NL8201368A - Voertuigstoel. - Google Patents

Description

c: * >* * « VO 3225 /

Voertuigstoel

De uitvinding heeft betrekking op een voertuigstoel, voorzien van een inrichting voor het trapsgewijs heffen van de achterrand van het zittingdeel van de stoel.

Bekend is een inrichting van deze soort met telkens een torsie-5 veer, die bij de beweging van het zittingdeel in de benedenwaarts bewogen stand worden gespannen. De oplegging voor de zitting is daar-bij voorzien van twee evenwijdig en op afstand ten opzichte van elkaar gelegen profieldragers, waaraan telkens in het bereik van de achterrand van het zittingdeel het ene been van een hoekstuk scharnierend 10 is bevestigd, in het andere, als tandsegment uitgevoerde been waarvan in de grendel stand een taiidklink ingrijpt, welke schamierbaar is bevestigd aan een, met de bijbehorende zijdrager verbonden plaat en waarbij de beide hoekstukken in hun toppunt zijn bevestigd aan een verbindingsbuis. Op de verbindingsbuis zijn de beide platen draaibaar 15 gelegerd, waarbij έέη van elke torsieveer met het ene einde met de verbindingsbuis en met het andere einde met 4ύη van de beide platen is verbonden, en waarbij de beide tandklinken via telkens een hoek-hefboom in de losstand kunnen worden gebracht. Elke hoekhefboom is zwenkbaar aan de bijbehorende plaat gelegerd en de beide hoekhefbomen 20 zijn via een zwenkhefboom bedienbaar.

Een nadeel van deze bekende constructie is het grote aantal afzonderlijke delen van de inrichting als gevolg van een krukaandrij-ving, die niet alleen het totale gewicht, doch ook de bedrijfszeker-heid en de storingsvrijheid nadelig belnvloedt.

25 De uitvinding beoogt deze bekende inrichting lichter, bedrijfs- zekerder en daarmee storingsvrijer uit te voeren.

Hiertoe vertoont de voertuigzitting volgens de uitvinding het kenmerk, dat de zwenkhefboom is voorzien van een omgebogen gedeelte, dat vast verbonden is met de beide toppunten van de beide hoekhefbomen.

30 Door het ontbreken van telkens een krukaandrijving tussen de zwenkhefbomen en de beide hoekhefbomen wordt het totale gewicht van de zitting aanzienlijk verminderd en bovendien ook de bedrijfszeker-heid en storingsvrijheid van de instelinrichting verbeterd.

“ 82 0 1 368.............................- i i -2-

Daarbij kan aan het ene ene einde van de hoekhefboom een tap-eind zijn aangebracht, dat reikt door een sleuf in de plaat en in-grijpt in een geleidingssleuf in de bijbehorende tandklink.

Het ene been van elke hoekhefboom staat onder invloed van een 5 trekveer, waarvan ύύη einde zodanig met de bijbehorende plaat is verbonden, dat bij het vrijgeven van de zwenkhefboom de tandklink ingrijpt in het tandsegment.

Volgens een eerste uitvoeringsvorm zijn de zijdragers met de zittingdelen in het voorste gedeelte van de zitting via stuurorganen 10 met de bodem van het voertuig verbonden.

Volgens een verdere, zeer doelmatige uitvoeringsvorm, waarbij de beide zijdragers van het zittingdeel met elkaar zijn verbonden via een middendrager, welke met zijn ene einde tegen een met de bodem van het voertuig verbonden steun steunt, is de middendrager met zijn andere 15 einde schamierbaar verbonden met de verbindingsbuis. De, de torsie-veren opnemende verbindingsbuis dient bijgevolg tegelijkertijd voor het ondersteunen van de middendrager, en heeft bijgevolg twee functies te vervullen, waardoor een speciale ondersteuning kan ontbreken. Ook ctar deze maatregel wordt het totale gewicht van de zitting inzoverre ver-; 20 minderd, dat de verbindingsbuis twee verschillende functies vervult.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen thans, onder ver-wijzing naar de tekening, enkele uitvoeringsvoorbeelden van de voer-tuigzitting worden beschreven. In de tekening toont schematisch: fig. 1 een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een 25 voertuigstoel in een stand, waarin de achterrand van het zitting-gedeelte benedenwaarts is bewogen; · fig. 2 een aanzicht overeenkomstig fig. 1, waarbij de achter- t rand van het zittingdeel omhoog bewogen is.; fig. 3 vergroot een detail van de inrichting volgens fig. 2; : 30 fig. 4 vergroot een detail van de zitting volgens fig. 1 en 2 bij geloste tandklink; fig. 5 vergroot een doorsnede volgens de lijn V-V in fig. 2, en ' fig. 6 een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een andere uitvoeringsvorm, waarbij de 'Zijdragers van het zittingdeel- in 35 het voorste bereik van de zitting via stuurorganen zijn verbonden met de bodem van het voertuig.

-8Γ0Ί 3 68 ........ ....................

