 2 gelegen rand van elk weefsels 22,23 een breedhouder 27 opgesteld, waarop een nabijheidssensor 28 is voorzien die toelaat een signaal te generenen dat functie is van de afstand van het riet 5 tot de nabijheidssensor 28. In geval van een luchtweefmachine worden bijvoorbeeld twee hoofdblazers 29 voorzien op de weeflade 4. De inslagschaareenheid 10, de kanteninlegapparaten 11,12 en 13, en de <Desc/Clms Page number 6> EMI6.1 breedhouders 27 worden bevestigd op het dwarsprofiel 3. De elektrische verbindingen tussen de stuureenheid en andere onderdelen werden eveneens aangegeven. In figuur 2 wordt het kanteninlegapparaat 13 schematisch nader weergegeven. Hierbij is zichtbaar dat de inslaginlegarm 18 met een klemstuk 30 is verbonden dat geklemd wordt op een aandrijfas 31 met behulp van een bout 32. Deze inslaginlegarm 18 is door de aandrijfas 31 volgens de axiale richting van de aandrijfas 31 beweegbaar en kan omheen de aslijn van deze aandrijfas 31 volgens draairichting R door de aandrijfas 31 verdraaid worden. Verder wordt de inslagklem 17 schematisch weergegeven die door een aandrijfas 33 volgens de axiale richting van de aandrijfas 33 beweegbaar is opgesteld en die voorzien is van middelen 34 de inslagklem 17 te openen. Deze middelen 34 werken samen met een stoter 35 die voorzien is op, en beweegbaar is met het klemstuk 30. Verder wordt de inslagschaar 19 weergegeven die door een aandrijfas 36 volgens de richting van de aandrijfas 36 beweegbaar is opgesteld en die bij een beweging van de aandrijfas 36 in de richting naar het riet 5 (figuur 1) toe kan geopend worden door schematisch weergegeven middelen 37 die een beweging van de aandrijfas 36 naar het riet 5 toe omzetten in een knipbeweging van de schaarbladen van de inslagschaar 19. De middelen 34 en 37 zijn algemeen gekend en worden hierom niet nader weergegeven. Het kanteninlegapparaat 13 wordt via een tussenstuk 38 aan het dwarsprofiel 3 bevestigd. De aandrijfassen 31, 33 en 36 zijn bijvoorbeeld afgeplat en worden elk geleid in een niet weergegeven glijlager dat voorzien is in het voorvlak 39 van de behuizing van het kanteninlegapparaat 13 en zodat de aandrijfassen 33 en 36 axiaal kunnen verschuiven in deze glijlagers. De glijlagers <Desc/Clms Page number 7> voor de aandrijfassen 33 en 36 bevatten een vorm aansluitend op de aandrijfassen 33 en 36 teneinde samen met het afgeplatte deel van deze aandrijfassen 33 en 36 te verhinderen dat de aandrijfassen 33 of 36 kunnen verdraaien in deze glijlagers, terwijl het glijlager voor de aandrijfas 31, bijvoorbeeld een ronde vorm vertoont, teneinde een verdraaiing van deze aandrijfas 31 toe te laten. Zoals verduidelijkt in figuur 3 bevat het kanteninlegapparaat 13 een hoofdaandrijfas 40 voor het aandrijven van een aandrijfas 33 voor een inslagklem 17, een aandrijfas 31 voor een inslaginlegarm 18 en een aandrijfas 36 voor een inslagschaar 19. De hoofdaandrijfas 40 drijft hiertoe nokschijven 41 en 42 aan die elk twee nokprofielen 43,44 of 45,46 bevatten. De nokkenschijven 41 en 42 worden op een bepaalde afstand van elkaar vast bevestigd op de hoofdaandrijfas 40. Verder bevat het kanteninlegapparaat 13 een hulpas 47 waarop hefbomen 48 zijn gelagerd die een tap 49 en een vorkvormig einde 50 bevatten. Een tap 49 van een eerste hefboom 48 werkt samen met de nok 43. Het vorkvormig einde 50 van deze eerste hefboom 48 zit gevat tussen twee kragen 36A die voorzien zijn aan de aandrijfas 36. Wanneer de hoofdaandrijfas 40 verdraaid wordt, wordt de hefboom 48 door de nok 49 omheen de hulpas 47 gewenteld waardoor door samenwerking van het vorkvormig einde 50 en de kragen 36A van de aandrijfas 36, de aandrijfas 36 axiaal bewogen wordt. De aandrijfassen 31 en 33 worden op analoge wijze axiaal bewogen bij verdraaiing van de hoofdaandrijfas 40 met behulp van een hefboom 48 die een tap 49 en een vorkvormig einde 50 bevat. Hierbij worden op analoge wijze aan de aandrijfas 31 twee kragen 31A en aan de aandrijfas 33 twee kragen 33A voorzien waartussen een vorkvormig einde 50 van de bijhorende hefboom 48 is gevat. <Desc/Clms Page number 8> Verder wordt op de aandrijfas 31 een element 51 voorzien waarin de aandrijfas 31 axiaal kan verplaatst worden, maar waarin de aandrijfas 31 niet kan verdraaien. Het element 51 wordt volgens de axiale richting van de aandrijfas 31 tegen verplaatsing begrensd door een houder 