flauw

• Geluid:  flauw    (hulp, bestand)
• IPA: / flɑu / (1 lettergreep)

• flauw

• via Middelnederlands flau van Oudfrans flo / flou "vermoeid, uitgeput", in de betekenis van ‘niet hartig, niet krachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1401 ^{[1] [2] [3]}

flauw

1. zonder smaak, meestal door een gebrek aan zout

   • Deze flauwe hap kan wel wat zout gebruiken. 

2. (figuurlijk) in overdrachtelijke zin smakeloos

   • Hij haalt soms de flauwste grappen uit. 

• pittig

• flauwekul, flauwerd, flauwerik, flauwhartig, flauwheid, flauwiteit, flauwte, flauwvallen, verflauwen

• een flauw biertje

• een flauwe plezante

• geen flauw idee

• Hij had er geen flauw idee van hoe die er zouden uitzien.^[4]

• Het woord flauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flauw" herkend door: