NL8902527A - Landbouwmachine. - Google Patents
Landbouwmachine. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8902527A NL8902527A NL8902527A NL8902527A NL8902527A NL 8902527 A NL8902527 A NL 8902527A NL 8902527 A NL8902527 A NL 8902527A NL 8902527 A NL8902527 A NL 8902527A NL 8902527 A NL8902527 A NL 8902527A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- coupling element
- locking hook
- relative
- agricultural machine
- machine according
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01B—SOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
- A01B59/00—Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements
- A01B59/06—Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements for machines mounted on tractors
- A01B59/064—Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements for machines mounted on tractors for connection to the front of the tractor
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D43/00—Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing
- A01D43/10—Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing with means for crushing or bruising the mown crop
- A01D43/107—Mounting means
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D67/00—Undercarriages or frames specially adapted for harvesters or mowers; Mechanisms for adjusting the frame; Platforms
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Zoology (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Soil Sciences (AREA)
- Agricultural Machines (AREA)
- Harvester Elements (AREA)
Description
C. van der Lely N.V., Maasland LANDBOUWMACHINE
De uitvinding heeft betrekking op een landbouwmachine met een gestel voor het bevestigen van een één of meer landbouwkundige bewerkingen uitvoerende machine, zoals bijvoorbeeld een maaimachine of een maaikneusmachine, aan de hefinrichting van een trekker, welk gestel is voorzien van een koppelelement waarop de hefinrichting van de trekker kan aangrijpen en van een machinedraagframe dat met behulp van een vierhoek-scharnierconstructie in een in hoofdzaak verticaal vlak gelegen richting beweegbaar ten opzichte van het koppelelement is aangebracht.
Een dergelijke landbouwmachine is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage nr. 8801040. Bij het uit deze octrooiaanvrage bekende gestel is de vierhoek-scharnierconstructie uitgevoerd als een parallellogram-scharnierconstructie. In de werkstand van de machine is de stand van het machinedraagframe ten opzichte van de hefinrichting binnen een bepaald bereik veranderbaar ten opzichte van een vooringestelde stand van het draagframe, terwijl voorts gewichtontlastingsveren aanwezig zijn, zodat de machine oneffenheden in het bodemopper vlak kan volgen en gemakkelijk over stenen en andere obstakels heen kan worden bewogen. Wanneer in de werkstand de machine zijn werking dient te onderbreken zonder dat de machine wordt afgekoppeld, zoals bijvoorbeeld bij het keren op de kopeinden van een akker, dan kan het draagframe met behulp van tot het gestel behorende bedieningscilinders omhoog worden gebracht in een door aanslagen gedefinieerde werkonderbrekingsstand, zonder dat de hefinrichting van de trekker daarbij wordt gebruikt. In een concrete uitvoeringsvorm van deze bekende machine kan op deze wijze een hefhoogte van het draagframe worden verkregen, waarbij de machine tot ongeveer 30 cm boven het bodemoppervlak wordt geheven, hetgeen met name voor rijden over de kopeinden van een akker tijdens bedrijf te laag kan zijn. Deze beperkte hefhoogte, die zich voordoet doordat de heffunctie van de hefinrichting van de trekker wordt overgenomen door het gestel met bijbehorende bedieningscilinders, kan het gevolg zijn van het feit dat het koppelelement zo hoog is aangebracht dat de hefinrichting van de trekker, wanneer de machine in bedrijf is, reeds min of meer in zijn hoogste stand verkeert. Deze situatie kan zich voordoen wanneer de machine dicht voorop een trekker wordt geplaatst.
Het doel van de uitvinding is dan ook een landbouwmachine als in de aanhef omschreven te verschaffen, waarbij de hefhoogte van het draagframe kan worden vergroot zonder dat daarbij de hefinrichting van de trekker behoeft te worden gebruikt.
Overeenkomstig de uitvinding heeft de landbouwmachine daartoe het kenmerk, dat de vierhoek-scharnierconstructie een bovenste draagbalk omvat die vanaf het koppelelement in de richting van het draagframe divergerend verloopt ten opzichte van de onderste draagbalken van de vierhoek-scharnierconstructie en dat vergrendelmiddelen aanwezig zijn om de positie van het draagframe in de werkstand van de machine ten opzichte van het koppelelement te fixeren.
Door de eerste maatregel overeenkomstig de uitvinding wordt weliswaar de hefhoogte vergroot, doch treedt het nadeel op dat, wanneer de hefinrichting van de trekker vanuit de werkstand omlaag wordt gebracht ten einde de machine van de trekker af te koppelen, de machine een ongewenst scheve positie, waarbij het onderuiteinde van de machine naar voren en omhoog is verdraaid, ten opzichte van het bodemopper vlak aanneemt. Door de kracht die de machine in die scheve positie op de hefinrichting uitoefent, wordt het afkoppelen ten zeerste bemoeilijkt, terwijl, wanneer de machine is af gekoppeld, deze over een bepaalde hoek kantelt ten einde een stabiele positie aan te nemen, welke min of meer overeenkomt met die van de machine in de werkstand. Het gevolg is dat daarbij de stand van het koppelelement dusdanig wordt gewijzigd dat het weer aankoppelen van de machine aan de hefinrichting van de trekker wordt bemoeilijkt; in het bijzonder zal ten behoeve van dit aankoppelen de topstang van de hefinrichting speciaal moeten worden versteld. Door de tweede maatregel overeenkomstig de uitvinding worden deze problemen vermeden.
