be-

• Geluid:  be-    (hulp, bestand)
• IPA: / bə / (1 lettergreep)

• be-

• erfwoord via Middelnederlands be- (minder vaak bi-), van Oudnederlands bi- en be-, van Proto-Germaans *bi-, cognaat met  bij bw  ^{[1] [2]}

be-

1. vormt met een werkwoord een nieuw onscheidbaar werkwoord met een lijdend voorwerp

   • werken - iets bewerken 

2. vormt met een bijwoord van richting in combinatie met -en (5) een voorzetsel van plaats:

   • over - boven 
   • neer - beneden 
   • in - binnen 
   • uit - buiten 
   • zuid - bezuiden etc. 

• voorvoegsels die onscheidbare werkwoorden vormen: er-, ge-, her-, ont-, ver-

• be-

be-

1. be-

• be·-

be-

1. be-

   «be- + handla → behandla»

   be- + handelen → behandelen

• betala
• betoning
• särbehandla