afploegen
Uiterlijk
- af·ploe·gen
- samenstelling van af bw en ploegen ww
afploegen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afploegen |
ploegde af |
afgeploegd |
zwak -d | volledig |
- (landbouw) omwerpen van de aarde
- (landbouw) met een ploeg verwijderen of doorsnijden
- wederkerend zich afploegen: zich door te ploegen helemaal afmatten of uitputten
- [1] afploegen
- Het woord 'afploegen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afploegen" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Landbouw in het Nederlands
- Wederkerend werkwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 64 %
- Prevalentie Vlaanderen 72 %