In een specifieke uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding kunnen de vergrendelmiddelen de positie van de onderste draagbalken in de werkstand van de machine ten opzichte van net koppelelement fixeren. In deze specifieke uitvoeringsvorm kan verder in het scharnierpunt van elk van de onderste draagbalken ten opzichte van het koppelelement een eveneens ten opzichte van dit koppelelement scharnierbaar steunelement zijn aangebracht, waarbij tussen elk van de onderste draagbalken en een betreffend steunelement een bedieningscilinder aanwezig is. In de werkstand van de machine kunnen dan de onderste draagbalken en de steunelementen met behulp van de bedieningscilinder in een stand worden gebracht, waarin ten minste de onderste draagbalken op een bepaalde hoekafstand van ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslagen zijn gelegen, terwijl in de werkonderbrekingsstand van de machine de onderste draagbalken en de steunelementen met behulp van de bedieningscilinders omhoog tegen ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslagen kunnen worden getrokken.
In een bijzondere uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding omvatten de vergrendelmiddelen een vergrendelhaak om de hoekstand van een onderste balk in de werkstand van de machine ten opzichte van het koppelelement te fixeren. Bij voorkeur fixeert daarbij de vergrendelhaak de hoekstand tussen een onderste draagbalk en een ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslag. Hierdoor kan, met name bij het af koppelen van de machine, de stand van het draagframe gelijk worden gehouden aan de vooringestelde stand die dit draagframe in de werkstand inneemt.
De vergrendelhaak kan verder overeenkomstig de uitvinding zijn bevestigd in een ten opzichte van een onderste draagbalk gedefinieerd punt op afstand van het scharnierpunt van de onderste draagbalk ten opzichte van het koppelelement. In het bijzonder kan de vergrendelhaak scharnierbaar zijn aangebracht in het punt waar de bedieningscilinder scharnierbaar is bevestigd aan een betreffende onderste draagbalk. Hierdoor kan een eenvoudige en doelmatige vergrendeling van de hoekstand tussen een onderste draagbalk en een ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslag worden verkregen.
De vergrendelhaak kan eveneens overeenkomstig de uitvinding ten opzichte van de bedieningscilinder in meerdere, in het bijzonder in drie posities instelbaar zijn. De bedieningscilinder kan zijn voorzien van een nok en kan dan in de werkonderbrekingsstand worden vastgezet met behulp van een door een eerste gat in de vergrendelhaak en achter de nok te steken pen. De vergrendelhaak zal dan in de langsrichting van de bedieningscilinder zijn gelegen. In de werkstand zal de vergrendelhaak eveneens in de langsrichting van de bedieningscilinder zijn gelegen? in deze stand zal de positie van de vergrendelhaak kunnen worden gefixeerd met behulp van een aan de onderzijde van de vergrendelhaak aanwezig steunplaatje en een door een tweede gat in de vergrendelhaak boven de bedieningscilinder te steken pen. De bedieningscilinder zelf blijft beweegbaar tussen het steunplaatje en de door het tweede gat gestoken pen. Voorts kan in de positie, waarin de vergrendelhaak de hoekstand tussen een onderste draagbalk en een ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslag fixeert, de vergrendelhaak ten opzichte van de bedieningscilinder worden vastgezet met behulp van een door een hoger dan het tweede gat aangebracht derde gat in de vergrendelhaak boven de bedieningscilinder te steken pen.
De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening.
Fig. 1 toont een principe-opstelling van een in een gestel opgehangen maaikneusmachine in de werkonderbrekingsstand, waarbij de vierhoek-scharnierconstructie zowel als parallellogram als als onregelmatige vierhoek uitgevoerd is weergegeven;
Fig. 2 toont een principe-opstelling van een in een gestel opgehangen maaikneusmachine in de werkstand, waarbij de vierhoek-scharnierconstructie zowel als parallellogram als als onregelmatige vierhoek uitgevoerd is weergegeven;
Fig. 3 toont een principe-opstelling van een in een gestel opgehangen maaikneusmachine zowel in de werkstand als in de voor afkoppeling van de hefinrichting van de trekker ingenomen stand, waarbij de vierhoek- scharnierconstructie als parallellogram uitgevoerd is weergegeven;
Fig. 4 toont een principe-opstelling van een in een gestel opgehangen maaikneusmachine zowel in de werkstand als in de voor afkoppeling van de hefinrichting van de trekker ingenomen stand, waarbij de vierhoek- scharnierconstructie als onregelmatige vierhoek uit gevoerd is weergegeven;
Fig. 5 toont een principe-opstelling van een in een gestel opgehangen maaikneusmachine zowel in de voor afkoppeling van de hefinrichting van de trekker ingenomen stand als in de na afkoppeling hiervan ingenomen stand, waarbij de vierhoek-scharnierconstructie als onregelmatige vierhoek uitgevoerd is weergegeven;
Fig. 6 toont een principe-opstelling van een in een gestel opgehangen maaikneusmachine in de vergrendelde en na afkoppeling van de hefinrichting van de trekker ingenomen stand, waarbij de vierhoek-scharnierconstructie als onregelmatige vierhoek uitgevoerd is weergegeven;
Fig. 7 toont een zijaanzicht van de landbouwmachine overeenkomstig de uitvinding;
Fig. 8 toont een bovenaanzicht van de landbouwmachine overeenkomstig de uitvinding;
Fig. 9 toont een vooraanzicht van de landbouwmachine overeenkomstig de uitvinding;
Fig. 10 toont de vergrendelhaak overeenkomstig de uitvinding in de werkonderbrekingsstand;
Fig. 11 toont de vergrendelhaak overeenkomstig de uitvinding in de werkstand;
Fig. 12 toont de vergrendelhaak overeenkomstig de uitvinding in de stand waarin deze de positie van het draagframe in de werkstand fixeert.