52. Het kanteninlegapparaat 13 bevat een hefboom 53 die wentelbaar is omheen een niet weergegeven hulpas en die een tap 54 bevat die samenwerkt met de nok 46, waarbij de hefboom 53 volgens richting V heen en weer kan bewegen bij verdraaiing van de hoofdaandrijfas 40. De hefboom 53 is via een koppelstang 55 verbonden met het element 51 en wel door middel van bolscharnieren waardoor de koppelstang 55 zonder meer kan verdraaien ten opzichte van het element 51 en van de hefboom 53. Hierdoor kan een beweging van de hefboom 53 volgens richting V omgezet worden in een draaibeweging dat het element 51 oplegt aan de aandrijfas 31, zodat de aandrijfas 31 volgens draairichting R (figuur 2) verdraaid wordt. Dit laat toe bij verdraaiing van de hoofdaandrijfas 40 een gepaste onderlinge beweging aan de inslagklem 17, de inslaginlegarm 18 en de inslagschaar 19 op te leggen. De vorm en afmetingen van de nokschijven 43 tot 46, de hefbomen 48 en 53, het element 51 en de koppelstang 55 wordt hiertoe zodanig gekozen dat een gewenste beweging opgelegd wordt aan de voornoemde elementen. Daar de beweging van de inslagklem 17, de inslaginlegarm 18 en de inslagschaar 19 mechanisch bepaald wordt door een verdraaiing van de hoofdaandrijfas, wordt het voordeel bekomen dat die onderling perfect gesynchroniseerd kunnen worden en blijven tijdens de werking van het kanteninlegapparaat 13. Het aandrijven van een inslagklem, een inslagschaar en een inslaginlegarm met een hoofdaandrijfas 40 die door slechts een aandrijfmotor 61 wordt gestuurd, biedt zodoende als voordeel dat de <Desc/Clms Page number 9> synchronisatie van de inslagklem, de inslagschaar en/of de inslaginlegarm niet beinvloed wordt door de sturing van de aandrijfmotor 61, waardoor de eisen die gesteld worden aan de sturing van de aandrijfmotor 61 minder hoog zijn dan wanneer de inslagklem, de inslagschaar en/of de inslaginlegarm elk door een eigen aandrijfmotor zouden gestuurd worden. De hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13 wordt met lagers 56 en 57 in de behuizing 58 van het kanteninlegapparaat 13 gelagerd. Om de hoofdaandrijfas 40 axiaal te klemmen wordt het lager 56 met een moer 59 geklemd op deze hoofdaandrijfas 40 en wordt het lager 56 tevens met een bevestigingsstuk 60 tussen de behuizing 58 en dit bevestigingsstuk 60 gehouden. Het lager 57 wordt bijvoorbeeld gepersd in de behuizing 58. Verder bevat het kanteninlegapparaat 13 een aandrijfmotor 61 die door de stuureenheid 14 stuurbaar is. Deze aandrijfmotor 61 bevat een motoras 62 die met lagers 63 en 64 gelagerd is. Het lager 63 wordt voorzien in de behuizing 65 van de aandrijfmotor 61, terwijl het lager 64 gelagerd is in een element 66 dat voorzien is in de behuizing 65. De behuizing 65 van de aandrijfmotor 61 is met bouten 67 bevestigd aan de behuizing 58. De motoras 62 is gekoppeld met de hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13 door middel van een elastische koppeling 68. Deze elastische koppeling 68 laat toe uitlijningsfouten tussen de motoras 62 en de hoofdaandrijfas 40 op te vangen, maar laat geen onderlinge omtreksbeweging van beide assen toe. Op de hoofdaandrijfas 40 wordt nog een encoderschijf 69 voorzien die samenwerkt met een in de behuizing 65 aangebrachte detector 70 die afhankelijk van hoekpositie van de encoderschijf 69 signalen naar de stuureenheid 14 stuurt. Verder is op de motoras 62 <Desc/Clms Page number 10> een zogenaamde elektrische rotor 71 voorzien die samen met een in de behuizing 65 voorziene stator 72 het aandrijfgedeelte van de aandrijfmotor 61 vormt. Volgens een variante uitvoeringsvorm van die van figuur 3, hoeven de motoras 62 van de aandrijfmotor 61 en de hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13 niet in het verlengde van elkaar opgesteld te worden. In dit geval kan de aandrijfas van de aandrijfmotor via een overbrenging gekoppeld worden met de hoofdaandrijfas van het kanteninlegapparaat. De voornoemde aandrijfas en de voornoemde hoofdaandrijfas kunnen evenwijdig met elkaar opgesteld worden, of kunnen onderling ook een hoek van bijvoorbeeld negentig graden vormen. In dit eerste geval kan de overbrenging bestaan uit een normale tandwieloverbrenging of een riemoverbrenging, terwijl in het tweede geval die kan bestaan uit een kegeltandwieloverbrenging. Bij de uitvoeringsvorm van figuur 4 worden de aandrijfmotor 