NL8006930A - Landbouwmachine voor het rooien en aanharken van gewas. - Google Patents
Landbouwmachine voor het rooien en aanharken van gewas. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8006930A NL8006930A NL8006930A NL8006930A NL8006930A NL 8006930 A NL8006930 A NL 8006930A NL 8006930 A NL8006930 A NL 8006930A NL 8006930 A NL8006930 A NL 8006930A NL 8006930 A NL8006930 A NL 8006930A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- drums
- machine according
- carriers
- machine
- drum
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D84/00—Haymakers not provided for in a single one of groups A01D76/00 - A01D82/00
- A01D84/02—Haymakers not provided for in a single one of groups A01D76/00 - A01D82/00 with flexible tools
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D78/00—Haymakers with tines moving with respect to the machine
- A01D78/08—Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
- A01D78/10—Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
- A01D78/1078—Having only one row of rotors arranged on the same horizontal line perpendicular to the advance direction of the machine
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Harvesting Machines For Specific Crops (AREA)
- Apparatuses For Bulk Treatment Of Fruits And Vegetables And Apparatuses For Preparing Feeds (AREA)
- Harvesting Machines For Root Crops (AREA)
- Harvester Elements (AREA)
Description
v it," % VO 11T1*·
Betr.: Landbouwmachine voor het rooien en aanharken van gewas.
De uitvinding heeft betrekking op een landbouwmachine met tenminste een trommel welke om een nagenoeg verticale of een iets hellende as kan draaien en welke aan het ondereinde een soepele en deformeer-bare mantel draagt voor het rapen en het transport van gewas.
5 Een machine van dit type werkt als harkmachine bevredigend.
Bedoelde mantel grijpt onder het te verplaatsen gewas en past zich gemakkelijk aan aan de oneffenheden van de grond, terwijl het gewas over het bovenvlak wordbVerplaatst. Het gewas sleept dan ook niet over de grond. Dit wordt dan ook niet verontreinigd door aarde welke door 10 het vee wordt afgestoten. De soepele en deformeerbare mantel werkt ook niet nadelig op de kwaliteit van het gesneden gewas of jonge eetbare spruiten. Als gevolg van het ontbreken van metalen vorken welke het gewas verplaatsen en over de grond schrapen, wordt ook het gevaar ondervangen dat wordt veroorzaakt door gebroken vorken welke de persen, 15 de ensileerinrichtingen en de zelfladende aanhangers voor het verzamelen van de trommels zouden kunnen beschadigen.
De machine is echter minder geschikt voor hooiwerkzaamheden. Daartoe moeten- op het nog groene gewas grotere krachten uitgeoefend worden en moet dit over een grotere breedte achter de machine worden 20 uitgespreid.
Het doel van de uitvinding is bovenbedoelde machine zodanig uit te voeren dat deze zowel voor het harken als het hooien geschikt is.
Daartoe bevat volgens de uitvinding de mantel van elke trommel regelbare of losneembare middelen zodat met de machine zowel geharkt 25 als gehooid kan worden.
De middelen kunnen bestaan uit meenemers welke in tenminste twee verschillende standen gebracht kunnen worden.
Daartoe zijn volgens de uitvoeringsvorm de meenemers scharnierbaar op de rand van de trommels op een ondersteuning aangebracht, welke 30 zich bij voorkeur binnen de trommel bevindt. Als gevolg van de scharnieren kunnen de meenemers in de draaizin van de trommels of daartegenin worden ingesteld zodanig dat de verplaatsing van het gewas om het voorste gedeelte van de bewegingsbaan wordt begunstigd, dit gewas makkelijk wordt gelost ter zijde van de baan voor het vormen van een 35 zwad. De meenemers kunnen in een tweede stand worden gebracht waarin -8006930 -2- zij zich op een andere wijze uitstrekken, hij voorbeeld in een vlak dat nagenoeg radiaal loopt, teneinde de greep op het gewas te vergroten. Dit wordt dan naar de achterzijde van de trommels meegenomen en gekeerd en gelijkmatig achter de machine verspreid.
5 De steun waarop de meenemers van eenzelfdetrommel kunnen schar nieren kan doelmatig excentrisch ten opzichte van de rotatieas van de trommel zijn aangebracht.
Deze ondersteuning kan bijvoorbeeld worden geplaatst in twee verschillende standen en daarin vastgezet. In een van de standen reiken 10 de meenemers grotendeels buiten de trommel en wel op het voorste gedeelte van de bewegingsbaan, Daardoor wordt het transport van gewas over het voorste gedeelte begunstigd en kamt dit vrij zodat dit de achterzijde van de trommel heeft bereikt ter vorming van een zwad. In een andere stand van de excentrische ondersteuning reiken de meenemers grotendeels 15 buiten de trommel om het achterste gedeelte van de bewegingsbaan.
Daardoor verspreiden zij het gewas dat verzameld wordt door de mantel achter de machine.
De volgens de uitvinding toegepaste middelen kunnen ook bestaan uit meenemers welke worden geleid door middel van rollen die" zich 20 tijdens bedrijf verplaatsen over een nok, welke twee. geleidingsbanen heeft. Een van deze banen dient om het geleiden van de rollen tijdens het harken, terwijl de andere baan dient om deze gedurende het hooien te leiden.
De middelen welke gekoppeld zijn met de mantels van de rollers 25 en dienen voor het hooien of het harken kunnen worden gevormd door een of meer verstrooiers. Voor het hooien zijn deze verstrooiers achter de trommels geplaatst en worden zij gedraaid teneinde het gewas dat getransporteerd wordt door de mantels van de trommels achter de machine te verspreiden. Voor het harken zijn deze verstrooiers hetzij gedemon-30 teerd, dan wel buiten de baan van het gewas gedraaid.
De middelen kunnen ook worden gevormd door geleidingsstangen. Tijdens het hooien lopen deze stangen in de vorm van een trechter boven de mantels van de trommels en keren het door deze mantels verzamelde gewas op de wijze van een ploeg. Voor harken zijn deze staven buiten 35 werking gesteld bijvoorbeeld door deze over 180° te draaien zodanig dat • zij boven de trommels liggen dan wel worden zij van de machine verwijderd.
---------8 0 06 9 3 0 - * * -3- r Voor een andere uitvoeringsvorm worden de middelen voor het hooien of harken gevormd door in hoofdzaak V-vormige meenemers. Deze meenemers bevinden zich op de wanden van de trommels. Een van de zijden loopt' nagenoeg als raaklijn op de wanden terwijl de andere zijde in 5 hoofdzaak in een nagenoeg radiaal vlak ligt. Tijdens het harken zijn de trommels zodanig opgesteld dat de zijden van de meenemers welke tangen-tiaal op de trommels verlopen, in contact zijn met het te verplaatsen gewas. Als gevolg van de vorm van deze zijden wordt het gewas gemakkelijk gelost ter vorming van een zwad. Bij het hooien wordt de stand van de 10 trommels omgekeerd zodanig dat het de overliggende zijden van de meenemers zijn welke in contact komen met het te verplaatsen gewas. Dank zij de stand van deze zijden wordt een sterkere werking op het gewas uit geoefend. Dit wordt naar de achterzijde van de trommels gevoerd en achter de machine gekeerd, verspreid.
15 In het geval dat de machine volgens de uitvinding twee trommels bevat zijn de trommels voorzien van uitsteeksels welke in elkaar grijpen wanneer de trommels in de hooistand staan.
Men krijgt aldus een gedeeltelijk overlappen van de bewegings-banen van die mantels waardoor het gewas restloos van de grond wordt 20 geraapt. Tijdens het harken staan de trommels doelmatig op enige afstand van elkaar voor het vormen vanruimte voor een zwad.
In dat geval is het frame van de machine doelmatig telesco-perend uit gevoerd.
Verdere bijzonderheden van de uitvinding worden onder verwij-25 zing naar de tekening nader toegelicht. Daarin toont:
Figuur 1 een bovenaanzicht van een machine volgens de uitvinding in de hooistand,
Figuur 2 een zijaanzicht van de inrichting volgens figuur 1, gedeeltelijk in doorsnede, 30 Figuur 3 een bovenaanzicht van de machinevolgens figuur 1 in de harkstand,
Figuur b een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede van een trommel van een machine volgens figuur 3,
Figuur 5 een doorsnede over de lijn V-V van figuur b, en 35 Figuur 6 een bovenaanzicht gedeeltelijk doorsnede van een variant van een trommel volgens de uitvinding, welke zich in de hooistand bevindt, 8 0 069 3 0 -fc-
Figuur 7 een verticale doorsnede door de trommel volgens figuur 6,
Figuur 8 een doorsnede volgens figuur 6, vaartij de trommel zich in de harkstand bevindt, 5 Figuur 9 een doorsnede volgens de lijn IX-IX van figuur 10, van een andere uitvoeringsvorm van de trommel volgens de uitvinding, velke zich in de hooistand bevindt,
Figuur 10 een zijaanzicht, gedeeltelijk doorsnede van een trommel volgens figuur 9» 10 Figuur 11 een aanzicht overeenkomstig figuur 9 waarbij de trommel zich in de harkstand bevindt,
Figuur 12 een bovenaanzicht, gedeeltelijk doorsnede van een andere variant van een trommel volgens de uitvinding, velke trommel zich in de hooistand bevindt, 15 Figuur 13 een verticale doorsnede door een trommel volgens figuur 12,
Figuur 1¼ een aanzicht overeenkomstig figuur 12 vaarbij de trommel zich in de harkstand bevindt,
Figuur 15 een bovenaanzicht van een verdere uitvoeringsvorm van 20 een machine volgens de uitvinding in de hooistand,
Figuur 16 een verticale doorsnede door een trommel voor een machine volgens figuur 15,
Figuur 17 een bovenaanzicht van de machine volgens figuur 15 in de harkstand, 25 Figuur 18 een doorsnede over de lijn XV1II.-XVIH van figuur 19, van een andere uitvoeringsvorm van een trommel volgens de uitvinding, velke trommel zich in de hooistand bevindt,
Figuur 19 een doorsnede over de lijn XÏX-XIX van figuur 18, Figuur 20 een aanzicht overeenkomstig figuur 18, vaarbij de 30 trommel zich in de harkstand bevindt,
Figuur 21 een doorsnede over de lijn XXI-XXI van figuur 20, Figuur 22 een bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van een machine volgens de uitvinding in de hooistand,
Figuur 23 een zijaanzicht van een machine volgens figuur 35 22,
Figuur 2k een aanzicht overeenkomstig figuur 23, vaarbij 8 0 069 3 0 * -5- de machine zich in de harkstand "bevindt,
Figuur 25 een "bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van een machine volgens de uitvinding in de hooistand,
Figuur 26 een zijaanzicht van een machine volgens figuur 25, 5 Figuur 27 een aanzicht overeenkomstig figuur 26, met' de machine in de harkstand,
Figuur 28 een bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van een machine volgens de uitvinding in de harkstand,
Figuur 29 een zijaanzicht van een machine volgens figuur 28, 10 Figuur 30 een bovenaanzicht van een machine volgens figuur 28 in de hooistand.
Zoals in de figuren weergegeven bestaat de machine volgens de uitvinding uit twee trommels 1, 2 welke onderling gekoppeld zijn door een frame 3. Het frame is verbonden met een koppelframe h door tussen-15 komst van een verbindingsbalk 5· Het koppelframe heeft twee onderste aanhaakpunten 6 en 7 en een bovenste aanraakpunt 8 voor de koppeling met een driepuntsophanging van een niet weergegeven trekker. De stand van de verbindingsbalk 5 ten opzichte van het verbindingsframe U kan worden bepaald door een schoor 9· Onder elke trommel 1 en 2 be-20 vindt zich een rol 10 en 11, waarmede de machine zich over de grond kan verplaatsen.
Tijdens bedrijf worden de twee trommels 1 en 2 in draaiing gebracht volgens de paren F en G, om assen 12 en 13 welke nagenoeg verticaal staan of iets naar voren hellen, gezien in de voortbewegings-25 richting welke is aangegeven door de pijl A. De aandrijving geschiedt op bekende wijze door tussenkomst van de drijfas van de trekker.
Deze as is door middel van een cardanas welke niet is weergegeven gekoppeld met een gegroefd aseinde 1H. Dit aseinde 1¼ reikt in het huis van een overbrenging 15 en drijft de trommel 2 door tussenkomst 30 van een conisch rondsel en een tandwiel dat in dat huis gelegen is.
De aanduiding van de tweede trommel 1 geschiedt door middel van een overbrengingsas welke zich bevindt in het frame 3. Deze as heeft aan zijn uiteinde dat in het huis van de overbrenging 15 reikt een conisch rondsel dat ingrijpt in een getande krans waar het 35 andere einde reikt in het huis van een overbrenging 16 welke zich -----.........8 0 0(59 3 0 -- -.....~ - ...................
-6- boven de tweede trommel 1 bevindt, waar een tweede conische rondsel ineengrijping is met een getand wiel dat zich op de tweede trommel 1 bevindt.
Elke trommel 1 en 2 draagt aan het ondereinde een soepele en 5 deformeerbare mantel 17, 18 welke het gewas opneemt en transporteert. Tijdens bedrijf schuiven deze mantels 17 en 18 onder het gewas, dat verplaatst moet worden waarbij een goede aanpassing wordt verkregen aan de oneffenheden van de grond terwijl het gewas over het bovenvlak wordt getransporteerd.
10 Volgens de uitvinding zijn regelbare of wegneembare middelen 19 aanwezig welke samenwerken met de mantels 17 en 18 teneinde met de inrichting te kunnen harken of te hooien-
Als weergegeven in de figuren 1 tot 21 worden deze middelen 19 gevormd door meenemers 20 tot 25 welke in twee verschillende standen 15 gèzëtkunnen worden, waarbij in de ene stand gehooid en in de andere stand geharkt kan worden. De diameter D van de banen welke beschreven worden door de meenemers 20 tot 25 is verschillend naar gelang deze laatste zich in de ene of in de andere stand bevinden. De diameter D is bij· voorkeur groter bij het hooien dan bij het harken. De meenemers 20 tot 25 worden 20 doelmatig gevormd door rechte of gebogen uitsteeksels uit staal of uit kunststof bijvoorbeeld.
In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1-5 zijn de meenemers 20 scharnierbaar op de wanden 26 en 28 van de trommels 1 en 2 door tussenkomst van assen 28 welke gelegen zijn in een vlak dat 25 nagenoeg haaks op de rotatieassen 12 en 13 van de trommels 1 en 2 staat. Elke meenemer 20 heeft twee armen 29 en 30 van verschillende lengten en vormen een hoek alfa van ongeveer 90°.