In de figuren zijn overeenkomstige delen met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.
Alvorens aan de hand van de figuren 7 - 12 de beschrijving van een concreet uitvoeringsvoorbeeld van de landbouwmachine overeenkomstig de uitvinding te geven, zal de uitvinding eerst worden toegelicht aan de hand van de in de figuren 1-6 afgebeelde principe-ops te Hingen. Hierin is het aan de hefinrichting van een trekker te koppelen gestel met het verwijzingscijfer 1 aangegeven. Aan dit gestel is een, één of meer landbouwkundige bewerkingen uitvoerende machine, i.e. in de figuren een maaikneusmachine 2 bevestigd. Het gestel 1 is voorzien van een koppelelement 3 waarop de hefinrichting van de trekker kan aangrijpen en een machinedraagframe 4, dat met behulp van een vierhoek-scharnierconstructie 5 in een in hoofdzaak verticaal vlak gelegen richting, dit is in de figuren 1-6 het vlak van de tekening, beweegbaar ten opzichte van het koppelelement 3 is aangebracht. In de in de beschrijvingsinleiding als stand der techniek genoemde Nederlandse octrooiaanvrage 88.01040 is de vierhoek-scharnierconstructie 5 uitgevoerd als een parallellogram, terwijl deze vierhoek-scharnierconstructie 5 overeenkomstig de uitvinding is uitgevoerd als een onregelmatige vierhoek, waarbij de bovenste draagbalk 6 (in de figuren 1-6 slechts door een streep-punt-lijn aangegeven) van de vierhoek-scharnierconstructie 5 vanaf het koppelelement 3 in de richting van het draagframe 4 divergerend verloopt ten opzichte van de onderste draagbalken 7 van de vierhoek-scharnierconstructie 5. De scharnierconstructie 5 overeenkomstig de uitvinding zal in het hiernavolgende verder worden aangeduid als "onregelmatige vierhoek-scharnierconstructie". In het scharnierpunt 8 van elk van de onderste draagbalken 7 ten opzichte van het koppelelement 3 is een eveneens ten opzichte van dit koppelelement 3 scharnierbaar steunelement 9 aangebracht, terwijl tussen elk van de onderste draagbalken 7 en een betreffend steunelement 9 een bedieningscilinder 10 aanwezig is.
In de in figuur 2 afgebeelde werkstand rust de maaikneusmachine onder een werkzame hoek van ongeveer 5“ op de grond. De stand van het machinedraagframe 4 is zodanig, dat de positie van de maaikneusmachine ten opzichte van het koppelelement 3 bij de parallellogram-scharnierconstructie dezelfde is als bij de onregelmatige vierhoek-scharnierconstructie. In deze werkstand zijn de onderste draagbalken 7 op een bepaalde hoekafstand gelegen van ten opzichte van het koppe le lement 3 vast gepositioneerde aanslagen 11. De driehoek-scharnierconstructie, gevormd door een onderste draagbalk 7, een steunelement 9 en een bedieningscilinder 10, is in zijn geheel scharnierbaar rond het scharnierpunt 8. Daarbij kan deze driehoek-scharnierconstructie - in de figuren in de richting van de klok -zover rond het punt 8 draaien totdat de onderste draagbalk 7 tegen de aanslag 11 komt; deze situatie zal zich voordoen wanneer de maaikneusmachine over een verhoging in het bodem-oppervlak wordt bewogen. Daar in de afgebeelde uitvoeringsvorm het steunelement 9 reeds met een aanslagvlak tegen het koppelelement 3 rust, kan de onderste draagbalk - in de figuren tegen de richting van de klok in - rond het punt 8 draaien onder invloed van het gewicht van de maaikneusmachine, waarbij de bedieningscilinder zich verlengd; deze situatie zal zich voordoen wanneer de maaikneusmachine over een verdieping in het bodemoppervlak wordt bewogen. De driehoek-scharnierconstructie kan in de werkstand ook zo worden ingesteld, dat deze in beide richtingen rond het punt 8 kan draaien tot de onderste draagbalk 7, respectievelijk het steunelement 9 tegen een betreffende ten opzichte van het koppelelement 3 vast gepositioneerde aanslag komt. In de hier afgebeelde werkstand is het koppelelement 3 verticaal gepositioneerd aangegeven; in de praktijk kan het koppelelement enigszins gekanteld zijn opgesteld, zoals bijvoorbeeld afgebeeld in de figuren 7 - 9. Van belang is echter, dat de aan de hefinrichting van de trekker gekoppelde bok in dezelfde stand staat opdat met behulp van deze bok het koppelelement 3 en daarmede de landbouwmachine kan worden aangegeven.