61 en het kanteninlegapparaat 13 eendelig uitgevoerd. Analoge onderdelen worden hierbij aangeduid met gelijke referenties als bij figuur 3, en worden niet nader uitgelegd. Hierbij wordt de rotor 71 voorzien op de hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13, terwijl de stator 72 voorzien wordt in de behuizing 58 van het kanteninlegapparaat 13. De door de rotor 71 en stator 72 gevormde aandrijfmotor 61 wordt gestuurd door de stuureenheid 14. Teneinde het monteren van de onderdelen gemakkelijker te kunnen doorvoeren, worden de lagers 56 en 57 voor de hoofdaandrijfas 40 elk voorzien in een flens 73 die met bouten 74 bevestigd wordt aan de behuizing 58. De uitvoeringsvorm van figuur 4 biedt als voordeel dat het geheel compacter is en minder plaats inneemt op een weefmachine dan bij de uitvoeringsvorm van figuur 3. <Desc/Clms Page number 11> De werking en andere voordelen van de uitvinding worden hierna nader uitgelegd voor het kanteninlegapparaat 13. De detector 21 die samenwerkt met de encoderschijf 20 stuurt signalen naar de stuureenheid 14 die functie zijn van de hoekpositie van de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine die ook bepalend is voor de positie van de weeflade 4 en van de door niet weergegeven gaapvormingsmiddelen gevormde vlakken kettingdraden. De positie van de hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13 wordt bepaald door de stuureenheid 14 door middel van signalen van de detector 70 die samenwerkt met de encoderschijf 69. De stuureenheid 14 is gekoppeld met de aandrijfmotor 61 van het kanteninlegapparaat 13 en is in staat de snelheid van deze stuurbare aandrijfmotor 61 te sturen. Het sturen van de snelheid van de aandrijfmotor 61 kan gebeuren met een gekende frequentiesturing of een gekende fazesturing. Hierbij kunnen de signalen van de detector 70 als terugkoppeling aangewend worden door de stuureenheid 14. Volgens de uitvinding wordt niet alleen de snelheid van de aandrijfmotor 61 gesynchroniseerd met de snelheid van de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine, maar wordt tevens de snelheid van de aandrijfmotor 61 tijdens het inleggen van een inslagdraadeinde volgens een gewenst verloop gestuurd. Een werkwijze hiertoe wordt uitgelegd aan de hand van figuur 5. Hierbij wordt met curve 75 het verloop van de gemeten snelheid van de hoofdaandrijfas 8 weergegeven en met curven 76,77 en 76A, 77A het verloop waarnaar de snelheid van de hoofdaandrijfas 40 gestuurd wordt. Deze curven geven het verloop over twee weefcycli weer. De curven 76 en 76A zijn afhankelijk van het type ingebrachte inslagdraad en/of van de binding waarmee de ingebrachte inslagdraad tussen de kettingdraden wordt gebonden. Voor zwakke inslagdraden worden de voornoemde <Desc/Clms Page number 12> EMI12.1 curven 76 en 76A zodanig gekozen dat de inslaginlegarm 18 geen grote of varierende krachten op deze inslagdraad uitoefent. Voor bindingen met weinig kettingdraden in de bovengaap worden de voornoemde curven 76 en 76A bijvoorbeeld zodanig gekozen dat de inslaginlegarm 18 zich hierbij langer tussen de vlakken kettingdraden bevindt, dan bij bindingen met veel kettingdraden in de bovengaap. De beginpositie nul komt overeen met de positie waarbij het kanteninlegapparaat 13, of minstens de inslaginlegarm 18, nog niet samenwerkt met de inslagdraad. Hierbij bevindt de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine zieh ook in een welbepaalde referentiepositie. Deze referentiepositie is bijvoorbeeld honderd graden voorbij de positie die overeen komt met de aanslagpositie van het riet 5. Volgens de uitvinding wordt de snelheid van de aandrijfmotor 61 volgens een gewenst verloop gestuurd, zodanig dat de snelheid van minstens de inslaginlegarm 18 tijdens het inleggen van elk inslagdraadeinde volgens een gewenst verloop gestuurd wordt. Hiertoe wordt de snelheid van de aandrijfmotor 61, rekening houdende met de mechanische overbrenging tussen de hoofdaandrijfas 40 en minstens de aandrijfas 31, volgens een gewenst verloop gestuurd. Een dergelijk verloop is in figuur 5 aangeduidt met curve 76. Een dergelijk verloop wordt opgeslagen in de stuureenheid 14 voor elke in te brengen inslagdraad. De stuureenheid 14 bevat hiertoe middelen, zoals een geheugen, om dit verloop op te slaan. Dit betekent dat vanaf de beginpositie nul de snelheid van de aandrijfmotor 61 