ί * -3- P"" ...............

Volgens de tekening is een voertuigzitting voorzien van een ondersteuning 1 voor het zittinggedeelte, welke ondersteuning in het afgebeelde uitvoeringsvoorbeeld bestaat uit twee evenwijdig en op af-stand van elkaar gelegen profieldragers 2, 3 (zie fig. 1 en 5). Het 5 in de tekening niet verder afgebeelde zittinggedeelte is voorzien van zijdragers 4, 5, waarop het zittinggedeelte steunt.

Met het verwijzingscijfer 6 is een verbindingsbuis aangeduid, die twee hoekstukken 7, 8 in hun toppunt met elkaar verbindt, en welke stukken op geschikte wijze zijn verbonden met de verbindingsbuis 6.

10 Het ene been 9, resp. 10 van deze hoekstukken 7, 8 is via een schamier 11, 12 verbonden met de bijbehorende profieldrager 2, resp. 3. Het andere, als tandsegment 13, 14 (zie fig. 5) uitgevoerde been werkt samen met een tandklink 15, resp. 16, en welke klinken in de vergrendel-stand ingrijpen in de tandsegmenten 13, resp. 14.

15 Elke tandklink 15, 16 is op de plaats 17, resp. 18 scharnierbaar bevestigd aan een plaat 19, resp. 20, die telkens verbonden zijn met de bijbehorende zijdragers 4, resp. 5.

Deze beide platen 19, resp. 20 zijn draaibaar gelegerd op de verbindingsbuis 6.

20 De beide tandklinken 15, resp. 16 zijn via een zwenkhefboom 21 in de losstand te brengen. Deze zwenkhefboom 21 is voorzien van een dwars ten opzichte van het zittinggedeelte verlopend omgebogen gedeel-te 22, dat in fig. 5 slechts gedeeltelijk is afgebeeld. Dit omgebogen gedeelte staat in vaste verbinding met de beide toppunten 23, resp. 24 25 van de beide hoekhefbomen 25, resp. 26. De beide hoekhefbomen 25, resp. 26 zijn draaibaar gelegerd aan de bijbehorende plaat 19, resp.

20.

Aan het ene einde van de hoekhefboom 25, resp. 26 is een tap-eind 27, resp. 28 aangebracht, welke reikt door een sleuf in de bij-30 behorende plaat 19, 20 en ingrijpt in een geleidingssleuf 29, resp. 30 van de bijbehorende tandklink 15, resp. 16.

Het ene been van elke hoekhefboom 25, resp. 26 staat onder in-vloed van een trekveer 31, 32, waarvan het andere einde op een punt 33, 34 zodanig met de bijbehorende plaat 19, resp. 20 is verbonden, 35 dat bij het vrijgeven van de zwenkhefboom 21 de tandklink 15, resp. 16 ingrijpt in het bijbehorende tandsegment 13, resp. 14.

82 0 1 3 6-8------ — - -4- .

Met de verwijzingscijfers 35, 36 (zie fig. 5) is telkens een torsieveer aangeduid, die bij beweging van het zittinggedeelte in de benedenwaarts bewogen stand warden gespannen. Daarbij is elke torsieveer 35, resp. 36 met het ene einde verbonden met de verbindingsbuis 5 6 en met het andere einde via tapeinden 37, 38 (fig. 5) met έέη van de beide platen 19, resp. 20. Omdat torsieveren als hefelementen voor zittinginstelinrichtingen op zich bekend zijn, worden vercjere bijzonderheden hier niet beschreven.

Bij de in fig. 6 afgebeelde uitvoeringsvorm zijn de beide zij-10 dragers 4, 5 van het zittingdeel in het voorste.bereik van de zitting via stuurhefbomen 39, 40 met de bodem 41 van het voertuig verbonden.

Bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 1 en 5 zijn de beide zijdragers 4, 5 via een middendrager 42 verbonden, welke met zijn ene einde steunt tegen een met de bodem 41 verbonden steun 43 (zie fig.

15 1 en 2). Daarbij is de middendrager 42 draaibaar verbonden met de ver bindingsbuis (fig. 1-5).

De werkwijze van de stoel volgens de uitvinding is de volgende:

In elke stand, waarin de achterrand van het zittingdeel benedenwaarts is bewogen, nemen de afzonderlijke delen de in fig. 1 weerge- . 20 geven stand in. Van belang is daarbij dat in deze stand de beide torsieveren 35, 36 gespannen zijn.

Indien de zitting moet worden gebruikt door iemand waarvan de lichaamslengte verhoudingsgewijze klein is, dan moet de achterrand van het zittingdeel omhoog worden bewogen, opdat de gebruiker de voor 25 hem gelegen rijbaan goed kan overzien. Voor het overbrengen van de achterrand van het zittinggedeelte in de omhoog bewogen stand is het voldoende, dat de gebruiker de zwenkhefboom 21 in fig. 1 in klokwijzer-1 zin draait. Het gevolg daarvan is, dat de beide zwenkhefbomen 25, resp. 26 via het omgebogen gedeelte 22 deze zwenkbeweging in dezelfde : 30 zin volgennet als gevolg, dat de tapeinden 27, resp. 28 via de gelei-dingssleuven 29, resp. 30 de beide tandklinken 15, resp. 16 eveneens • in klokwijzerzin zwenken. Daarbij komen de tanden van de beide tand- ! klinken 15, resp. 16 met betrekking tot de tandsegmenten 13, resp. 14 uit een ingrijping, zoals weergegeven in fig. 4. Hierdoor wordt de in 35 de beide torsieveren 35, resp. 36 geaccumuleerde elastische kracht vrijgemaakt, die de beide hoekstukken 7, resp. 8, de met deze verbon-

X

• V

"‘8201368---------------- m Λ » -5- den verbindingsstang 6 alsmede de draaibaar daarop gelegerde platen 19, resp. 20 in de, in de figuren 2 en 3 afgebeelde stand respectieve-lijk in een tussenstand brengt.

Wordt de zwenkhefboom 21 vrijgegeven, dan zwenken de trekveren 5 31, 32 de hoekhefbomen 25, 26 weer in tegenklokwijzerzin met als.ge- volg, dat via de tapeinden 27, resp. 28 de beide tandklinken 15, resp. 16 weer in de ingrijpstand worden terugbewogen, in welke stand zij ingrijpen in de corresponderende tandsegmenten 13, resp. 14.

Het spannen van de beide torsieveren 35 en 36 vindt plaats door 10 het zwenken van de zwenkhefboom 21 in klokwijzerzin en belasting van het zittinggedeelte van de sitting, die daarbij in de in fig. 2 afgebeelde stand respectievelijk in een tussenstand komt.

f ' i t L '82 0 1 3 68..... ........ -

Claims (5)

1. Zitting, in het bijzonder voor een voertuig, voorzien van een telkens met een torsieveer uitgeruste inrichting voor het trapsgewijze heffen van de achterrand van het telkens met een zijdrager uitgeruste zitgedeelte van de zitting, waarbij de torsieveren bij beweging van 5 het zittinggedeelte in de benedenwaarts bewogen stand warden gespannen en de ondersteuning van de zitting is voorzien van twee evenwijdig en op afstand van elkaar opgestelde profieldragers, waaraan scharnier-baar telkens in het bereik van de achterrand van het zittinggedeelte het ene been van een hoekstuk is bevestigd, waarvan het andere, als 10 tandsegment uitgevoerde been in de grendelstand ingrijpt in een tand-klink, die scharnierbaar is bevestigd met een, met de bijbehorende zijdrager verbonden plaat, en waarbij de beide hoekstukken in hun top-punt zijn bevestigd aan een verbindingsbuis, waarop de beide platen draaibaar zijn gelegerd, waarbij elke torsieveer met het ene einde 15 met de verbindingsbuis en met het andere einde met έέη van de beide platen is verbonden, en de beide tandklinken via telkens een hoek-hefboom in de vrijgeefstand kunnen worden gebracht, en welke hoekhefboom zwenkbaar is gelegerd aan de bijbehorende plaat, en de beide . , hoekhefbomen bedienbaar zijn via een zwenkhefboom, met het kenmerk, 20 dat de zwenkhefboom 21 is voorzien van een omgebogen gedeelte 22, dat vast verbonden is met de beide toppunten 23, 24 van de beide hoekhefbomen 25, 26.

2. Zitting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan het ene einde van de hoekhefboom ¢5, resp. 26) een tapeind (27, resp. 28.). is aan- 25 gebracht, die reikt door een sleuf in de plaat 19, resp. 20 en ingrijpt > ( ' : in een geleidingssleuf ¢9, resp. 3Q in de bijbehorende tandklink (15, resp. 16).

3. Zitting volgens conclusie 1..en 2, met het kenmerk, dat het ene been van elke hoekhefboom (25, resp. 26) onder invloed staat van een 30 trekveer (31, 32), waarvan het ene einde zodanig met de bijbehorende plaat (19, resp. 20) is verbonden, dat bij het vrijgeven van de zwenkhefboom (21) de tandklink (15, resp. 16) ingrijpt in het tandsegment (13, resp. 14). ...... 8201368 —' -7- * ν' v % ’ .....*......

4. Zitting volgens ύέη van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de zijdragers (4, 5) van het zittingdeel in het voorste bereik van de zitting via stuurhefbomen (39, 40) zijn verbonden met de bodem (41) van het yoertuig (fig. 6).

5 5. Zitting volgens 6έη van de conclusies 1-3, waarbij de beide zijdragers van het zittinggedeelte met elkaar zijn verbonden via een middendrager, die met zijn ene einde steunt tegen een met de bodem van het voertuig verbonden steun, met het kenmerk, dat de middendrager (42) met zijn andere einde scharnierbaar is verbonden met de verbin-10 dingsbuis (6) (zie fig. 1-5). ""820 1 3 68