BE1028262B1 - Hefsysteem en werkwijze voor het opnemen van een langwerpig object - Google Patents

Abstract

Beschreven wordt een hefsysteem voor het vanaf een dek van een vaartuig opnemen van een langwerpig object. Het hefsysteem heeft een met het dek verbonden kraanarm waaraan een opneemframe is opgehangen, waaraan het langwerpige object kan worden bevestigd. Ook is een lieropstelling aanwezig evenals ermee verbonden besturingsdraden die zijn ingericht om de beweging van het langwerpige object te regelen wanneer dit object van het dek wordt getild. De besturingsdraden voeren vanaf het opneemframe naar de lieropstelling. De lieropstelling is onderdeel van een steunconstructie die zich vanaf het dek tot een hoogte uitstrekt, en is bedoeld om de op het object inwerkende krachten tijdens het van het dek tillen op te kunnen nemen. Ook wordt een werkwijze beschreven voor het vanaf een dek van een vaartuig opnemen van een langwerpig object.

Description

HEFSYSTEEM EN WERKWIJZE VOOR HET OPNEMEN VAN EEN LANGWERPIG OBJECT

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING De uitvinding betreft een hefsysteem voor het vanaf een dek van een vaartuig opnemen van een langwerpig object, zoals een monopaal, een onderdeel van een windturbine zoals een windturbineblad bijvoorbeeld, een topside en andere langwerpige objecten.

Dergelijke objecten worden doorgaans in een nagenoeg horizontale stand op het dek van het vaartuig vervoerd. De uitvinding betreft eveneens een werkwijze voor het opnemen van een langwerpig object onder gebruikmaking van het hefsysteem.

TECHNISCH GEBIED VAN DE UITVINDING De uitvinding zal worden toegelicht onder verwijzing naar een offshore windturbine. Deze verwijzing houdt echter niet in dat de uitvinding hiertoe is beperkt, en het hefsysteem en overeenkomstige werkwijze kunnen evengoed worden toegepast voor het op elke ondergrond plaatsen van elk ander langwerpig object. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk de uitvinding toe te passen in het kader van het aanbrengen van andere offshore funderingsstructuren, van jetties, van radar- en andere torens, en ook voor onshore toepassingen.

Funderingen van een offshore windturbine komen in een aantal varianten waaronder paalfunderingen en jacketfunderingen. Een paalfundering wordt doorgaans toegepast bij relatief beperkte waterdieptes, terwijl jacketfunderingen geschikter zijn voor grotere waterdieptes. Een monopaalfundering omvat in veel gevallen holle buisvormige objecten uit staal die een lengte van meer dan 80 m kunnen hebben, een diameter van 8 m en meer, en een gewicht dat kan oplopen tot 1000 ton en meer. Jacketfunderingen hebben vaak nog grotere afmetingen. Funderingen voor windturbines worden bovendien steeds zwaarder omdat windturbines voortdurend worden opgeschaald. Doordat de funderingen ook steeds forser worden zijn deze steeds lastiger te hanteren.

Een bekende werkwijze voor het op een onderwaterbodem plaatsen van een funderingspaal of —jacket omvat het vanaf een vaartuig met een hijskraan opnemen van de funderingspaal of —jacket en het tot op of in de onderwaterbodem laten zakken van de funderingspaal of jacket, eventueel onder tussenkomst van een upending-inrichting. De fundering wordt hierna ontkoppeld van de hijskraan.

Het vanaf een dek van een vaartuig opnemen van een langwerpig object zoals een funderingspaal en het in nagenoeg horizontale stand verplaatsen van het object is een delicate operatie, onder andere omdat hierbij eenvoudig schade kan ontstaan aan het object. Een in een hijskraan hangend object met de afmetingen van een fundering ondergaat slingerbewegingen ten gevolge van golfwerking, wind en andere op het object uitgeoefende krachten, bijvoorbeeld van de hijskraan zelf wanneer dit wordt geroteerd rond een loodrecht op het dek verlopende as. Dergelijke slingerbewegingen zijn ongewenst omdat zij een gevaar kunnen betekenen voor op het dek van het vaartuig aanwezig personeel, en ook anderszins schade kunnen berokkenen.