volgens een in de stuureenheid 14 opgeslagen verloop wordt gestuurd en dit onafhankelijk van de snelheid van de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine. Met behulp van de signalen van de detector 70 wordt nagegaan of de <Desc/Clms Page number 13> aandrijfmotor 61 werkelijk gestuurd wordt volgens het snelheidsverloop volgens curve 76, en indien nodig worden correcties doorgevoerd om de aandrijfmotor 61 volgens dit snelheidsverloop te sturen. Een dergelijke sturing vindt plaats gedurende minstens de tijd dat het inslagdraadeinde door de inslaginlegarm 18 in een volgend weefvak wordt ingelegd, en bij voorkeur gedurende de tijd dat het kanteninlegapparaat 13 samenwerkt met de inslagdraad. Een dergelijke sturing gebeurt hierbij tussen de beginpositie nul en een eindpositie PE van de hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13 die bijvoorbeeld honderdtwintig tot honderdtachtig graden verder ligt en waarbij het kanteninlegapparaat 13 niet meer samenwerkt met de inslagdraad. Het verloop 76 kan zodanig gekozen worden dat, rekening houdende met de voornoemde overbrenging, de snelheid van de inslaginlegarm 18 nagenoeg constant is of licht stijgend is. Dit biedt als voordeel dat het inslagdraadeinde gestrekt blijft in de haak van de inslaginlegarm 18 en de kans dat de inslaginlegarm 18 het inslagdraadeinde verliest gering is. Op het ogenblik dat de hoofdaandrijfas 40 zieh in de eindpositie PE bevindt, wordt afhankelijk van de positie en snelheid van de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine, het snelheidsverloop waarmee de hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13 door de aandrijfmotor 61 moet gestuurd worden, bepaald door de stuureenheid 14. Dit verloop wordt zodanig bepaald dat op het ogenblik dat de hoofdaandrijfas 40 zieh terug in een volgende beginpositie zal bevinden, wanneer de hoofdaandrijfas 8 zieh in de volgende referentiepositie bevindt. Hiertoe wordt het verwachte ogenblik dat, de hoofdaandrijfas 8 de referentiepositie zal bereiken, bepaald door de stuureenheid 14 in functie van door de detector 21 gemeten signalen en rekening houdende met verschillende <Desc/Clms Page number 14> EMI14.1 invloeden, zoals het bindingspatroon, die opgeslagen worden in de stuureenheid 14. De snelheid van de aandrijfmotor 61 wordt hierbij zodanig gestuurd, dat de hoofdaandrijfas 40 zieh op het verwachte ogenblik in de beginpositie nul zal bevinden. Hierbij wordt de snelheid van de aandrijfmotor 61 zodanig gestuurd dat de snelheid nagenoeg constant is tussen het ogenblik dat de hoofdaandrijfas 40 zieh in de vorige eindpositie en de volgende beginpositie nul bevindt, met dien verstande dat de snelheid bij de vorige eindpositie en de volgende beginpositie bepaald is door het in de stuureenheid 14 opgeslagen verloop. Dit betekent dat het verloop 77 moet aansluiten op de verlopen 76 en 76A. Hierbij wordt als voordeel bekomen dat de onregelmatige snelheid van de hoofdaandrijfas 8, die bepaald wordt door het snelheidsverloop 75, geen invloed heeft op de snelheid van de hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13 gedurende de samenwerking van het kanteninlegapparaat 13 met het inslagdraadeinde, daar de hoofdaandrijfas 40 hierbij met een gewenst snelheidsverloop wordt gestuurd dat opgeslagen werd in de stuureenheid 14. De invloed van de onregelmatige snelheid van de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine, dient hierbij volledig opgevangen te worden, door het sturen van de snelheid van de aandrijfmotor 61, volgens curve 77, 77A terwijl het kanteninlegapparaat 13 niet samenwerkt met de inslagdraad en zodoende een verschil in sturing van de snelheid geen invloed heeft op de samenwerking van het kanteninlegapparaat 13 met de inslagdraad. In geval de snelheid van de aandrijfmotor 61 volledig gesynchroniseerd zou worden met de snelheid van de hoofdaandrijfas 8, is duidelijk dat wanneer die snelheid wijzigt, ook de snelheid tijdens het samenwerken van het <Desc/Clms Page number 15> EMI15.1 kanteninlegapparaat 13 met de inslagdraad zou wijzigen, waardoor deze snelheid niet optimaal is voor het inleggen van een inslagdraadeinde. Tussen de eindpositie en de beginpositie van de hoofdaandrijfas 40, is het weliswaar vereist snelheidsvariaties op te vangen, maar die snelheidsvariaties hebben geen invloed op de samenwerking van het