wintervlucht
Uiterlijk
- win·ter·vlucht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wintervlucht | wintervluchten |
verkleinwoord |
- het in koude periode vertrekken naar een warme bestemming
- een reis met een vliegtuig in de winter
- De wintervlucht werd met korting aangeboden.