foolproof
Uiterlijk
- fool·proof
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘beschermd tegen onoordeelkundige behandeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1946 [1]
- Afleiding van het Engelse fool (dwaas) met het achtervoegsel -proof [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | foolproof |
verbogen | |
partitief | foolproofs |
foolproof
- bestand tegen ondeskundig, dom of foutief gebruik
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord foolproof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.