kanteninlegapparaat 13 met de inslagdraad. Daar tijdens het inleggen van een inslagdraadeinde het kanteninlegapparaat 13 volledig onafhankelijk van de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine wordt gestuurd, bestaat het gevaar dat onderdelen van het kanteninlegapparaat 13, zoals de inslagklem 17, de inslaginlegarm 18 of de inslagschaar 19, contact kunnen maken met het riet 5 van de weefmachine. Dit kan gebeuren indien de synchronisatie tussen de hoofdaandrijfas 40 van het kanteninlegapparaat 13 en de hoofdaandrijfas 8 van de weefmachine buiten een bepaalde grens valt. Teneinde dit probleem te vermijden bevat de stuureenheid 14 middelen die in functie van de positie van het riet 5, die bepaald wordt door de positie van de hoofdaandrijfas 8, de aandrijfmotor 61 van het kanteninlegapparaat 13 zodanig sturen dat verhinderd wordt dat de voornoemde onderdelen 17, 18, 19 contact kunnen maken met het riet 5 van de weefmachine. Een werkwijze hiertoe bestaat in het bepalen van de positie van het riet 5, bijvoorbeeld door middel van de detector 21, en in geval vastgesteld wordt dat de synchronisatie tussen de hoofdaandrijfas 40 en de hoofdaandrijfas 8 buiten een bepaalde grens valt, het in functie van deze bepaalde positie, onafhankelijk van het in figuur 5 weergegeven verloop 76, 76A, dwingen van de aandrijfmotor 61 van het kanteninlegapparaat 13 zodat de voornoemde onderdelen 17, 18, 19 geen <Desc/Clms Page number 16> EMI16.1 contact kunnen maken met het riet 5. Een desynchronisatie van de hoofdaandrijfassen 8 en 40 wordt vastgesteld door de signalen van de detector 21 te vergelijken met de signalen van de detector 70. In de stuureenheid 14 worden hiertoe via een toestenbord of op eender welke elektronische manier, de posities van de hoofdaandrijfassen 8 en 40 bepaald, waarbij voornoemde onderdelen 17, 18, 19 van het kanteninlegapparaat 13 contact kunnen maken met het riet 5. Indien tijdens het sturen van de aandrijfmotor 61 volgens een verloop 76, 76A vastgesteld wordt dat er gevaar bestaat dat voornoemde onderdelen 17, 18, 19 contact kunnen maken met het riet 5, dit betekent de onderlinge positie van de hoofdaandrijfassen assen 8 en 40 valt binnen de grenzen zoals ingegeven in de stuureenheid 14, wordt overgegaan naar een andere sturing voor de aandrijfmotor 61, waarbij de aandrijfmotor 61 gedwongen wordt zodanig dat de onderlinge desynchronisatie opgeheven wordt. Dit kan weliswaar nadelig zijn voor het inleggen van het inslagdraadeinde, maar biedt als voordeel dat de voornoemde onderdelen 17, 18, 19 en het riet 5 niet beschadigd worden. Dit laatste geeft niet alleen een lange weefmachinestilstand tot gevolg, maar beschadigde onderdelen 17, 18, 19 of een beschadigd riet 5 geeft tevens aanleiding tot verminderde weefselkwaliteit. Volgens een variante wordt de positie van het riet 5 niet bepaald met behulp van de detector 21, maar wel met behulp van een of meerdere nabijheidssensoren 28. Elke nabijheidssensor 28 stuurt een signaal naar de stuureenheid 14, dat functie is van de positie van het riet 5. Deze nabijheidssensor 28 kan hierbij ook aangewend worden om een referentiepositie van het riet 5, bijvoorbeeld de aanslagpositie, te bepalen. <Desc/Clms Page number 17> Het kanteninlegapparaat 11 dat slechts een inslagklem 17 en een inslaginlegarm 18 hoeft aan te drijven, kan analoog worden uitgevoerd als het weergegeven kanteninlegapparaat 13, maar hier hoeven de aandrijfas 36 met bijhorende hefboom 48 en de nokkenschijf 43 niet voorzien te worden. Het kanteninlegapparaat 12 dat twee inslagklemmen 17, twee inslaginlegarmen 18 en een inslagschaar 19 hoeft aan te drijven, kan eveneens analoog uitgevoerd worden als het weergegeven kanteninlegapparaat 13, maar hier hoeven nog een tweede aandrijfas 33 met bijhorende hefboom 48 en nokkenschijf 44 en een tweede aandrijfas 31 met bijhorende hefboom 53, element 51, houder 52, koppelstang 55 en nokkenschijf 46 voorzien te worden. De sturing en werking van de kanteninlegapparaten 11 en 12 kan analoog aan deze van het kanteninlegapparaat 13 uitgevoerd worden. In geval van een kanteninlegapparaat 12 dat zieh tussen twee weefsels 22 en 23 bevindt, biedt de uitvinding tevens als voordeel dat wanneer een foutieve inslagdraad wordt waargenomen, de aandrijfmotor 61 van dit kanteninlegapparaat 12 zodanig kan gestuurd worden dat, verhinderd