In de stand der techniek kunnen verschillende maatregelen worden genomen om de slingerbewegingen tegen te gaan. Zo is het mogelijk de werkzaamheden slechts uit te voeren in relatief rustige omstandigheden. Dit verlaagt echter de operationele tijd waarin kan gewerkt worden.

Een andere mogelijkheid betreft het dusdanig richten van het vaartuig ten opzichte van de inkomende golven en hun richting dat het vaartuig zo weinig mogelijk beweegt. Deze maatregel is echter niet altijd mogelijk. Zo heeft een op de zeebodem geplaatst object zoals een jacketfundering bijvoorbeeld doorgaans een vaste oriëntatie ten opzichte van het noorden. Het zal duidelijk zijn dat golven elke richting of oriëntatie kunnen bezitten ten opzichte van het noorden. Daarom moet men vaak terugvallen op het uitvoeren van de werkzaamheden in relatief rustige omstandigheden. Nog een andere mogelijkheid betreft het in bedwang houden van het in de hijskraan hangende object met zogenaamde tuggerlijnen. Dergelijke tuggerlijnen omvatten kabels die aan een uiteinde worden verbonden met het object en aan een ander uiteinde met het dek van het vaartuig, bijvoorbeeld onder tussenkomst van op het dek aanwezig personeel. Met de tuggerlijnen is de slingerbeweging van het object min of meer te dempen, maar deze operatie levert toch vaak een risico op voor schade en voor personeel, althans wanneer men niet terugvalt op relatief rustige omstandigheden. Er is daarom behoefte aan een hefsysteem en overeenkomstige werkwijze die bovengenoemde nadelen van de stand der techniek althans gedeeltelijk kan ondervangen.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING Een doel van de onderhavige uitvinding is daarom te voorzien in een hefsysteem en een met het hefsysteem uit te voeren werkwijze die bij ruwere dan alleen rustige omstandigheden kan worden toegepast. Een dergelijk hefsysteem en werkwijze kunnen de operationele werktijd aanzienlijk verhogen. Deze en andere doelstellingen worden bereikt door een hefsysteem te verschaffen volgens conclusie 1, en een werkwijze volgens conclusie 6. Het uitgevonden hefsysteem voor het vanaf een dek van een vaartuig opnemen van een langwerpig object omvat een met het dek verbonden kraanarm waaraan een opneemframe is opgehangen, waaraan het langwerpige object kan worden bevestigd, en verder een lieropstelling en ermee verbonden besturingsdraden die zijn ingericht om de beweging van het langwerpige object te regelen wanneer dit object van het dek wordt getild, waarbij de besturingsdraden vanaf het opneemframe naar de lieropstelling voeren, waarbij een steunconstructie die zich vanaf het dek tot een hoogte uitstrekt en die is ingericht om de op het object inwerkende krachten tijdens het van het dek tillen op te kunnen nemen, de lieropstelling omvat.

Onder regelen kan tevens het controleren en dempen omvatten van de beweging van het object. De besturingsdraden die het langwerpige object via het opneemframe verbinden met een op de steunconstructie aanwezige lieropstelling kunnen worden gebruikt om de objectbeweging dusdanig te sturen dat de objectoriëntatie in hoofdzaak horizontaal wordt gehouden tijdens het liften met de kraanarm. Ook kan de slingerbeweging van het object worden gedempt. Het opneemframe hangt daarbij aan ten minste één dragende hijsdraad voor het dragen van het objectgewicht.

De hijsdraad is beweegbaar verbonden met de kraanarm.

Een ander voordeel van de uitvinding betreft het gebruik van het hefsysteem voor het dempen van de bewegingen van het object.

Dit leidt onder andere tot een betere controle van tijdens het heffen mogelijk optredende slingerbewegingen van het object.

Door het object via de steunconstructie met de lieropstelling te verbinden, kan de beweging van het object ten opzichte van de kraanarm en het dek van het vaartuig worden geregeld.

In tegenstelling hiermee worden in de stand van de techniek kabels door personeel op het dek vastgehouden en wordt de oriëntatie van het object, en eventueel de slingerbeweging ten opzichte van een bepaald punt op het dek geregeld.