Wanneer vanuit de werkstand wordt overgegaan naar de in figuur 1 afgebeelde werkonderbrekingsstand, blijft de stand van de hefinrichting van de trekker en daarmede de stand van het koppelelement 3 ongewijzigd. Met behulp van de bedieningscilinders 10 worden echter zowel de onderste draagbalken 7 als de steunelementen 9 tegen de betreffende ten opzichte van het koppelelement 3 vast gepositioneerde aanslagen getrokken. Met behulp van de parallellogram-scharnierconstructie wordt daarbij de maaikneusmachine recht omhoog bewogen tot een hoogte h. Door gebruik te maken van een onregelmatige vierhoek-scharnierconstructie kan de maaikneusmachine over een grotere afstand H worden opgeheven, waarbij de ruimtelijke positie van de machine wordt gewijzigd; het onderuiteinde van de machine beweegt daarbij naar voren en omhoog.
Wanneer de machine dient te worden afgekoppeld, wordt uitgaande van de werkstand de hefinrichting van de machine en daarmede het koppelelement 3 omlaag bewogen tot de onderste draagbalken 7 tegen de betreffende aanslagen 11 zijn gekomen. Door de hefinrichting verder omlaag te bewegen, kan de hieraan bevestigde bok los van het koppelelement 3 komen en de machine in de afgekoppelde toestand komen. In de figuren 3 en 4 zijn de werkstand en de voor afkoppeling van de machine ingenomen stand van het koppelelement 3, de vierhoek-scharnierconstructie 5 en het draagframe 4 met de machine 2 afgeheeld. In figuur 3 zijn de beide standen afgebeeld voor een parallellogram-scharnierconstructie; daarbij treedt bij het omlaag bewegen van het koppelelement 3 vrijwel geen verandering van de stand van de machine 2 op -deze wordt slechts een weinig in de richting van de trekker bewogen. Wordt echter de onregelmatige vierhoek-scharnierconstructie 5 gebruikt (zie figuur 4), dan wordt bij het omlaag bewegen van het koppelelement 3 het draagframe 4 met de machine 2 enigszins gekanteld, waarbij het onderuiteinde naar voren en omlaag wordt bewogen. De hoek waarover de machine kantelt kan tot in de orde van 10° oplopen. In deze instabiele positie oefent de machine een zodanige kracht uit op het koppelelement 3, dat de aan de hefinrichting bevestigde bok bij het verder omlaag brengen van de hef inrichting moeilijk van het koppelelement 3 los komt.
Zodra echter de machine is afgekoppeld van de hefinrichting van de trekker, zal de machine vanuit zijn bij afkoppeling ingenomen instabiele positie over de voornoemde kantelhoek draaien naar zijn stabiele positie; deze twee situaties zijn afgebeeld in figuur 5. De machine zal daarbij kantelen rond een punt A. Het gevolg hiervan is echter, dat de stand van het koppelelement 3 zich eveneens wijzigd; het koppelelement 3 kantelt daarbij over de genoemde kantelhoek. De stand van het koppelelement 3 stemt daardoor niet langer overeen met die van de aan de hef inrichting van de trekker bevestigde bok 12 (zie figuur 5). Speciaal voor het aankoppelen van de machine is het dan nodig om de topstang 13 van de hef inrichting van de trekker te verlengen, terwijl na aankoppeling deze topstang weer in zijn oorspronkelijke stand dient te worden gebracht. Deze extra handelingen worden in de praktijk als nadelig ervaren. Vandaar dat overeenkomstig de uitvinding vergrendelmiddelen aanwezig zijn om de positie van het draagframe in de werkstand van de machine ten opzichte van het koppelelement te fixeren. In figuur 6 omvatten deze vergrendelmiddelen een vergrendelhaak 14 om de hoeks tand van een onderste draagbalk 7 in de werkstand van de machine ten opzichte van het koppelelement 3 te fixeren, in het bijzonder fixeert de vergrendelhaak 14 de hoekstand tussen een onderste draagbalk 7 en een ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslag 11. Vanuit de werkstand wordt het koppelelement 3 met behulp van de hef inrichting van de trekker een weinig opgeheven om de vergrendelhaak 14 vanuit zijn onwerkzame stand in de in figuur 6 afgebeelde werkzame stand te brengen. Door de hefinrichting weer te laten zakken grijpt het vergrendelelement 14 in de aanslag 11 en wel zodanig, dat de driehoek-scharnierconstructie 7, 9, 10 op dezelfde wijze gepositioneerd wordt als in de werkstand van de machine. Op de werking van de vergrendelhaak wordt in het hiernavolgende nog teruggekomen. Door de positie van de machine vast te houden in die van de werkstand, zal bij het omlaag brengen van de hefinrichting van de trekker de machine van de trekker kunnen worden af gekoppeld zonder dat de machine uit zijn stabiele positie wordt gebracht. In de afgekoppelde stand zal de positie van het koppelelement 3 dan ook zodanig zijn, dat zonder extra maatregelen de van de hef inrichting bevestigde bok 12 het koppelelement 3 rechtstreeks kan aangrijpen teneinde de machine weer aan de trekker te koppelen.
In de figuren 7-9 is een concrete uitvoeringsvorm afgebeeld van een in een gestel 1 opgehangen maaikneusmachine 2. Het gestel 1 omvat op dezelfde wijze als hiervoor aan de hand van de figuren 1-6 beschreven een koppelelement 3 waarop de hefinrichting van de trekker kan aangrijpen, een onregelmatige vierhoek-scharnierconstructie 5 met een bovenste draagbalk 6 en onderste draagbalken 7, en een machinedraagframe 4 dat met behulp van de onregelmatige vierhoek-scharnierconstructie in een in hoofdzaak verticaal vlak gelegen richting beweegbaar ten opzichte van het koppelelement 3 is aangebracht. In deze concrete uitvoeringsvorm is de beweegbaarheid van het draagframe 4 ten opzichte van het koppelelement weer gerealiseerd met behulp van driehoek-scharnierconstructies, waarvan elk is opgebouwd uit een onderste draagarm 7, een steunelement 9 en een bedieningscilinder 10, De bedieningscilinders 10 kunnen zowel pneumatisch, als hydraulisch of electrisch bedienbaar zijn uitgevoerd.