wordt dat de betreffende inslagdraad door de inslagschaar 19 van het kanteninlegapparaat 12 wordt geknipt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door de aandrijfmotor 61 van het kanteninlegapparaat 12 niet te sturen, wanneer een foutieve inslagdraad wordt waargenomen. Daar een foutieve inslagdraad steeds voor het aanslaan ervan wordt waargenomen, en het kanteninlegapparaat 12 meestal slechts na het aanslaan ervan samenwerkt met deze inslagdraad, kan het snijden van deze inslagdraad eenvoudig verhinderd worden door tijdig de aandrijfmotor 61 niet verder te bekrachtigen. Dit biedt als voordeel dat het einde van de foutieve inslagdraad, dat zieh voorbij het kanteninlegapparaat 12 bevindt, kan verwijderd worden op een manier zoals <Desc/Clms Page number 18> beschreven in US 4898214. In geval een inslagdraad foutief wordt ingeweven en dient verwijderd te worden, is het gekend een zogenaamde schotzoekbeweging uit te voeren, waarbij de kettingdraden door de gaapvormingsmiddelen ontbonden worden terwijl de weeflade 5 in een bepaalde positie stil staat. De aandrijfmotor 61 van de kanteninlegapparaten 11,12, 13 volgens de uitvinding kan bij deze beweging niet gestuurd worden, zodat de kanteninlegapparaten 11,12, 13 tijdens die beweging gewoon stil kunnen staan. Dit biedt als voordeel dat zonder invloed uit te oefenen op de kanteninlegapparaten, de weeflade 5 en de gaapvormingsmiddelen zowel vooruit als achteruit naar de bepaalde positie van de weeflade 5 kunnen gebracht worden, vanaf dewelke de zogenaamde schotzoekbeweging wordt uitgevoerd. De verlopen 76,76A kunnen ingegeven worden in de stuureenheid 14 via een niet weergegeven toetsenbord of op eender welke elektronische manier. Het is eveneens mogelijk de beginpositie en de eindpositie via een toetsenbord in de stuureenheid 14 in te geven. Deze ingegeven waarden kunnen uiteraard steeds gewijzigd worden teneinde een optimaal inleggen van inslagdraadeinden te bekomen. Het kanteninlegapparaat en de werkwijze volgens de uitvinding beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kunnen binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.
Claims (10)
1. Kanteninlegapparaat voor een weefmachine dat een hoofdaandrijfas (40) voor het aandrijven van minstens een inslagklem (17) en een inslaginlegarm (18) bevat, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde hoofdaandrijfas (40) aangedreven wordt door een door een stuureenheid (14) gestuurde aandrijfmotor (61).
2. Kanteninlegapparaat volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de stuureenheid (14) middelen bevat om een verloop (76, 76A) voor de snelheid van de aandrijfmotor (61) voor het aandrijven van de hoofdaandrijfas (40) van het kanteninlegapparaat op te slaan, volgens welk verloop (76, 76A) de aandrijfmotor (61) gestuurd wordt tijdens het samenwerken van minstens de inslaginlegarm (18) van het kanteninlegapparaat (11, 12, 13) met een inslagdraad.
3. Kanteninlegapparaat volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de stuureenheid (14) middelen bevat die in functie van de positie van het riet (5) van de weefmachine, de aandrijfmotor (61) van het kanteninlegapparaat (11, 12, 13) zodanig sturen dat verhinderd wordt dat onderdelen (17, 18, 19) van het kanteninlegapparaat (11, 12, 13) contact kunnen maken met het riet (5) van de weefmachine.
4. Kanteninlegapparaat volgens een van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfmotor (61) een rotor (71) bevat die voorzien is op de hoofdaandrijfas (40) van het kanteninlegapparaat (13) en een stator (72) die voorzien is in de behuizing (58) van het kanteninlegapparaat (13).
5. Werkwijze die gebruik maakt van een kanteninlegapparaat
<Desc/Clms Page number 20>
volgens een van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het sturen bevat van de snelheid van een aandrijfmotor (61) voor het aandrijven van een hoofdaandrijfas (40) van een kanteninlegapparaat (11, 12, 13), zodanig dat de snelheid van minstens de inslaginlegarm (18) tijdens het inleggen van elk inslagdraadeinde volgens een gewenst verloop (76, 76A) gestuurd wordt.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het sturen bevat van de snelheid van de aandrijfmotor (61) volgens een in een stuureenheid (14) opgeslagen verloop (76, 76A) dat afhankelijk is van het type inslagdraad waarvan het inslagdraadeinde wordt ingelegd.