Door draaiing om de betreffende scharnierassen 28 kunnen de armen in de twee verschillende standen worden gezet. In de ene stand 30 kan worden gehooid terwijl in de andere stand geharkt kan worden. In de hooistand, figuur 1 en 2 liggen de armen 29 van de meenemers 20 in vlakken welke nagenoeg radiaal verlopen. Bovendien zijn zij iets naar omlaag gericht zodat zij de mantels 17 en 18 van de trommels 1 en 2 naderen. In deze stand hebben de armen 29 een goede greep op het 35 gewas dat door de mantels 17 en 18 is verzameld. Het gewas wordt naar de achterzijde van de trommels 1 en 2 gevoerd en gelijkmatig achter —- 8 0 069 3 0 ' * i -7- de machine verspreid en tevens gekeerd. In de hooistand liggen de korte armen 30 van de meenemers 20 nagenoeg tangentiaal op de vanden 26 en 27 en oefenen geen invloed op het gevas uit.
In de harkstand volgens figuur 3 en k wijzen de korte armen 5 30 van de meenemers 20 in een richting die tegengesteld is aan de draai-zin F en G van de trommels 1 en 2, terwijl de armen 29 nagenoeg evenwijdig lopen aan de wanden 26 en 27 van de trommels. Deze armen 30 begunstigen een verplaatsing van het gewas op het voorste gedeelte van een bevegingsbaan en veroorzaken een gemakkelijk lossen van het 10 achterste gedeelte van de bevegingsbaan ter vorming van een zwad.
Draaien van de meenemers 20 om de assen 28 wordt verkregen door middel van een instelplateau 31 dat zich binnen de trommels 1 en 2 bevindt. Alle meenemers 20 van eenzelfde trommel 1 of 2 zijn met dit plateau 31 verbonden "door tussenkomst van een arm 32 welke grijpt 15 door openingen 37 5 welke aanwezig zijn in de wanden 26 en 27 van de trommels 1 en 2. Zoals blijkt uit figuur 5 heeft het plateau 31 een groef 33 en radiale insnijding 3k waarin de einden van de armen 32 zijn gelegen, die de vorm hebben van een T. Bedoeld plateau wordt geleid over de as 12 of 13 van de trommel 1 en 2 en kan in hoogterichting 20 verplaatsen door tussenkomst van een spil of schroef 35. Deze loopt door het bovenvlak 36 van de trommels 1 en 2 en kan van buitenaf worden bediend. Wanneer een plateau 31 naar omlaag beweegt komen de meenemers 20 in de harkstand. Daarentegen zullen, wanneer het plateau naar omhoog wordt bewogen, de meenemers in de groeistand komen. Het plateau 31 25 bewerkstelligt tevens het arreteren van de meenemers 20 in elke bedoelde stand.
Teneinde het vasthaken van gewas aan de scharaieras 28 te voorkomen zijn deze beschermd door kappen 38.
Bij een uitvoeringsvorm volgens figuur 6-8 kunnen de meenemers 30 21 draaien om assen 39 welke nagenoeg evenwijdig lopen aan de rotatieassen 12 of 13 van de betreffende trommel 1 of 2. Deze assen 39 bevinden zich binnen de trommels 1 en 2 en worden daardoor beschermd. De meenemers 21 reiken door sleuven ko in de wanden 26 en 27.
Elk van de assen 39 heeft twee meenemers 21 die bovenelkaar 35 zijn gelegen De onderste meenemer wijst iets naar de grond en ligt dichtbij de mantels 17 en 18 vajj de trommels+ 8 0 06 9 3 0 .....
-8-
De meeneiBrs zijn verbonden met een centraal regelorgaan 1+1 binnen de trommels 1 en 2.
Bedoeld'orgaan bestaat uit een naaf 1+2 welke draaibaar is op de assen 12 en 13 van de trommels 1 en 2 door tussenkomst van kogellagers 5 1+3. Bedoelde naaf is voorzien van armen 1+1+ welke aan een uiteinde een sleuf 1+5 bezitten waarin het tap 1+6 van de meensners 21 kan reiken. Het regelorgaan 1+1 kan om de assen 12 of 13 worden gedraaid door een hefboom 1+7 welke zich boven de trommel 1 of 2 bevindt. Deze hefboom 1+7 maakt het mogelijk het regelorgaan in een van de twee verschillende standen 10 vast te zetten door tussenkomst van aanslagen 1+8 en 1+9.
Bij draaien doet het regelorgaan de meenemers 21 om hun scharnierassen 39 draaien. Aldus is het mogelijk de meeenemers in een nagenoeg radiale stand te brengen en vast te zetten zoals blijkt uit figuur 6 dan wel in een stand waarin zij tegengesteld gericht zijn aan 15 de draaizin F en G van de trommel 1 en 2 (figuur 8). In de eerste stand keren de meenemers 21 het gewas terwijl in de tweede stand vormen van een zwad moet worden bevorderd.
Een variatie volgens figuur 9 10 en 11 kunnen de meenemers 22 eveneens draaien om assen 50 welke nagenoeg evenwijdig lopen aan de 20 assen 12 en 13 van de trommels 1 en 2. Elke meenemer 22 heeft een verlenging 51 waarin een trekveer 52 is bevestigd welke anderzijds is vastgezet op de wand 26 of 27 van de trommels 1 en 2.
Bedoelde scharnierassen 50 en de veren 52 bevinden zich binnen de trommels 1 en 2 en worden daardoor beschermd..De meenemers 22 reiken 25 door sleuven 53 naar buiten welke aangebracht zijn in de wanden 26 en 27. De veren 52 oefenen een trekkracht uit welke de meenemers doen draaien in een richting, die tegengesteld is aan de draaizin F en G van de trommels 1 en 2.
Tijdens bedrijf draaien de meenemers naar buiten tegen de 30 werking van de veren 52 in, onder invloed van de centrifugaal kracht welke resulteert uit de rotaiiesnelheid van de trommels 1 en 2. Om te hooien kiest men een rotatiesnelheid welke veel groter is dan bij het harken.
Bij het hooien (figuur 9) staan de meenemers in een stand welke 35 nagenoeg radiaal is zodat een goede greep op het gewas wordt uitgeoefend.
Bij het harken zijn de meenemers doelmatig tegen de draaizin F en G _ van de trommels 1 en 2 gericht teneinde het vormen van een zwad te ........ 8 0 06 9 3 0........
-9- begunstigen (figuur 11).
Veranderen van de rotatiesnelheid van de trommels 1 en 2 kan worden verkregen door een rondsel dat zich "bevindt in het huis van de overbrenging 15· 5 Volgens een niet weergegeven uitvoeringsvorm kunnen de trommels 1 en 2 en de mantels 17 en 18 gescheiden worden gedreven. In dat geval kunnen de laatste zowel bij het hooien als bij het harken dezelfde rotatiesnelheid hebben.
Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 12, 13, 1U zijn de mee-10 nemers 23 scharnierbaar geregeld naar een steun 5b welke zich binnen de trommels 1 en 2 bevindt.
De meenemers steken door scharnieren 55 aanwezig in de wanden 26 en 27. De regelbare steun 5^ bestaat uit twee schijven 56 welke verbonden zijn door een buis 57 "welke over de as 12 of 13 van de trommel 15 1 of 2 geleid door tussenkomst van kogellagers 58.
