fot

• IPA: /foːt/

• fot

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *fōts

fot m

1. voet

• fōt

• fiþerfōt
• fōtlīċ
• fōtmǣlum
• hwītfōt
• wannfōt

• Middelengels: fod, foit, fot, fote, foot, foote, fout, foȝt, fut, vot
  • Engels: foot
  • Schots: fit, fuit, fut, fute

• Afgeleid van het Angelsaksische fot / fōt

fot

1. (anatomie) voet; voortzetting van het been beneden de enkel; lichaamsdeel waar een mens en dier op staan
2. (eenheid) voet; oude lengtemaat, de exacte lengte is streekafhankelijk, bijvoorbeeld de Engelse voet is 0,3048 meter, de Amsterdamse voet was 0,283 meter
3. (eenheid) voet; oude oppervlaktemaat, de exacte lengte is streekafhankelijk

fod foit fote foot foote

fout foȝt fut vot

footeles footen foteball

foted foteman fotyng

• fot hot

• oft

• Engels: foot
• Schots: fit, fuit, fut, fute

fot

1. meervoud van fot

• feet
• fotes

• IPA: /ɸoːt/

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *fōts

fot

1. voet

• IPA: /ɸoə̯t/

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *fōts

fot m

1. voet

• fōt

• Middelnederduits: vōt
  • Nedersaksisch: Faut, Feot, Foot, Voot
  • Plautdietsch: Foot

• IPA: /fɔt/

• fot

fot

1. genitief meervoud van foto

• Geluid:  fot    (hulp, bestand)

• fot

fot g

1. (anatomie) voet
2. (lengtemaat) voet

fots	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	fot	foten	fötter	fötterna
genitief	fots	fotens	fötters	fötternas

fots	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	fot	foten	-	-
genitief	fots	fotens	-	-

• på fri fot, på stående fot, skjuta sig själv i foten, få foten