Wanneer de kraanarm beweegt volgt de oriëntatie van het object de kraanarm niet automatisch.

Omdat de steunconstructie verschilt van de kraanarm en de kraanarm moet kunnen bewegen bevindt de steunconstructie zich noodzakelijkerwijs op afstand van de kraanarm.

Hierdoor kan de horizontale oriëntatie van het object met de besturingsdraden worden vereenvoudigd, en kan een betere controle over het bewegende object worden verkregen.

Bovendien, aangezien het niet nodig is om personeel op het dek te hebben voor het hanteren van besturingskabels, kan het aantal personen dat nodig is voor het hanteren van het object worden verminderd.

Met een langwerpig object wordt in het kader van de onderhavige aanvraag een object aangeduid met een lengte en een dwarsafmeting, waarbij de lengte ten minste 5 keer de dwarsafmeting bedraagt, met meer voorkeur ten minste 6 keer, met nog meer voorkeur ten minste 7 keer, met nog meer voorkeur ten minste 8 keer, met nog meer voorkeur ten minste 9 keer, en met de meeste voorkeur ten minste 10 keer de dwarsafmeting.

De steunconstructie strekt zich volgens de uitvinding vanaf het dek tot een hoogte uit, waarbij de hoogte ten minste 5 m boven het dek van het vaartuig bedraagt, met meer voorkeur ten minste 8 m, met nog meer voorkeur ten minste 10 m, met nog meer voorkeur ten minste 12 m, met nog meer voorkeur ten minste 15 m, met nog meer voorkeur ten minste 18 m, met nog meer voorkeur ten minste 20 m, met nog meer voorkeur ten minste 25 m, en met de meeste voorkeur ten minste 30 m.

De steunconstructie verschilt van op het dek van het vaartuig aanwezige hijskranen.

De steunconstructie volgens de uitvinding is ingericht om de op het object inwerkende krachten tijdens het van het dek tillen op te kunnen nemen, en omvat, in een voorkeursuitvoeringsvorm, een bestaande constructie van het vaartuig, zoals de brug. 5 Een dergelijke steunconstructie is stevig genoeg om aan bovengenoemde eis te voldoen en maakt gebruik van een bestaande vaartuigconstructie. De voordelen van de uitvinding komen in het bijzonder tot uiting in een uitvoeringsvorm waarin de lieropstelling zich aan een bovenzijde van de steunconstructie bevindt, en dus ook op een hoogte boven het dek van het vaartuig. Hierdoor wordt de hoek die de besturingsdraden maken met het opneemframe en het in het opneemframe opgenomen object geoptimaliseerd. Dit resulteert in een optimale beheersing van de bewegingen van het opgenomen object dat werk bij ruwere zee mogelijk maakt.

Hetzelfde resultaat kan worden bereikt met een uitvoeringsvorm waarin de besturingsdraden vanaf het opneemframe naar een katrolopstelling voeren en vandaar naar de lieropstelling, waarbij de katrolopstelling zich met meer voorkeur aan een bovenzijde van de steunconstructie bevindt, en de lieropstelling op een geringere hoogte. Door de zich op relatief grote hoogte bevindende katrolopstelling zullen de besturingsdraden een meer horizontale stand aannemen tijdens het heffen van het object, wat de besturing van het object verder verbetert. In een nuttige uitvoeringsvorm bevindt de lieropstelling zich aan een onderzijde van de steunconstructie. Zo is bijvoorbeeld onderhoud aan de lieropstelling eenvoudiger te realiseren. Ook kunnen in deze uitvoeringsvorm relatief zware lieren worden toegepast. Bovendien verhoogt het plaatsen van de lieropstelling aan de onderzijde de toegankelijkheid van de lieropstelling in vergelijking met een locatie in een ander gedeelte van de steunconstructie.

De besturingsdraden kunnen vanaf het opneemframe naar een katrolopstelling lopen die zich op de steunconstructie bevindt en van daar naar de lieropstelling van de steunconstructie. Een uitvoeringsvorm van de uitvinding betreft een hefsysteem waarbij de lieropstelling ten minste twee onafhankelijk bestuurbare lieren voor ten minste twee besturingsdraden omvat. Een andere hiermee synergetisch samenwerkende uitvoeringsvorm betreft een hefsysteem waarbij de katrolopstelling ten minste twee onafhankelijke katrollen voor ten minste twee besturingsdraden omvat.