Tussen het koppelelement 3 en het draagframe 4 zijn twee gewichtontlastingsveren 15 en 16 aangebracht, waarvan de spanning kan worden ingesteld met behulp van met een veerbevestigingselement 17 samenwerkende instelbout 18. Deze gewichtontlastingsveren bevinden zich ter weerszijden van het zwaartepunt van de maaikneusmachine, inclusief gestel. Uit de figuren 8 en 9 blijkt, dat dit zwaartepunt niet samenvalt met het midden van de machine; de gewichtontlastingsveren zijn asymmetrisch ten opzichte van het midden aangebracht.
Zoals reeds vermeld is aan het draagframe 4 een maaikneusmachine 2 bevestigd; de maaikneusmachine is daarbij door middel van het hiervoor beschreven gestel en de hef inrichting van de landbouwtrekker in de hier af geheelde uitvoeringsvorm voorop de trekker aangebracht. Om het gestel zo weinig mogelijk te belasten, dient de maaikneusmachine zo dicht mogelijk bij de trekker aan deze te worden bevestigd? het koppelelement 1 is daarom relatief hoog en zo dicht mogelijk bij het draagframe 4 aangebracht. Om echter binnen een zeker draaibereik van de onderste draagbalken 7 een nagenoeg constante gewichtontlasting te verkrijgen, dient de lengte van de onderste draagbalken 7 niet te kort te worden? vandaar dat de scharnierassen 8 zich achter het koppelelement 3 bevinden.
In figuur 7 is de maaikneusmachine 2 in de werkonderbrekingsstand afgebeeld, waarbij de machine 2 van de grond is geheven.
Wanneer in de werkzame toestand het maaien dient te worden onderbroken zonder dat de maaikneusmachine dient te worden afgekoppeld, dan zullen de bedieningscilinders 10 worden geactiveerd en de onderste draagbalken 7 omhoog rond de scharnieras 8 worden getrokken, waardoor het draagframe 4 zich, een weinig kantelend, in opwaartse richting beweegt, totdat de onderste draagbalken 7 en de steunelementen 9 tegen de betreffende aanslagen zijn gelopen. Het heffen geschiedt derhalve door de bedieningscilinders 10 van het gestel 1 in plaats van door de topstang 13 van de hefinrichting. Deze overname van de hef functie is nodig wanneer het koppelelement 3 zo hoog is aangebracht dat de hefinrichting, wanneer de maaikneusmachine 2 in bedrijf is, reeds min of meer in zijn hoogste stand verkeert. In de hier aangegeven werkonderbrekingsstand lopen de onderste draagbalken schuin omhoog naar voren toe en rusten daarbij tegen de ten opzichte van het koppelelement 3 vast gepositioneerde aanslag 11. Wanneer de maaikneusmachine 2 daarna in de werkstand moet worden gebracht, dan wordt het draagframe 4 met behulp van de bedieningscilinders 10 in de toestand gebracht waarin de machine 1 nog wel op de grond rust, doch waarin de gewichtontlastings-veren 15 en 16 voor een gewenste gewichtontlasting zorg dragen. De onderste draagbalken 7 worden daarbij in een tevoren bepaalde hoekpositie ten opzichte van de aanslagen 11 gebracht. Wordt de maaikneusmachine 2 tijdens bedrijf over het land verplaatst, dan wordt deze, mede dank zij de gewichtontlastingsveren 15 en 16, gemakkelijk over allerlei oneffenheden geduwd. De maaikneusmachine 2 kan daarbij vrij in een ongeveer verticale richting worden bewogen over een slag, die wordt bepaald door de bedieningscilinders 10 en de aanslagen van de onderste draagbalken 7 en de steunelementen 9 tegen het koppelelement 3. In een concreet uitvoerings-voorbeeld worden de onderste draagbalken 7 in de werkstand ingesteld op een hoek van ongeveer 4° schuin omhoog naar voren lopend ten opzichte van een horizontaal vlak. Wanneer de maaikneusmachine 2 tijdens bedrijf over oneffenheden beweegt, bewegen de onderste draagbalken 7 rond de scharnier as 8 over een hoek die kan variëren van ongeveer 0° tot ± 30° schuin omhoog naar voren ten opzichte van een horizontaal vlak. Door de bedieningscilinders 10 anders in te stellen kan dit bereik anders worden gekozen en daarmede tevens de slag, die de maaikneusmachine 2 in ongeveer verticale richting, kan maken.
