normaliter
Uiterlijk
- Geluid: normaliter (hulp, bestand)
- nor·ma·li·ter
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: gewoonlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- Afgeleid van normaal met het achtervoegsel -iter
normaliter
- in het normale geval
- Welk merk tandpasta koopt u normaliter?
- De mensen die normaliter niet naar het theater gaan, die niet hun favoriete toneelschrijvers kunnen opdreunen en niet de verschillende uitvoeringen van hetzelfde stuk kunnen vergelijken, ....[2]
1. in het normale geval
- Het woord normaliter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "normaliter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "normaliter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Harstad, JohanMax, Mischa & Het Tet-offensief 2017 ISBN 9789057598494 pagina 15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be