ideëel
Uiterlijk
- ide·eel
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘denkbeeldig’ voor het eerst aangetroffen in 1871 [1]
- afgeleid van idee met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ideëel | ideëler | ideëelst |
verbogen | ideële | ideëlere | ideëelste |
partitief | ideëels | ideëlers | - |
ideëel
- denkbeeldig, niet reëel
- met betrekking tot een idee of een ideaal
- Het woord ideëel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ideëel" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ideëel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ideëel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be