De onregelmatige vierhoek-scharnierconstructie 5 en de gewichtontlastingsveren 15 en 16 zijn zodanig ten opzichte van elkaar aangebracht en zodanig gedimensioneerd, dat een over de door de driehoek-scharnierconstructie 7, 9, 10 bepaalde bewegingsslag van het draagframe 4 een vrijwel constante gewichtontlasting van de maaikneusmachine 2 aanwezig is. Gegeven de positionering van het koppelelement 3 zo dicht moge lijk op de maaikneusmachine 2 en de lengte van de onderste en bovenste balken 6, respectievelijk 7 van de onregelmatige vierhoek-scharnierconstructie, wordt de gewichtontlasting verder in hoofdzaak bepaald door de hoek die de onderste draagbalken 7 maken ten opzichte van het horizontale vlak. Wanneer de hoek, waaronder de onderste draagbalken 7 tijdens bedrijf lopen, kan variëren over een bereik van 30°, welk bereik is gelegen in een interval van ongeveer -15° tot +30° ten opzichte van een horizontaal vlak, dan zal de gewichtontlasting van de maaikneusmachine ten hoogste 10% in waarde variëren. Zoals reeds vermeld, lopen in een concreet uitvoeringsvoorbeeld de onderste draagbalken 7 in de ingestelde positie onder een hoek van +4° ten opzichte van het horizontale vlak, terwijl zij bij beweging van de maaikneusmachine 2 kunnen draaien over een hoek van ongeveer 0° tot +30° ten opzichte van het horizontale vlak. De hoek waaronder de gewichtontlastingsveren tijdens bedrijf schuin omlaag naar voren verlopen, kan variëren van ongeveer +40° tot +15° ten opzichte van een horizontaal vlak als de hoek van de onderste draagbalken 7 variëert van ongeveer -15° tot +30®, terwijl de genoemde hoek van de gewichtontlastings veren 15 en 16 kan variëren van ongeveer +30° tot +15° als de genoemde hoek van de onderste draagbalken 7 variëert van ongeveer 0° tot +30°.
Voor het afkoppelen van de maaikneusmachine 2 vanuit de werkstand wordt eerst de stand van het draagframe 4 en daarmede de positie van de maaikneusmachine 2 ten opzichte van het koppelelement 3 gefixeerd. Hiervoor wordt de vergrendelhaak 14 gebruikt. Deze vergrendelhaak fixeert de hoekstand van een onderste draagbalk 7 in de werkstand van de machine ten opzichte van het koppelelement 3, in het bijzonder fixeert deze vergrendelhaak de hoekstand tussen een onderste draagbalk 7 en een ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslag 11. De vergrendelhaak 14 is bevestigd in een ten opzichte van een onderste draagbalk 7 gedefinieerd punt op afstand van het scharnierpunt 8 van de onderste draagbalk 7 ten opzichte van het koppelelement; in het bijzonder is de vergrendelhaak 14 scharnierbaar aangebracht in het punt waar de bedieningscilinder 10 scharnierbaar is bevestigd aan een betreffende onderste draagbalk 7. De vergrendelhaak 14 is ten opzichte van de bedieningscilinder 10 in meerdere, in het bijzonder in drie posities, instelbaar; zie de figuren 10, 11 en 12. Het ene uiteinde van de bedieningscilinders 10 is voorzien van een nok 19 en kan in de werkonderbrekingsstand worden vastgezet met behulp van een door een eerste gat 20 in de vergrendelhaak 14 en achter de nok 19 te steken pen 21; zie figuur 10. De vergrendelhaak 14 is daarbij gekoppeld met het andere uiteinde van de bedieningscilinder 10, loopt vrijwel in de langsrichting van deze cilinder en vergrendelt deze zodanig, dat geen lengteverandering van de cilinder 10 in de werkonderbrekingsstand moge lijk is. Zowel de onderste draagbalk 7 als het steunelement 9 zijn tegen betreffende ten opzichte van het koppelelement 3 vast gepositioneerde aanslagen getrokken. Ook in de werkstand is de vergrendelhaak 14 gelegen in de langsrichting van de bedieningscilinder 10; de ver grende lhaak 14 is in deze positie gefixeerd met behulp van een aan de onderzijde van de ver grende lhaak 14 aanwezig steunplaatje 22 en de door een tweede gat 23 in de vergrendelhaak 14 boven de bedieningscilinder 10 te steken pen 21. In deze in figuur 11 afgebeelde positie kan de bedieningscilinder 10 in lengte variëren tussen het steunplaatje 22 en de pen 21 door. Dat voor de werkonderbrekingsstand en de werkstand aparte gaten 20, respectievelijk 23 in de vergrendelhaak 14 aanwezig zijn, hangt samen met de hier gebruikte constructie; deze kan natuurlijk zodanig worden aangepast, dat voor zowel de werkonderbrekingsstand en de werkstand hetzelfde gat in de ver grende lhaak bruikbaar kan zijn. In de positie waarin de vergrendelhaak 14 de hoekstand tussen een onderste draagbalk 7 en een ten opzichte van het koppelelement 3 vast gepositioneerde aanslag 11 fixeert, in het bijzonder in de positie waarin de vooringestelde werkstand wordt gefixeerd, kan de vergrendelhaak 14 ten opzichte van de bedieningscilinder 10 worden vastgezet met behulp van de door een derde gat 24 in de ver grende lhaak 14 boven de bedieningscilinder 10 te steken pen 21. Dit derde gat is hoger dan de eerdergenoemde gaten in de ver grende lhaak 14 aan gebracht, opdat de ver grende lhaak 14 zo ver omlaag kan draaien ten opzichte van zijn bevestigingspunt aan de onderste draagbalk 7, dat het uiteinde van de ver grende lhaak om de aanslag 11 kan grijpen, terwijl de laatste in een stand verkeert ten opzichte van de onderste draagbalk 7, die overeenkomt met de werkstand. Om de ver grende lhaak 14 om de aanslag 11 te kunnen laten grijpen, dient de hefinrichting het koppelelement eerst omhoog te bewegen opdat de vergrendelhaak omlaag kan bewegen, waarbij, nadat met behulp van de hefinrichting het koppelelement weer omlaag wordt bewogen, de aanslag 11 door de ver grende lhaak 14 wordt aangegrepen.