Door deze kogellagers kan de steun 5¼ de hefboom 59 om de betreffende as 12 of 13 worden gedraaid. Door deze kunnen de meenemers in twee standen door aanslagen 60 en 61 worden vastgezet, welke zich bevinden in de bovenzijde van de trommels 1 en 2. De steun 5^ kan de 20 meenemers 23 in een nagenoeg radiale standzetten welke dient voor het hooien (figuur 12) en een stand waarbij zij tegengesteld aan de draai zin F of G van de trommels 1 of 2 zijn gericht (figuur 1^.)+ Deze laatste stand dient voor het harken.
Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 15, 16 en 17 zijn de 25 meenemers 2b draaibaar op de steunen 62 welke excentrisch liggen ten opzichte van de assen 12 en 13 van de trommels 1 en 2. Deze ondersteuning 62 kunnen vrij op de assen draaien welke een bocht 63 vormen binnen de ondersteuningen. Elke ondersteuning 62 heeft twee delen 6h en 65 welke symetrisch zijn en welke ruimtes 66 vormen voor het 30opnemen van de binnenuiteinden van een meenemer 2h. Deze uiteinden zijn bol zodat de meenemers 2k zich kunnen instellen ten opzichte van de steun 62 tijdens het draaien van de trommels 1 en 2.
Deze laatste hebben scharnieren 67 waardoor de meenemers 2b lopen. De ondersteuningen 62 kunnen in tenminste twee verschillende 35standen worden gebracht en vastgezet met assen 12 en 13 waarop zij zijn gemonteerd. Daartoe reiken deze laatste naar omhoog naar de trommels 1 en 2 en kunnen worden gedraaid door middel van een hefboom -----------8 0 069 2 0...........- - ................................- -10- 68 welke aan de boveneinden is bevestigd. De hefboom 68 is iets flexibel en kan worden vastgezet op aanslagen 69 en 70 waardoor de steun 62 in een bepaalde stand ka-n worden gearreteerd. In een van deze standen liggen de ondersteuningen 62 in de achterste helft van de trommels 1 5 en 2 (figuur 15). Meenemers 2k reiken maximaal buiten de trommels in de achterste helft van de bewegingsbaan. In dat gedeelte hebben zij een goede greep op het gewas dat gekeerd kan worden en achter de machine worden verspreid.
De meenemers 2k liggen daarentegen met het grootste gedeelte binnen de 10 trommels 1 en 2 in het voorste gedeelte van de bewegingsbaan. Daardoor kunnen de trommels naar voren hellen door het verspreiden van het gewas dat wordt bevorderd zonder dat de onderste meenemers 2k de grond zullen raken. In de tweede stand van de ondersteuningen 62 liggen deze in de voorste helft van de trommels 1 en 2 (figuur 17).
15 De meenemers 2k liggen dan maximaal buiten de trommels 1 en 2 in het voorste gedeelte van een bewegingsbaan en treden in de trommels naargelang zij zich naar de achterzijde van de machine verplaatsen. Daardoor wordt de verplaatsing van het gewas onder het voorste gedeelte van de bewegingsbaan begunstigd en wordt langzamerhand verlost ter vorming 20 van een zwad. Tijdens bedrijf wordt elke steun 62 draaiend meegenomen door een veer 71 welke verbinding vormt met de betreffende trommel 1,2..
Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 18-21 zijn de meenemers 25 scharnierbaar op de wanden 26 en 27 door tussenkomst van assen 72 25 en voeren zij in elke trommel 1 of 2 geleid door hefbomen 73 die voorzien zijn van rollen 7^, welke zich over een nok 75 verplaatsen. Deze nok is op de as 12 of 13 van de betreffende trommel 1 of 2 gemonteerd en heeft twee geleidingsbanen 76 en 77 welke zich boven elkaar bevinden.
De baan 76 van de nok dient voor het geleiden van de meenemers 25 30 tijdens het keren of hooien (figuur 18 en 19). Het profiel is zodanig dat de meenemers over het grootste gedeelte van hun bewegingsbaan nagenoeg radiaal staan. De andere baan 77 van de nok 75 dient voor het geleiden van de meenemers 2k tijdens het harken (figuur 20 en 21).
Het profiel is zodanig dat in het voorste gedeelte van de bewegingsbaan 35 <3.e meenemers tegengesteld gericht zijn aan de draaizin F of 0 van de betreffende trommel 1 of 2 waarin het laatste gedeelte van de bewegings-__baan de meenemers evenwijdig lopen aan de wanden 26 en 27 van de trommels ----------8.0-4643--0........--.................................... .......... .
-11-
* V
1 en 2 waardoor het vormen van een zwad wordt "begunstigd.
Tijdens bedrijf liggen de rollen van de hefbomen 73 in de geleidingsbanen j6 en 77 door tussenkomst van veren 78, waarvan het ene uit einde haaks is op de hefbomen en het andere einde lippen 79 van 5 de wanden 26 en 27 van de trommels 1 en 2.
Het overbrengen van de hooistand in de harkstand en omgekeerd geschiedt door middel van een regelschroef 80. Deze schroef bevindt zich in boringen 81 van de assen 12 en 13 van de trommels 1 en 2.
De schroef kan wel draaien doch niet verschuiven. Het schroefdraad-10 gedeelte 82 van deze regelschroef 80 is opgenomen in een lip 83 van de nok 75. Deze lip loopt door een opening 81 en door een sleuf 8k aanwezig in de betreffende as 12 of 13. Wanneer de regelschroef 80 wordt gedraaid wordt de nok 75 naar omhoog of naar omlaag langs de as 12 of 13 verplaatst waarop de nok gemonteerd is zodat de rollen 7^ 15 welke de meenemers 25 leiden zich in de ene of de andere geleidings-baan 76 of 77 bevinden. De nok 75 heeft tussen de geleidingsbaaen een hellend gedeelte 85 waardoor de overgang van de rollen 7^ van de ene geleidingsbaan op de andere wordt vergemakkelijkt wanneer de nok verplaatst .
20 Bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 22, 23 en 2k bestaan de middelen 19 welke samenwerken met de mantels 17 en 18 van de trommels 1 en 2 uitgevoerd als twee verstrooiers 86 en 87, welke in tenminste twee verschillende standen gezet kunnen worden.
Zij zijn onderling verbonden door een balk 88 welke op zijn 25 beurt bevestigd is aan het steunframe 3 door tussenkomst van een draagarm 89, voorzien van een scharnier 90. Deze verstrooiers 86 en 87 bestaan uit naven 91» 92 met tanden 93, 9^ welke nagenoeg radiaal verlopen. De tanden 93 en 9^ van de twee verstrooiers 86 en 8j grijpen enige mate in elkaar en zijn bij voorkeur in hoogte richting ten 30 opzichte van elkaar gezet om tegen elkaar aanbotsen te voorkomen.
Bij het hooien liggen de verstrooiers 86 en 8j achter de trommels 1 en 2 zoals weergegeven in de figuren 22 en 23. Zij worden dan in voorwaartse richting aangedreven, gezien in de verplaatsings-richting A door tussenkomst van rondsels welke zich bevinden in de 35 draagarm 89 en een kruisende kroon welke zich bevindt in de verbindings-balk 88. In deze stand onderscheppen de verstrooiers 86 en 87 het ge- ___________8 0 06 9 5 0 -12- was dat door de mantels 17 en 18 van de trommels 1 en 2 naar achteren wordt verplaatst en verspreiden dit achter de machine, waarbij tevens wordt gekeerd.
