analyticus
Uiterlijk
- Geluid: analyticus (hulp, bestand)
- ana·ly·ti·cus
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘die analyseert’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van analyse met het achtervoegsel -icus [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | analyticus | analytici |
verkleinwoord | - | - |
- iemand die analyseert
- (beroep) (psychologie) iemand die psychoanalyse toepast
- Het woord analyticus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "analyticus" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "analyticus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ analyticus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -icus in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Psychologie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %