NL8005199A - Vorkloze hooimachine. - Google Patents

Description

* 1 I

VO J3k

V

Betr.: Vorkloze hooimachine.

De uitvinding heeft betrekking op een vorkloze hooimachine van het type voorzien van een draaibare trommel waarvan de as nagenoeg verticaal staat of hellend kan zijn welke aan de onderzijde een soepele en deformeerbare mantel draagt voor het opnemen en transporteren van 5 gewas.

Volgens de uitvinding is de wand van de trommel voorzien van langgerekte staafjes waardoor het verplaatsen van gewas wordt begunstigd,

Deze staafjes strekken zich doelmatig uit in een vlak dat nagenoeg haaks op de rotatieas van de trommel staat en ze zijn tegengesteld aan 10 de draaiing van de trommel gericht. Bedoelde staafjes kunnen gemakkelijk worden vervaardigd en veroorzaken geen ongewenste luchtverplaatsingen.

Tijdens bedrijf zal gewas zich niet tegen de wand van de trommel kunnen verzamelen zodat een regelmatig transport verzekerd is. Als gevolg van hun oriëntatie zal het gewas ook niet achter de staafjes 15 blijven hangen. Bij het hooien wordt het gewas in regelmatige en com- pacten zwaden gedeponeerd welke gemakkelijk met een pers of een ensileer-inrichting opgenomen kunnen worden.

Volgens een ander kenmerk van de uitvinding zijn de staafjes aan het ondergedeelte van elke trommel naar omlaag gericht. Zij liggen 20 dan dicht bij de mantel en werken tijdens het transport van het gewas daarmee samen.

Bij het zijdelings rooien met een machine met een aantal trommels welke voorzien zijn van staafjes volgens de uitvinding, overbruggen deze de ruimte tussen twee naburige trommels. Aldus wordt 25 verlies van gewas tussen de trommels voorkomen.

Bovendien voorkomen de staafjes dat gewas naar omlaag over de mantel terzijde van de trommel of detrommels wegglijdt.

De werkbreedte stemt in hoofdzaak overeen met de buitendiameter van de mantel. De staafjes verzekeren aldus een scheiding tussen op-30 genomen gewas en dat wat op de. grond achterblijft.

Het buiteneinde van elk staafje is gezien in de draaizin van de trommel naar achteren toe gebogen.

Gewas komtdan gemakkelijk los van de staafjes en wordt in het werkgebied achter de machine niet meegenomen. Eventueel kunnen de 35 8005169 -2- staafjes over hun hele lengte gebogen zijn zodanig dat de hoek welke zij met het radiale vlak vormen na het uiteinde toe afneemt..

De diameter van het traject van de staafjes in dit bovengedeelte van elke trommel is groter dan van de staafjes nabij de onderzijde.

5 Dit kan worden verwezenlijkt door de staafjes aan de bovenzijde langer te kiezen. Tijdens het oogsten krijgt men een bepaalde stapeling in de top van een zwad. Wanneer het gewas zeer dicht is wordt dit tussen de staafjes vastgehouden waardoor dit niet langs de trommels naar omlaag kan vallen. Als gevolg van de grote omtrekssnelheid word: ook het keren 10 van reeds gevormde zwaden begunstigd.

Verdere bijzonderheden van de uitvinding zullen onder verwijzing naar de tekening nader toegelicht worden. Daarin toont:

Figuur 1 een gedeelte van een machine volgens de uitvinding bij het zijdelings hooien, 15 Figuur 2 een aanzicht van een machine volgens de uitvinding bij centraal hooien;

Figuur 3 op vergrote schaal een trommel volgens de uitvinding Figuur U schematisch een bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de trommel.

20 Zoals in de tekening weergegeven heeft de machine volgens de uitvinding twee trommels 1, 2 welke kunnen draaien om een nagenoeg verticale of iets hellende as 3, respectievelijk U. De aandrijving geschiedt op bekende wijze door een trekker. De twee trommels 1, 2 zijn onderling verbonden door een balk 5 welke een brug 6 draagt door tussen-25 komst van een tweede balk J. Bedoelde brug heeft twee bevestigingspunten 8 en 9 aan de onderzijde en een bevestigingspunt 10 aan de bovenzijde om de brug aan een driepuntsophanging van de trekker te kunnen bevestigen. Onder elke trommel bevindt zich een rol of een slede waarmee de machine over de grond kan verplaatsen.