Op het draagframe 4 bevindt zich een transmissiekast 25, waarvan de ingangsas over bijvoorbeeld een flexibele koppeling is aangesloten op de aftakas van de trekker en waarvan de uitgangsassen 26 en 27 dienen voor de aandrijving van de maaieenheid, respectievelijk de kneusinrichting van de maaikneusmachine 2. Op het draagframe 4 bevindt zich aan de ene zijde een eerste transmissie-eenheid 28, welke de beweging van de uitgangsas 26 overbrengt op de maaieenheid. Verder bevindt zich aan de andere zijde op het draagframe 4 een tweede transmissie-eenheid 29, welke de beweging van de uitgangsas 27 overbrengt op de kneus-inrichting. De maaieenheid en de kneusinrichting van de maaikneusmachine zijn op zichzelf voor de onderhavige uitvinding niet van belang; in de figuren 7-9 zijn zij niet apart afgebeeld, doch bevinden zich onder een maaikap 30. In de figuren 7 en 9 zijn slechts zes tot de verder niet af geheelde maaieenheid behorende maaieenheden 31 weergegeven.
Claims (13)
1. Landbouwmachine met een gestel voor het bevestigen van een één of meer landbouwkundige bewerkingen uitvoerende machine, zoals bijvoorbeeld een maaimachine of een maaikneus-machine, aan de hefinrichting van een trekker, welk gestel is voorzien van een koppelelement waarop de hefinrichting van de trekker kan aangrijpen en van een machinedraagframe dat met behulp van een vierhoek-scharnierconstructie in een in hoofdzaak verticaal vlak gelegen richting beweegbaar ten opzichte van het koppelelement is aangebracht, met het kenmerk, dat de vierhoek-scharnierconstructie een bovenste draagbalk omvat die vanaf het koppelelement in de richting van het draagframe divergerend verloopt ten opzichte van de onderste draagbalken van de vierhoek-scharnierconstructie en dat vergrendelmiddelen aanwezig zijn om de positie van het draagframe in de werk-stand van de machine ten opzichte van het koppelelement te fixeren.
2. Landbouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vergrendelmiddelen de positie van de onderste draagbalken in de werkstand van de machine ten opzichte van het koppelelement kunnen fixeren.
3. Landbouwmachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat in het scharnierpunt van elk van de onderste draagbalken ten opzichte van het koppelelement een eveneens ten opzichte van dit koppelelement scharnierbaar steunelement is aangebracht en tussen elk van de onderste draagbalken en een betreffend steunelement een bedieningscilinder aanwezig is.
4. Landbouwmachine volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat in de werkstand van de machine de onderste draagbalken en de steunelementen met behulp van de bedieningscilinders in een stand worden gebracht, waarin ten minste de onderste draagbalken op een bepaalde hoekafstand van ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslagen zijn gelegen.
5. Landbouwmachine volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat in een werkonderbrekingsstand van de machine de onderste draagbalken en de steunelementen met behulp van de bedieningscilinders omhoog tegen ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslagen worden getrokken.
6. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vergrendelmiddelen een vergrendelhaak omvatten om de hoekstand van een onderste draagbalk in de werkstand van de machine ten opzichte van het koppelelement te fixeren.
7. Landbouwmachine volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de vergrendelhaak de hoekstand tussen een onderste draagbalk en een ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslag fixeert.
8. Landbouwmachine volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat de vergrendelhaak is bevestigd in een ten opzichte van een onderste draagbalk gedefinieerd punt op afstand van het scharnierpunt van de onderste draagbalk ten opzichte van het koppelelement.
9. Landbouwmachine volgens conclusie 6, 7 of 8, met het kenmerk, dat de vergrendelhaak scharnierbaar is aangebracht in het punt waar de bedieningscilinder scharnierbaar is bevestigd aan een. betreffende onderste draagbalk.
10. Landbouwmachine volgens een der conclusies 6-9, met het kenmerk, dat de vergrendelhaak ten opzichte van de bedieningscilinder in meerdere, in het bijzonder in drie posities instelbaar is.
11. Landbouwmachine volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de bedieningscilinder is voorzien van een nok en in de werkonderbrekingsstand kan worden vastgezet met behulp van een door een eerste gat in de vergrendelhaak en achter de nok te steken pen.
12. Landbouwmachine volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat in de werkstand de vergrendelhaak is gelegen in de langsrichting van de bedieningscilinder en in deze positie wordt gefixeerd met behulp van een aan de onderzijde van de vergrendelhaak aanwezig steunplaatje en een door een tweede gat in de vergrendelhaak boven de bedieningscilinder te steken pen.
13. Landbouwmachine volgens conclusie 10, 11 of 12, met het kenmerk, dat in de positie waarin de vergrendelhaak de hoekstand tussen een onderste draagbalk en een ten opzichte van het koppelelement vast gepositioneerde aanslag fixeert, de vergrendelhaak ten opzichte van de bedieningscilinder kan worden vastgezet met behulp van een door een hoger dan het tweede gat aangebracht derde gat in de vergrendelhaak boven de bedieningscilinder te steken pen.