Tijdens het harken worden de verstrooiers 86 en 87 naar omhoog 5 gedraaid om het scharnier 90 van de draagarm 89 (zie figuur 2k). In deze nieuwe stand bevinden zij zich boven de trommels 1 en 2 en oefenen geen invloed uit op het gewas dat door de mantels 17 en 18 wordt geraakt. Voor het harken kunnen de verstrooiers ook van de machine af genomen worden teneinde deze buiten werking te brengen. Zij kunnen ook hori-10 zontaai worden opgesteld zonder dat buiten het kader van de uitvinding wordt getreden.
Bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 25, 26 en 27 worden de middelen 19 gevormd door stangen 95 welke zich op verschillend niveau bevinden en welke tenminste in twee standen gebracht kunnen worden. Deze 15 stangen 95 zijn bevestigd op een steun 96 welke gemonteerd is in een koker 97 in de vorm van een U welke zich op de verbindingsbalk 5 bevindt. De montage in de koker 9T geschiedt met behulp van een as 98 en twee grendels 99 welke op gelijke afstanden van die as zijn gelegen. Bedoelde middelen maken de montage van de ondersteuning 96 van de stangen 20 95 in twee tegengestelde standen mogelijk waarvan de een dient voor he hooien en de ander vóór het harken. In de hooistand, weergegeven in de figuren 25 en 26 lopen de stangen 95 boven de mantels 17 en 18 in hoofdzaak uitgaande van een lijn 100 welke het voorste gedeelte van de trommels 1 en 2 raakt, tot geheel daarachter en in de vorm van een trechter. 25 De stangen 95 welke het verst van de grond verwijderdzijn lopen tot achter de trommels 1 en 2 bij voorkeur tot aan het vlak P dat evenwijdig loopt aan de voortbewegingsrichting A en gaande door de rotatieassen 12 en 13 van de trommels. Gewas dat wordt verzameld door de mantels 17 en 18 glijdt langs de stangen 95 naar de achterzijde van 30 de machine.
Deze verplaatsing wordt begunstigd door staafjes 101 welke bevestigd zijn aan de wanden 26 en 27 van de trommels 1 en 2 en welke druk uitoefenen op het gewas. Naargelang dit naar achteren verplaatst wordt gekeerd door de stangen 95 en valt dan op de grond.
35 Teneinde deze stangen in de harkstand te brengen is het vol doende de twee grendels 99 uit te trekken en de steun 96 van de koker ___ 97 weg te nemen. Deze steun kan dan over 180° worden gedraaid voordat -----------80 069 3 0 - ---------- — - -13- deze met behulp van twee grendels 99 weer wordt vastgezet. In deze stand welke weergegeven is in figuur 27 liggen de stangen 95 boven de trommels 1 en 2 en oefenen geen invloed uit op het gewas.
Volgens figuur 28-30 worden de middelen 19 welke bevestigd 5 zijn aan de mantels 17 en 18 van de trommels 1 en 2 gevormd door mee-nemers 102 welke de vorm hebben van een V. Deze meenemers 102 bevinden zich op de wanden 26 en 27 van de trommels 1 en 2. Zij hebben een zijde 103 welke nagenoeg raakt aan de wand 26 of 27 van de trommels 1 en 2 en een.zijde 10U welke gelegen is in een vlak dat nagenoeg radiaal 10 loopt. Anderzijds is het frame 3 dat dé twee trommels 1 en 2 verbindt seharnierbaar op de verbindingsbalk 5 door tussenkomst van het nagenoeg verticale as 105- Bedoeld frame en de twee trommels 1 en 2 kunnen draaien in een vlak dat nagenoeg horizontaal verloopt en kunnen in twee onderling 180° verschillende standen worden vastgezet door middel van een 15 grendel 106.
Voor het vergrendelen van het frame 3 zijn twee verhogingen 107 en 10.8 met een gat waarin een grendel 106 kan worden gezet.
In een van deze standen zijn de trommels 1 en 2 zodanig opgesteld dat de zijden 103 van de meenemers 102 welke de wanden 26 en 27 20 van die trommels raken, in contact met het te verplaatsen gewas. Als gevolg van hun vorm glijdt het gewas gemakkelijk langs deze zijde 103 van de meenemers 102 zodra deze zich naar de achterzijde van de machine verplaatsen. Het gewas wordt dan vrijgegeven voor het vormen van een zwad. Deze stand is in'figuur 28 getekend.
25 In. de andere stand, weergegeven in figuur 30 staan de trommels omgekeerd als gevolg van verdraaiing van het frame 3. In dat geval zijn het zijden 10^ van de meenemers 102 welke in contact komen met het gewas. Dankzij de werkzaamheid van deze zijden wordt het gewas naar de achterzijde van de trommels 1 en 2 gevoerd gelijkmatig achter de 30 machine verdeeld en gekeerd. Als gevolg van de verschillende standen van de trommels 1 en 2 heeft elk huis van de overbrenging 15 en 16 een aseinde 1¾ ter koppeling aan de cardanas, welke verbonden is met de aandrijfas van de trekker.
Zoals uit de tekeningen blijkt zijn de mantels 17 en 18 van 35 de trommels 1 en 2 voorzien van de omtrek verlopende uitsteeksels 1Ό9 welke het rapen van het gewas bevorderen. Tijdens bedrijf zijn zij enige ---------8 0 069 3 0 - .....· - -.............- -1 linialen los van de grond waardoor de mantels 17 en 18 gemakkelijk onder het te verplaatsen gewas kunnen kamen. Uitsteeksels 109 van de twee naburige trommels 1 en 2 grijpen in de hooistand in elkaar, Men verkrijgt dan een enigermate overlapping van de bewegingsbanen waardoor het gewas 5 als geheel van de grond wordt genomen.
Tijdens het harken staan de mantels 17 en 18 van de twee trommels 1 en 2 doelmatig op enige afstand van elkaar welke afstand ongeveer gelijk of iets kleiner is dan de breedte van het ie vormen zwad. Daardoor wordt de afvoer van het gewas verbeterd en de werkbreedte 10 van de machine vergroot. Het frame 3 dat de twee trommels 1 en 2 verbindt bestaat uit twee delen 110 en 111 welke elkaar omvatten. De gren-deling van deze delen 110 en 11.1 in de verschillende standen wordt verkregen door schroeven 112 en 113.
De mantels 17 en 18 van de trommels 1 en 2 zijn bovendien 15 ribben 114 op het buitenoppervlak. Tijdens bedrijf begunstigen deze ribben het verzamelen en verplaatsen van gewas.
Het is duidelijk dat de uitvindingbeschreven is met betrekking tot niet beperkende uitvoeringsvoorbeelden en dat bepaalde elementen op andere wijzeiuitgevoerd kunnen zijn zonder buiten het kader van de 20 uitvinding te treden. , ......... 8 0 06 9 3 0 .............................." -........................
Claims (41)
1. Hooimachine met tenminste een trommel welke om een nagenoeg verticale op een iets hellende as draaibaar is aan zijn ondereinden is voorzien van een soepele en deformeerbare mantel voor het opnemen of rapen en 5 het transporteren van gewas, met het kenmerk, dat elke mantel (17»1Ö) voorzien is van regelbare of wegneembare middelen (19) zodat met de machine geharkt of gerooid kan worden.