30 Elke trommel 1, 2 heeft aan de onderzijde een mantel 11, respec tievelijk 12 welke soepel en deformeerbaar is en .dun is uitgevoerd, welke mantel onder het te hooien gewas grijpt, rekening houdende met oneffenheden van de grond waarbij het gewas tijdens bedrijf over het bovenvlak van de mantel wordt getransporteerd. Bedoelde mantel 11, 35 respectievelijk 12 is voorzien van insnijdingen 13 en ribben 1U welke het opnemen en het transport van het gewas bevorderen. Door toepassing van de mantels 11 en 12 zijn geen bepaalde delen zoals vorken aanwezig 8005199 # -3- welke in de grond kunnen grijpen met alle nadelige gevolgen van dien.

Het gewas wordt voorzichtig "behandeld en is tijdens het verplaatsen los van de grond waardoor ook verontreinigingen voorkomen kunnen worden.

De wand 15» 16 van elke trommel 1, 2 is voorzien van langgerekte 5 staafjes, welke transport van gewas "begunstigen. Deze staafjes 17 zijn door middel van schroeven 18 aan de wanden 15 of 16 "bevestigd. Ook andere bevestigingsmiddelen zoals klinknagels, lassen of lijmen kunnen toegepast worden.

De staafjes 17 kunnen zijn vervaardigd uit staal, koper, rubber 10 of kunststof. De staafjes 17 werken nauw samen met de mantel 11, respectievelijk 12 tijdens het transport van gewas. Om het transport van het gewas te bevorderen liggen de staafjes 17 doelmatig in een vlak dat nagenoeg haaks op de draaiingsas 3 respectievelijk U van de trommels 1,2 gelegen is en zijn tegengesteld aan de draaizin gericht. Op deze 15 wijze wordt het gewas tot op zekere hoogte tegen de trommel aangedrukt zonder dat dit achter de staafjes blijft haken.

Volgens figuur 1 draaien de trommels 1 en 2 in de zelfde zin zoals aangegeven door de pijlen F en F’. Het gewas wordt van de voorste trommel 2 geplaatst naar de trommel 1 welke het gewas in de vorm van 20 een zwad op de grond deponeert, De staafjes 17 overbruggen in hoofdzaak de afstand tussen de twee trommels 1 en 2. Het gewas wordt dus zonder onderbreking van de ene naar de andere trommel overgebracht.

Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 draaien de trommels 1 en 2 in tegengestelde richting zoals weergegeven door de pijlen F en G.

25 Deze trommels vormen in het centrale gedeelte een zwad. Verbindingsbalk 5 staat haaks op de voortbewegingsrichting A van de machine. Bovendien kan de balk telescoperen teneinde de afstand tussen de twee trommels 1 en 2 te kunnen regelen. Op deze wijze kunnen twee zwaden worden gegroepeerd om door een ensileerinrichting te worden opgenomen.

30 De staafjes 17 verhinderen dat gewas langs de wanden van de trommels 1 en 2 terugglijdt naar de mantels 11 en 12. Daardoor wordt een rechte scheidingslijn verkregen tussen opgenomen gewas en dat wat op de grond blijft liggen en anderzijds wordt een compact zwad verkregen.

35 Voor een goede verdeling zijn de staafjes 17 in verschillende 8005198 -U- niveaus onderling verzet aangebracht, gezien de draairichting van de trommels 1 en 2. In het weergegeven geval zijn de staafjes in drie verschillende niveaus aangebracht.

Zoals blijkt uit figuur 3 zijn de onderste staafjes 17 naaromlaag 5 gericht en vormen een hoek Γ- tussen 95 en 130° met de wand 15» 16 van de trommel 1, 2. Op deze wijze werken de staafjes op voordelige wijze samen met de mantels 11 en 12 welke eveneens naar omlaag zijn gericht,

De buiteneinden 19 van de onderste staafjes bevinden zich op tenminste 5 cm van de grond in het voorste gedeelte van de bewegingsbaan teneinde 10 elk contact met de grond te vermijden.

Verder blijkt dat de buitenuiteinden 19 van de andere staafjes 17 gezien in de draairichting van de trommel 1, 2 naar achteren gebogen o .

zijn. De vouw is ongeveer 30 ten opzichte van de richting van de rest van de staafjes. De uiteinden kunnen eventueel ook in de vorm van een 15 cirkelboog zijn gebogen. Daardoor zal gewas niet achter de staafjes blijven haken doch wordt wel naar de achterzijde van de machine meegenomen .

Bij de in figuur h weergegeven variant zijn de staafjes 17 over een gehele lengte rond gebogen en vormen met het radiale vlak R 20 een hoek vanwaar de waarde naar buiten toe afneemt.