7. Werkwijze volgens conclusie 5 of 6, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het sturen bevat van de snelheid van de aandrijfmotor (61) volgens een in een stuureenheid (14) opgeslagen verloop (76, 76A) dat afhankelijk is van de binding waarmee de inslagdraad tussen de kettingdraden wordt gebonden.
8. Werkwijze volgens een van de conclusie 5 tot 7, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het sturen bevat van de snelheid van de aandrijfmotor (61) zodanig dat de snelheid van de inslaginlegarm (18) nagenoeg constant of licht stijgend is tijdens het inleggen van een inslagdraadeinde.
9. Werkwijze volgens een van de conclusies 5 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het sturen bevat van de aandrijfmotor (61) zodanig dat verhinderd wordt dat onderdelen van het kanteninlegapparaat (11, 12, 13) contact kunnen maken met het riet (5) van de weefmachine.
<Desc/Clms Page number 21>
10. Werkwijze volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het bepalen bevat van de positie van het riet (5) en het in functie van deze bepaalde positie dwingen van de aandrijfmotor (61) van het kanteninlegapparaat (11, 12, 13) zodat onderdelen van het kanteninlegapparaat (11, 12, 13) geen contact kunnen maken met het riet (5).
Priority Applications (6)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE9601072A BE1010818A3 (nl) | 1996-12-20 | 1996-12-20 | Kanteninlegapparaat voor een weefmachine. |
EP97954414A EP0946801B1 (de) | 1996-12-20 | 1997-12-17 | Kanteneinlegeapparat für eine webmaschine |
US09/319,272 US6186190B1 (en) | 1996-12-20 | 1997-12-17 | Selvage insertion apparatus for a weaving machine |
JP52834498A JP2001506715A (ja) | 1996-12-20 | 1997-12-17 | 織機用の耳挿入装置 |
PCT/EP1997/007085 WO1998028474A1 (de) | 1996-12-20 | 1997-12-17 | Kanteneinlegeapparat für eine webmaschine |
DE59707530T DE59707530D1 (de) | 1996-12-20 | 1997-12-17 | Kanteneinlegeapparat für eine webmaschine |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE9601072A BE1010818A3 (nl) | 1996-12-20 | 1996-12-20 | Kanteninlegapparaat voor een weefmachine. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1010818A3 true BE1010818A3 (nl) | 1999-02-02 |
Family
ID=3890162
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE9601072A BE1010818A3 (nl) | 1996-12-20 | 1996-12-20 | Kanteninlegapparaat voor een weefmachine. |
Country Status (6)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US6186190B1 (nl) |
EP (1) | EP0946801B1 (nl) |
JP (1) | JP2001506715A (nl) |
BE (1) | BE1010818A3 (nl) |
DE (1) | DE59707530D1 (nl) |
WO (1) | WO1998028474A1 (nl) |
Families Citing this family (8)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
JP2001234451A (ja) | 2000-02-22 | 2001-08-31 | Tsudakoma Corp | 織機における耳形成装置の駆動方法及び装置 |
DE10061717B4 (de) * | 2000-12-12 | 2006-01-26 | Lindauer Dornier Gmbh | Antriebsanordnung für eine Webmaschine und Fachbildemaschine |
EP1620588B2 (de) * | 2003-04-17 | 2016-10-05 | Picanol | Verfahren zum betreiben einer webmaschine |
DE10318818B4 (de) * | 2003-04-17 | 2011-12-22 | Picanol N.V. | Verfahren zum Betreiben einer Webmaschine, sowie eine Webmaschine |
DE502006007250D1 (de) * | 2005-02-23 | 2010-08-05 | Itema Switzerland Ltd | Leistenleger für Schussfäden |
BE1022146B1 (nl) | 2014-06-13 | 2016-02-19 | Picanol | Zelfkantvormingsinrichting voor een inslagdraad |
IT201900007794A1 (it) * | 2019-05-31 | 2020-12-01 | Manea Textile S R L | Cimossatrice meccanica motorizzata |
WO2022096922A1 (en) * | 2020-11-09 | 2022-05-12 | Manea Textile S.R.L. | Motor-driven mechanical selvedge machine |
Citations (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4905740A (en) * | 1987-12-22 | 1990-03-06 | Picanol N.V. | Device for forming a selvedge on a cloth on weaving machines |
US4909283A (en) * | 1987-09-02 | 1990-03-20 | Picanol N. V. | Tucking-in device for weaving machines |
US4957145A (en) * | 1988-06-29 | 1990-09-18 | Picanol N.V. | Pneumatic weft thread holder for a selvage device |
EP0626476A1 (en) * | 1993-05-28 | 1994-11-30 | NUOVOPIGNONE INDUSTRIE MECCANICHE E FONDERIA S.p.A. | Improved control system for tuck-in selvedge forming devices in a loom, in particular in a loom for terry cloth, formed by varying the reed beat-up position |