2. Machine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen (19) worden gevormd door meenemers (20-25) welke in tenminste twee ver- 10 schillende standen gezet kunnen worden waarvan de een dient voor het hooien en de andere voor het harken.
3. Machine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de diameter (D) van de bewegingsbanen welke worden beschreven door de meenemers (20-25) van elke trommel (1 of 2) beschermd is naargelang de meenemers zich 15 in de stand bevinden bestand om te hooien of in een stand bestemd om te harken, U. Machine volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de diameter (D) van de bewegingsbanen welke worden beschreven door de meenemers (20-25) van elke trommel (1 of 2) bij het hooien groter is dan bij het 20 harken.
5· Machine volgens conclusies 2, 3 of U, met het kenmerk, dat meenemers (20) scharnierbaar zijn op de wanden (26 en 27) van de trommels (1, 2).
6. Machine volgens conclusie 5» met het kenmerk, dat de schar-^25 nierassen (28) van de meenemers (20) zich bevinden in een vlak dat nagenoeg haaks op de rotatieassen (12 en 13) van de trommels (1 en 2) staat.
7. Machine volgens conclusie 5-6» met het kenmerk, dat elke meenemer (20) twee armen (29 en 30) heeft van verschillende lengten 30 welke onderling een hoek alfa maken.
8. Machine volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de lange arm (29) van elke meenemer (20) zich uitstrekt in een vlak dat nagenoeg radiaal verloopt wanneer de machine in de hooistand staat en nagenoeg evenwijdig aan de wanden (26 en 27) van de trommels (1 en 2) in de 35 harkstand.
9. Machine volgens conclusie 7» met het kenmerk, dat de Ö Q X Π -16- korte arm (30) van elke meenemer (20) tegen de draaizin (F en G) van de trommels (1 en 2) is gericht in de harkstand en nagenoeg rakend aan de wanden (2β en 27) van die trommels in de hooistand.
10. Machine volgens conclusies 1-9» met het kenmerk, dat de 5 meenemers (20) van een zelfde trommel (1 of 2) door middel'van armen (32) verbonden zijn met een instelplateau (31) dat zich binnen de trommels (l of 2) bevindt.
11. Machine volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat elk instelplateau (31) in hoogterichting verstelbaar is door middel van een 10 schroef (35) waardoor alle meenemers (20) van een zelfde trommel (1 of 2) gelijktijdig in de hooi- of harkstand gebracht kunnen worden en daarmee worden vastgezet.
12. Machine volgens conclusies 10-11, met het kenmerk, dat de wanden (26 en 27) van de trommels (1 en 2) openingen (37) hebben voor 15 het doorlaten van de armen (32).
13- Machine volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de -scharaierassen (28) van de meenemers (20) op de trommels (1 en 2) door kappen (38) zijnbeschermd. 1¼. Machine volgens conclusie 5» met het kenmerk, dat de 20 scharnierassen (39) van de meenemers (21) nagenoeg evenwijdig lopen aan de rotatieas ('12. of 13) van de betreffende trommel (1 of 2).
15· Machine volgens conclusie 1^, met het kenmerk, dat de scharnierassen (39) van de meenemers (21) binnen de trommels (1 en 2) zijn gelegen welke laatste sleuven (Uo) bezitten waardoorheen de 25 meenemers (21) reiken.
16. Machine volgens conclusies 1^-15, met het kenmerk, dat elke schamieras (3*0 een aantal meenemers (21) bevat waarbij tenminste de meenemers welke zich het dichtst bij de mantels (17 en 18) bevinden naar de grond wijzen. 30 17· Machine volgens conclusies 1^-16, met het kenmerk, dat de meenemers (21) verbonden zijn met een centraal regelorgaan (Ui) dat zich binnen de trommels (1 en 2) bevindt, welk orgaan de meenemers (21) in een nagenoeg radiale stand kunnen brengen en vasthouden dan wel in een stand waarbij zij tegen de rotatiezin (F en G) van de 35 trommels (1 en 2) gericht zijn.
18. Machine volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het - 8006930” -17- regelorgaan (i+1) bestaat uit een naaf (U2) welke over de as (12 of 13) van & trommel (1 of 2] geleid wordt en kan draaien, welke naaf voorzien is van armen (W+) welke aan het uiteinde een gleuf (1+5) hebben waarin een tap (b6) van de'meenemers (21) kan reiken.
19. Machine volgens conclusie 18, met 'het kenmerk, dat het regelorgaan (Ui) om de as (12 of 13) van de trommel (1 of 2) kan draaien en in twee verschillende standen kan worden vastgezet door middel van een hefboom (1+7).
20. Machine volgens conclusie 5» met het 'kenmerk, dat de 10 meenemers (22) kunnen draaien om assen (50) welke nagenoeg evenwijdig lopen aan de as (12 en 13) van de trommels (1 en 2) en een verlenging (51) hebben waarmee een veer (52) is verbonden welke bevestigd is aan de wanden (26 en 27) van de trommels (1 en 2).
21. Machine volgens conclusie 20, met het kenmerk» dat de 15 veren (52) een trekkracht op de meenemers (22) uitoefenen welke trekkracht de meenemers doet draaien in een richting welke tegengesteld aan de rotatie zin (F en G) is van de trommels (1 en 2).
22. Machine volgens conclusies 20 of 21, met het 'kenmerk, dat de meenemers (22) buitenwaarts kannen draaien tegen de werking van de 20 veer (52) in onder invloed van de centrifugaalkracht welke resulteert uit de rotatiesnelheid van de trommels (1 en 2).
23. Machine volgens conclusies 20-22 met hét kenmerk, dat bij het hooien de':. - rotatiesnelheid van de trommels (1 en 2) groter is dan de rotatiesnelheid bij het harken, 25 2k. Machine volgens conclusies 20-23 fflet het kenmerk, dat de scharnier as sen (50) van de meenemers (22) en.de trekveren (52) zich binnen de trommels (1 en 2) bevinden, welke laatste voorzien is van gleuven (53) waardoorheen de meenemers reiken,
25. Machine, volgens conclusies 2, 3 of 1+, met 'het kenmerk, 30 dat de meenemers (23) scharnierbaar zijn op een regelbare steun (5*+T welke zich. binnen de trommels (1 en 2) bevindt,
26. Machine volgens conclusie 25» met het kenmerk, dat de meenemers (23) door de wanden (26 en 27) van de trommels (1 en 2) reiken en dat in de doorgangspunten in de wanden scharnierassen (55) 35 zijn aangebracht.
27. Machine volgens conclusie 25 of 26, met het kenmerk, dat _ de regelbare steun (5*+) van de meenemers (23) om de steunassen (12) ft (Tfl fi 9 3 0 .-18- of 13) van de "betreffende trommel (1 of 2) kan draaien en in tenminste twee standen vastgezet kan worden door middel van een hefboom (59) in een waarvan de meenemers (23) in stand worden gehouden welke nagenoeg radiaal is en in een andere stand de meenemers tegengesteld gericht 5 zijn aan de rotatiezin (F en G) van de trommels (1 en 2)
28. Machine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de meenemers (2^) scharnierbaar zijn op steunen (62) welke excentrisch staan ten opzichte van de assen (12 en 13) van detrommels (1 en 2).
29. Machine volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat de 10 excentrische ondersteuningen (62) verzet en vastgezet kunnen worden in tenminste twee verschillende standen door tussenkomst van een hefboom (68).