In het zijgedeelte van de trommels 1 en 2 zal het gewas dus ook makkelijk van de trommels loslaten. In dat gedeelte glijdt het gewas vrij langs de staafjes 17 ter vorming van een zwad.

De diameter D van het door'de staafjes 17 beschreven traject 25 in het bovengedeelte van de trommels 1 en 2 is groter dan de diameter d van het traject van de staafjes 17 welke zich aan de onderzijde van de trommel bevinden. De bovenste staafjes waarborgen aldus een stapeling in de top van een zwad waardoor dit regelmatiger en sterker wordt. Bij het keren van een zwad wordt het gewas over ongeveer 30 180° gedraaid.

Het gewas dat door contact met de grond nat geworden is kan nu in de zon drogen. Bovendien wordt voorkomen dat gewas onder de trommels 1 en 2 kan passeren wanneer dit dicht is. De staafjes 17 boven aan de trommel zijn langer dan de staafjes 17 aan de onderzijde 35 daarvan. Hetzelfde resultaat kan ook worden verkregen door een andere 80 0 5 1 9 9 * Λ -5- orientatie Tan de bovenste staafjes 17 door deze meer radiaal te plaatsen.

De buiteneontour van de mantels 11 en 12 is groter dan de diameter D van het traject van de staafjes 17. Deze diameter kan eventueel gelijk 5 zijn aan bedoelde contour. De mantels 11 en 12 verzekeren het opnemen en het transport van gewas waarbij de staafjes 17 slechts dienen 039. het transport te bevorderen.

Uiteraard is de machine volgens de uitvinding niet beperkt tot het dorsen van hooi doch ook druivenranken kunnen op geschikte wijze 10 worden geoogst.

Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is tot de beschreven en getekende uitvoeringsvoorbeelden, doch dat ook andere constructieve maatregelen getroffen kunnen worden zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

8 0 0 5 1 9 S

Claims (10)

1. Machine voor het tot een zwad samenbrengen van gewas, het keren van zwaden of voor het hooien zelf, bestaande uit een trommel die kan draaien om een as die vrijwel verticaal of hellend is welke trommel zijn basis een soepele en deformeerbare mantel draagt voor het 5 opnemen en transporteren van gewas, met het kenmerk, dat de wand (15, 16. van de trommel (1,2) voorzien is van langgerekte staafjes (TT) welke het transport van het gewas begunstigen.

2. Machine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de staafjes (17) zich in een vlak uitstrekken dat in hoofdzaak haaks op de 10 rotatieas (3, k) van de trommel (1, 2) staat.

3. Machine volgens conclusie 1-2, met het kenmerk, dat de staafjes (17) tegengesteld aan de draaizin van de trommel (1, 2) gericht zijn. k. Machine volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat destaaf-jes (17) op verschillend niveau zijn aangebracht en gezien in de draai-15 zin van de trommel (1, 2) onderling verzet zijn gemonteerd.

5· Machine volgens conclusies 1-L·, met het kenmerk, dat de onderste staafjes (18) naar omlaag zijn gericht.

6. Machine volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de buitenuiteinden (19) van de onderste staafjes (17) in het voorste gedeelte 20 van het bewegingstraject tenminste 5 cm van de grond af zijn gelegen.

7· Machine volgens conclusies 1-6, met het kenmerk, dat het buitenuiteinde (19) van de staafjes (17) in de draaizin van de trommel (1, 2) naar achter zijn afgebogen.

8. Machine volgens conclusie 1-7, met het kenmerk, dat de 25 staafjes (17) over de gehele lengte zijn gebogen zodanig dat zij met het radiale vlak (R) een hoek ( --) vormen waarvan de vaarde naar het uiteinde toe afneemt.

9· Machine volgens conclusies 1-8, met het kenmerk, dat de diameter (D) van het traject dat wordt beschreven door de staafjes 30 (17) op het bovengedeelte van de trommel ( 1,2) groter is dan de diameter (d) van het traject van de staafjes (17) welke zich bevinden aan de onderzijde van de trommel.

10. Machine volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de staafjes (17) nabij het bovengedeelte van de trommel (1, 2) langer 35 zijn dan die nabij de onderzijde daarvan. 8005199 -7-

11. Machine volgens conclusies 9-10» met het kenmerk, dat de buitencontour van de mantel (11, 12) van de trommel (1,2) gelijk of groter is dan de diameter (D) van het traject van de staafjes (17)· 8005190