infectiegeval
Uiterlijk
- in·fec·tie·ge·val
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | infectiegeval | infectiegevallen |
verkleinwoord |
het infectiegeval o
- (medisch) iemand die door iets geïnfecteerd geraakt is
- De meeste infectiegevallen van het coronavirus bevonden zich in eerste instantie in China.