30. Machine volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat in de eerste stand de excentrische steunen (62) zich bevinden in de achterste 15 helft van de trommels (1 en 2) welke stand de hooistand is.
31. Machine volgens conclusies 29 of 30, met het kenmerk. dat in de tweede stand de excentrische ondersteuningen (62) zich bevinden in de voorste helft van de trommels (1 en 2), welke stand de harkstand is.
32. Machine volgens conclusies 28-31» gekenmerkt door de de excentrische ondersteuningen (62) vrij draaibaar zijn op assen (12 en 13) van de trommels (1 en 2) en met deze assen kunnen verplaatsen.
33· Machine volgens conclusies 28-32, met het kenmerk, dat elke excentrische ondersteuning (62) met de trommel (1) of (2) is 25 verbonden waarin deze gelegen is, door tussenkomst van een veer (71). 3l. Machine volgens conclusies 2-5. met het kenmerk, dat de meenemers (25) geleid worden door hefbomen (^3) welke van rollen (6b) zijn voorzien welke zich verplaatsen over een nok (75) welke twee geleidingsbanen (76 en 77) heeft. 30 35· Machine volgens conclusie 3^, met het kenmerk, dat de twee geleidingsbanen (76 en 77) zich boven elkaar bevinden terwijl de nok (75) in hoogterichting verplaatsbaar is door middel van een regel-schroef (80).
36. Machine volgens conclusies 3^ of 35, met het kenmerk, dat 35 de geleidingsbaan (76) de meenemers (25) geleid tijdens het hooien terwijl het profiel zodanig is dat de meenemers voor het grootste gedeelte voor hun bewegingsbaan nagenoeg radiaal staan. -------------go 06 9 3 0---------------- < - V -19-
37. Machine volgens conclusies 3¼ of 35» met het kenmerk, dat de geleidingshaan (77) dient voor het geleiden van de meenemers (25) tijdens het harken, terwijl het profiel zodanig is dat in het voorste gedeelte van het traject de meenemers tegengesteld gericht zijn aan de 5 draaizin (F of G) van de betreffende trommel (1 of 2) terwijl in het achterste gedeelte van het traject de meenemers nagenoeg evenwijdig aan de wanden (26 en 27) van de trommels (1 en 2) lopen.
38. Machine volgens conclusies 31-37» met het kenmerk, dat de rollen (7¼) van de hefbomen (73) van de meenemers (25) zich bevinden in .jQ de gelëidingsbanen (76 en 77) van de nok (75) door tussenkomst van veren (78). 39* Machine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen (19) worden gevormd door verstrooiers (86 en 87) welke tenminste in twee verschillende standen gezet kunnen worden.
10. Machine volgens conclusie 39» met het kenmerk, dat de verstrooiers (86 en 87) verbonden zijn met het frame (3) dat de trommels (1 en 2) verbindt door middel van een dragerarm (89) voorzien van een scharnier (90).
11. Machines volgens conclusies 39 of lO, met het kenmerk, dat 2q in de hooistand de verstrooiers (86 en 87) zich achter de trommels (1 en 2) bevinden en voorwaarts worden gedraaid gezien in de bewegingsrichting (a) van de machine.
12. Machine volgens conclusies 39-11» met het kenmerk, dat in de harkstand de strooiers (86 en 87) naar omhoog zijn geklapt om een 2^ scharnieras (90) op de draagarm (89).
13. Machine volgens conclusie T, met het kenmerk, dat de middelen (19) worden gevormd door gelei dings stangen (95) welke in tenminste twee verschillende standen gezet kunnen worden.
11. Machine volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de ge— 2q leidings stangen (95) verbonden zijn met een steun )96) welke door middelen met de verbindingsbalk (8) verbonden zijn welke het mogelijk maken steun in twee verschillende standen te monteren. 2*5. Machine volgens conclusies 2*3 of 11, met het kenmerk, dat in de hooistand geleidingsstangen (95) zich boven de mantels (17 en 25 18) bevinden uitgaande van een lijn (100) welke het voorste gedeelte van de trommels (1 en 2) raakt tot daarachter in de vorm van een trechter. ____ 2(.6. Machine volgens conclusies 13-1(-5, met het kenmerk, dat .............. 8 0 069T0 ........................~ -20- de stangen (95) zich op verschillend niveau "bevinden en dat tenminste de staven op een hoven niveau tot achter de trommels (1 en 2) doorlopen tot een vlak (P) dat evenwijdig loopt aan de bewegingsrichting (8) van de machine en dat gaat door de rotatieassen (12 of 13)· van de betreffende 5 trommel (1 of 2). UT· Machine volgens conclusies U-3-U6, met het kenmerk, dat in de harkstand de geleidingsstangen (95) zich boven de trommels (1 en 2 ) bevinden. U8. Machine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de midde- 10 len (19) verbonden zijn met de mantels (17 en 18) en worden gevormd door meenemers (102) welke de vorm hebben van een (Y) welke zijn aangebracht op de wanden (26 en 27) van de trommels (1 en 2). U9. Machine volgens conclusie U8, met het kenmerk, dat de zijde (103) van elke meenemer (102) nagenoeg raakt aan de wand (26 of 27) 15 van de trommels (1 en 2) terwijl de andere zijde (10U) gelegen is in een nagenoeg radiaal vlak.
50. Machine volgens conclusies U8 of U9, met het kenmerk, dat het frame (3) en de twee trommels (1 en 2) kunnen draaien in een nagenoeg horizontaal vlak en in tenminste twee verschillende standen kunnen 20 worden vastgezet.
51. Machine volgens conclusies U9 of 50, met het kenmerk, dat in de harkstand de trommels (1 en 2) zodanig zijn geplaatst dat de zijden (103) van de meenemers (102) welke de wanden (26 en 27) van de trommels (1 en 2 ) raken in contact zijn met het te verplaatsen gewas.