Priority Applications (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8902527A NL8902527A (nl) | 1989-10-12 | 1989-10-12 | Landbouwmachine. |
EP90202714A EP0422743A1 (en) | 1989-10-12 | 1990-10-12 | Mowing machine |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8902527A NL8902527A (nl) | 1989-10-12 | 1989-10-12 | Landbouwmachine. |
NL8902527 | 1989-10-12 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8902527A true NL8902527A (nl) | 1991-05-01 |
Family
ID=19855440
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8902527A NL8902527A (nl) | 1989-10-12 | 1989-10-12 | Landbouwmachine. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP0422743A1 (nl) |
NL (1) | NL8902527A (nl) |
Families Citing this family (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE4137717C2 (de) * | 1991-11-15 | 2002-06-27 | Poettinger Alois Landmasch | Tragrahmen mit landwirtschaftlicher Erntemaschine, insbesondere Rotationsmähwerk |
AT403980B (de) * | 1992-09-16 | 1998-07-27 | Hirsch Armbaender | Sandwichbauteil, insbesondere für eine uhr |
DE9315877U1 (de) * | 1993-10-18 | 1994-01-05 | Greenland Gmbh & Co Kg, 78244 Gottmadingen | Heuwerbungsmaschine |
DE29509661U1 (de) * | 1995-06-21 | 1995-08-17 | H. Niemeyer Söhne GmbH & Co KG, 48477 Hörstel | Trägervorrichtung für Mähwerke |
Family Cites Families (10)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US3577713A (en) * | 1968-07-26 | 1971-05-04 | Sperry Rand Corp | Header lock means for agricultural harvesting machines |
US4081946A (en) * | 1976-12-01 | 1978-04-04 | Sperry Rand Corporation | Header suspension and lift means |
GB1583982A (en) * | 1977-04-05 | 1981-02-04 | Sperry Ltd | Improvements in or relating to harvesting machines |
FR2458981A1 (fr) * | 1979-06-19 | 1981-01-09 | Kuhn Sa | Bati de machine agricole |
DE3022887A1 (de) * | 1980-06-19 | 1982-02-11 | Claas Saulgau GmbH, 7968 Saulgau | An die front-dreipunkaufhaengung eines schleppers anschliessbares landwirtschaftliches arbeitsgeraet |
ATE26198T1 (de) * | 1983-02-18 | 1987-04-15 | Kloeckner Humboldt Deutz Ag | Landmaschine mit einem maehwerk und einer konditioniereinrichtung. |
US4724661A (en) * | 1986-09-04 | 1988-02-16 | New Holland Inc. | Two piece crop harvesting header and flotation mechanism therefor |
DE8701093U1 (de) * | 1987-01-23 | 1987-03-26 | Maschinenfabriken Bernard Krone Gmbh, 4441 Spelle | Traggestell für eine landwirtschaftliche Maschine |
FR2613577A1 (fr) * | 1987-04-10 | 1988-10-14 | Mach Agricoles Cie Fse | Dispositif emotteur |
NL8801040A (nl) * | 1988-04-21 | 1989-11-16 | Lely Nv C Van Der | Landbouwmachine. |
-
1989
- 1989-10-12 NL NL8902527A patent/NL8902527A/nl not_active Application Discontinuation
-
1990
- 1990-10-12 EP EP90202714A patent/EP0422743A1/en not_active Withdrawn
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP0422743A1 (en) | 1991-04-17 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
CA2538941C (en) | Field marker for agricultural implement | |
NL193713C (nl) | Landbouwwerktuig, in het bijzonder een cirkelmaaier. | |
NL1036352C2 (nl) | Tophef aankoppeling. | |
NL8902527A (nl) | Landbouwmachine. | |
US5253717A (en) | Foldable agricultural implement | |
NL9301441A (nl) | Maaimachine. | |
NL1002141C2 (nl) | Landbouwmachine. | |
NL8503156A (nl) | Maaiinrichting. | |
NL1037632C2 (nl) | Inrichting en samenstel voor het uitvoeren van werkzaamheden op een landbouwgrond. | |
EP2189053B1 (en) | Agricultural machine having an impact protection | |
CA2571495A1 (en) | A stabilising and release system for and boom holding and positioning system for an agricultural apparatus | |
NL1033509C2 (nl) | Inrichting voor het maaien van gras. | |
DK2210473T3 (en) | CUTTING MACHINE WITH CROSSING TRANSPORTER | |
CZ63993A3 (en) | Supporting frame with an agricultural harvesting machine, particularly with a rotary reaping machine | |
NL9100572A (nl) | Landbouwmachine. | |
NL8801040A (nl) | Landbouwmachine. | |
CZ336392A3 (en) | load-carrying frame with agricultural harvesting machine, particularly a rotary cutting apparatus | |
GB2457388A (en) | Boom positioning system | |
EP0634092A1 (en) | Mower | |
NL192992C (nl) | Inrichting voor het dragen van een gereedschap. | |
NL9300974A (nl) | Hooibouwmachine. | |
NL9202216A (nl) | Maaimachine. | |
EP0655186B1 (en) | A suspended implement | |
NL9301500A (nl) | Zwenkploeg met meenemerarm. | |
US5474136A (en) | System for the fast road transportation of cumbersome industrial or agricultural equipment |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1B | A search report has been drawn up | ||
BV | The patent application has lapsed |