DE19548846C1 (de) * | 1995-12-27 | 1996-10-10 | Dornier Gmbh Lindauer | Verfahren und Vorrichtung zum Einlegen eines Schußfadens |
Family Cites Families (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
IT1242989B (it) * | 1990-08-29 | 1994-05-23 | Vamatex Spa | Dispositivo perfezionato per la formazione della cimossa in telai senza navette |
BE1010014A3 (nl) * | 1996-02-09 | 1997-11-04 | Picanol Nv | Kanteninrichting voor een weefmachine. |
-
1996
- 1996-12-20 BE BE9601072A patent/BE1010818A3/nl not_active IP Right Cessation
-
1997
- 1997-12-17 US US09/319,272 patent/US6186190B1/en not_active Expired - Fee Related
- 1997-12-17 WO PCT/EP1997/007085 patent/WO1998028474A1/de active IP Right Grant
- 1997-12-17 JP JP52834498A patent/JP2001506715A/ja active Pending
- 1997-12-17 DE DE59707530T patent/DE59707530D1/de not_active Expired - Fee Related
- 1997-12-17 EP EP97954414A patent/EP0946801B1/de not_active Expired - Lifetime
Patent Citations (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4909283A (en) * | 1987-09-02 | 1990-03-20 | Picanol N. V. | Tucking-in device for weaving machines |
US4905740A (en) * | 1987-12-22 | 1990-03-06 | Picanol N.V. | Device for forming a selvedge on a cloth on weaving machines |
US4957145A (en) * | 1988-06-29 | 1990-09-18 | Picanol N.V. | Pneumatic weft thread holder for a selvage device |
EP0626476A1 (en) * | 1993-05-28 | 1994-11-30 | NUOVOPIGNONE INDUSTRIE MECCANICHE E FONDERIA S.p.A. | Improved control system for tuck-in selvedge forming devices in a loom, in particular in a loom for terry cloth, formed by varying the reed beat-up position |
DE19548846C1 (de) * | 1995-12-27 | 1996-10-10 | Dornier Gmbh Lindauer | Verfahren und Vorrichtung zum Einlegen eines Schußfadens |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP0946801A1 (de) | 1999-10-06 |
US6186190B1 (en) | 2001-02-13 |
DE59707530D1 (de) | 2002-07-18 |
EP0946801B1 (de) | 2002-06-12 |
WO1998028474A1 (de) | 1998-07-02 |
JP2001506715A (ja) | 2001-05-22 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
BE1010818A3 (nl) | Kanteninlegapparaat voor een weefmachine. | |
BE1006347A3 (nl) | Inrichting voor het presenteren van inslagdraden bij weefmachines. | |
BE1009375A6 (nl) | Kanteninrichting voor weefmachines. | |
BE1011560A3 (nl) | Weefmachine en werkwijze voor het sturen en/of het starten en/of het stoppen van een aandrijfmotor. | |
US4209273A (en) | Machine tool speed control system | |
BE1006861A6 (nl) | Weefmachine voorzien van een zelfkantinrichting. | |
US6230377B1 (en) | Method and device for separating strands | |
BE1007898A3 (nl) | Inrichting voor weefmachines. | |
CN100447327C (zh) | 切线装置 | |
BE1011603A3 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het controleren van een inslaginbreng bij een weefmachine. | |
US5771828A (en) | Sewing or embroidering machine with a thread-cutting device | |
EP0446247B1 (en) | Magazine for container-forming sheets or the like, adjustable for predetermined sheetsizes | |
US6293314B1 (en) | Pile yarn selection system for gripper axminster weaving machines | |
BE1028809A1 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het bepalen van een bewegingsparameter van een grijper | |
US4083269A (en) | Tool for stripping the insulation from electrical conductors | |
US20060063655A1 (en) | Device for folding flaps of box blanks | |
US4549491A (en) | Feed drive for a stitch group sewing machine | |
BE1028808B1 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het aanpassen van een grijperbewegingskoers | |
EP0444723A1 (en) | Device for fastening an element in a seating | |
EP0718192B1 (en) | Apparatus for wrapping a lollipop | |
BE1007897A3 (nl) | Zelfkantinrichting voor weefmachines. | |
BE1012242A3 (nl) | Draadklem voor een grijper van een grijperweefmachine. | |
GB2184636A (en) | Cigarette making machines | |
BE1014734A3 (nl) | Inrichting en werkwijze voor het aandrijven van een of meerdere poolladers voor de selectie van een of meerdere poolgarens. | |
EP0679744A1 (en) | Weft yarn cutting device for looms |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
RE | Patent lapsed |
Effective date: 20081231 |