52. Machine volgens conclusies U9-51» met het kenmerk, dat in de hooistand de trommels (1 en 2) omgekeerd staan ten opzichte van de harkstand, zodanig dat de zijden (10h-) van de meenemers (102) welke in nagenoeg radiale vlakken liggen in contact zijn met het te verplaatsen gewas'. ’
53. Machine voorzien van tenminste twee trommels welke aan hun onderzijde een soepele en deformeerbare mantel dragen overeenkomstig de conclusies 1-52, met het kenmerk, dat de mantels (17 en 18) van de trommels (1 en 2) aan hun omtrek voorzien zijn van uitsteeksels (109) welke in de hooistand in elkaar grijpen. 35 5U. Machine voorzien van tenminste twee trommels welke aan hun onderzijde een soepele en deformeerbare mantel dragen overeenkomstig -------- - -80 069 3 0 ......................................-............ - ------ -21- de conclusies 1-52 met het kenmerk, dat de frames (3) welke de trommels (1 en 2) verbinden telescoperend zijn uitgevoerd waardoor de afstand tussen de trommels (1 en 2) voor bet omzetten van de hooistand in de - · harkstand, gewijzigd kan worden. 8006930
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
FR7931889A FR2471734A1 (fr) | 1979-12-20 | 1979-12-20 | Machine agricole pour le fanage et l'andainage de vegetaux |
FR7931889 | 1979-12-20 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8006930A true NL8006930A (nl) | 1981-07-16 |
Family
ID=9233239
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8006930A NL8006930A (nl) | 1979-12-20 | 1980-12-19 | Landbouwmachine voor het rooien en aanharken van gewas. |
Country Status (8)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US4346549A (nl) |
JP (1) | JPS56102729A (nl) |
BE (1) | BE886725A (nl) |
DE (1) | DE3047878A1 (nl) |
FR (1) | FR2471734A1 (nl) |
GB (1) | GB2065436B (nl) |
IT (1) | IT1136217B (nl) |
NL (1) | NL8006930A (nl) |
Families Citing this family (11)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
FR2520578B1 (fr) * | 1982-01-29 | 1986-01-31 | Deere John Cie Francaise | Groupeur d'andains |
CH657248A5 (de) * | 1982-03-05 | 1986-08-29 | Bucher Guyer Ag Masch | Heuwerbungsmaschine zum schwaden, wenden und zetten von geschnittenem halmgut. |
FR2542566B1 (fr) * | 1982-07-08 | 1987-08-14 | Belrecolt Sa | Machine de fenaison perfectionnee |
CH661636A5 (de) * | 1983-06-08 | 1987-08-14 | Paul E Mueller Dipl Ing | Vorrichtung zum aufsammeln und bearbeiten von auf dem boden liegendem pflanzengut. |
FR2549342B1 (fr) * | 1983-07-19 | 1987-10-02 | Kuhn Sa | Machine de fenaison perfectionnee pour le fanage |
DE3803158A1 (de) * | 1988-02-03 | 1989-08-17 | Karl Moosbrucker | Rechenrad fuer schwader |
US4996670A (en) * | 1989-09-28 | 1991-02-26 | International Business Machines Corporation | Zero standby power, radiation hardened, memory redundancy circuit |
NL1037836C2 (nl) * | 2010-03-29 | 2011-10-03 | Forage Innovations Bv | Inrichting voor het verplaatsen van gemaaid gewas. |
DE202016007555U1 (de) * | 2016-12-12 | 2018-03-22 | Pöttinger Landtechnik Gmbh | Landwirtschaftliche Arbeitsmaschine |
USD958197S1 (en) * | 2020-08-20 | 2022-07-19 | Kuhn Sas | Tedder plate |
USD959504S1 (en) * | 2021-02-16 | 2022-08-02 | Kuhn Sas | Tedder arm |
Family Cites Families (12)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL6702377A (nl) * | 1967-02-17 | 1968-08-19 | ||
DE1929104C3 (de) * | 1968-08-13 | 1981-10-22 | Maschinenfabrik Fahr Ag Gottmadingen, 7702 Gottmadingen | Heuwerbungsmaschine |
NL7209663A (nl) * | 1972-07-13 | 1974-01-15 | ||
AT336331B (de) * | 1972-09-22 | 1977-04-25 | Stoll Maschf Gmbh Wilhelm | Heuwerbungsmaschine mit einer antriebswelle |
NL7301115A (nl) * | 1973-01-25 | 1974-07-29 | ||
AT338551B (de) * | 1973-06-12 | 1977-09-12 | Poettinger Ohg Alois | Heuwerbungsmaschine |
NL7309381A (nl) * | 1973-07-05 | 1975-01-07 | Lely Nv C Van Der | Roteerbaar harkorgaan. |
NL7405407A (nl) * | 1974-04-22 | 1975-10-24 | Lely Nv C Van Der | Hooibouwmachine. |
DE2444667C2 (de) * | 1974-09-18 | 1982-10-07 | Maschinenfabrik Fahr Ag Gottmadingen, 7702 Gottmadingen | Kreiselheuwerbungsmaschine |
GB2005523B (en) * | 1977-10-07 | 1982-04-15 | Samibem Sa | Haymaking machine |
FR2405007A1 (fr) * | 1977-10-07 | 1979-05-04 | Samibem Sa | Machine de fenaison sans fourches |
DE2827786A1 (de) * | 1978-06-24 | 1980-01-03 | Kloeckner Humboldt Deutz Ag | Maehwerk mit breitstreueinrichtung |
-
1979
- 1979-12-20 FR FR7931889A patent/FR2471734A1/fr active Granted
-
1980
- 1980-12-10 IT IT12750/80A patent/IT1136217B/it active
- 1980-12-11 GB GB8039666A patent/GB2065436B/en not_active Expired
- 1980-12-12 US US06/215,851 patent/US4346549A/en not_active Expired - Fee Related
- 1980-12-18 BE BE2/58908A patent/BE886725A/fr not_active IP Right Cessation
- 1980-12-18 DE DE19803047878 patent/DE3047878A1/de not_active Withdrawn
- 1980-12-18 JP JP17813180A patent/JPS56102729A/ja active Pending
- 1980-12-19 NL NL8006930A patent/NL8006930A/nl not_active Application Discontinuation
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
DE3047878A1 (de) | 1981-09-17 |
BE886725A (fr) | 1981-04-16 |
IT1136217B (it) | 1986-08-27 |
GB2065436B (en) | 1983-07-06 |
FR2471734A1 (fr) | 1981-06-26 |
US4346549A (en) | 1982-08-31 |
IT8012750A0 (it) | 1980-12-10 |
FR2471734B1 (nl) | 1985-04-26 |
GB2065436A (en) | 1981-07-01 |
JPS56102729A (en) | 1981-08-17 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
EP1305998B1 (de) | Einzugs- und Pflückeinrichtung | |
DE102007015101C5 (de) | Gutaufnehmer mit einer von der Drehrichtung abhängigen Stellung der Zinkenträger | |
NL8006930A (nl) | Landbouwmachine voor het rooien en aanharken van gewas. | |
DE2900552C2 (nl) | ||
DE2000605A1 (de) | Zufuehrungsvorrichtung fuer Erntegut bei einem Maehdrescher mit axialem Arbeitsfluss | |
NL8500009A (nl) | Gewasverwerkingsinrichting. | |
EP3357325A1 (de) | Landwirtschaftliche erntemaschine | |
US4601162A (en) | Rotary mowing attachment for a tractor and the like | |
NL193967C (nl) | Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas. | |
DE2655627A1 (de) | Landmaschine | |
EP0450290B1 (de) | Selbstfahrende Vorrichtung zum Ernten von empfindlichem Erntegut wie Rizinuskapseln | |
DE2840632A1 (de) | Maschine zum verlagern von halmgut, insbesondere heuwerbungsmaschine | |
US4700535A (en) | Drum-type windrowing machine | |
DE2449413C2 (de) | Kreiselheuwerbungsmaschine | |
NL8101839A (nl) | Verbeterde opraapinrichting. | |
NL8000994A (nl) | Oogstmachine voor het hooien en aanharken van gewas. | |
US4062173A (en) | Hay-making machines | |
AT389620B (de) | Heuwerbungsmaschine | |
DE19947288C1 (de) | Erntegerät zum Ernten von stengelartigem Erntegut | |
DE10257775A1 (de) | Einzugs- und Pflückeinrichtung | |
AT258009B (de) | Landwirtschaftliche Maschine zum Bearbeiten bzw. Versetzen von Halm und Blattgut | |
NL8602005A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
DE19715813A1 (de) | Aufbereiter für Halmgut | |
NL7807271A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
EP0088214B1 (de) | Mehrzweck-Heuwerbungsmaschine zum Schwaden, Wenden und Zetten |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A85 | Still pending on 85-01-01 | ||
BV | The patent application has lapsed |