Het gebruik van katrollen vergemakkelijkt de afbuiging van de besturingsdraden. Verder wordt een verder verbeterde uitvoeringsvorm gekenmerkt doordat de katrolopstelling beweegbaar is ten opzichte van de steunconstructie, bij voorkeur in een hoogterichting beweegbaar ten opzichte van de steunconstructie.

Het geschikt kiezen van de locatie van de katrollen langs de hoogte van de steunconstructie maakt het mogelijk om op geschikte wijze de stabiliserende eigenschappen van het opneemframe in te stellen. Als de katrollen zich bijvoorbeeld relatief dicht bij het ondereinde van de steunconstructie bevinden, zullen de op het opneemframe werkende stabiliserende krachten van de besturingsdraden na het optillen van het object in een tegengestelde richting werken van de trekkracht van de aan de hijskraan verbonden hijsdraad. Bevinden de katrollen zich anderzijds dicht bij het boveneinde van de steunconstructie, kan de afstand tussen de katrollen en het opneemframe, dat wil zeggen de afstand tussen de katrollen en het object, worden geminimaliseerd in de volledig opgetilde positie van het object. Dit helpt bij het verbeteren van de besturingsprestaties van de besturingsdraden in de volledig opgetilde toestand van het object. Het is daarom bijzonder voordelig als de katrollen beweegbaar zijn opgesteld in de hoogterichting van de steunconstructie. Hierdoor kunnen de katrollen het hefproces volgen waarbij de locatie van de katrollen ten opzichte van het opneemframe, d.w.z. ten opzichte van het object, continu wordt geoptimaliseerd.

Het inventieve hefsysteem kan volgens een andere uitvoeringsvorm verder een spaninrichting omvatten die op de lierinrichting of op de besturingsdraden inwerkt om de besturingsdraden gespannen te houden tijdens het opnemen van het langwerpige object. Door het spannen of voorspannen van de besturingsdraden kan het object tijdens het hefproces bijzonder stabiel worden gehouden. De spaninrichting kan verder een besturingsopstelling omvatten die op de lieropstelling of op de besturingsdraden werkt, zodat de horizontale oriëntatie van het object kan worden geregeld door de hoeveelheid spanning van de besturingsdraden.

Een ander aspect van de uitvinding betreft een werkwijze voor het vanaf een dek van een vaartuig opnemen van een langwerpig object, omvattende de stappen van: - het bevestigen van het langwerpige object aan een opneemframe dat is opgehangen aan een met het dek verbonden kraanarm; - het met de kraanarm van het dek tillen van het object en het regelen van de oriëntatie van het langwerpige object met een lieropstelling en ermee verbonden besturingsdraden die vanaf het opneemframe naar de lieropstelling voeren; - waarbij een steunconstructie die zich vanaf het dek tot een hoogte uitstrekt en die is ingericht om de op het object inwerkende krachten tijdens het van het dek tillen op te nemen, de lieropstelling omvat.

Het opgenomen object wordt tijdens het hijsen bij voorkeur in een nagenoeg horizontale stand gehouden met de besturingsdraden.

Een uitvoeringsvormen van de uitgevonden werkwijze heeft het kenmerk dat de steunconstructie een bestaande constructie van het vaartuig omvat, zoals de brug.

In andere uitvoeringsvormen worden werkwijzen verschaft waarbij de lieropstelling zich aan een bovenzijde van de steunconstructie bevindt, en/of waarbij de besturingsdraden vanaf het opneemframe naar een katrolopstelling voeren en vandaar naar de lieropstelling, en/of waarbij de katrolopstelling zich aan een bovenzijde van de steunconstructie bevindt, en de lieropstelling op een geringere hoogte, en/of waarbij de lieropstelling zich aan een onderzijde van de steunconstructie bevindt.

Een werkwijze volgens een andere uitvoeringsvorm heeft het kenmerk dat de katrolopstelling wordt bewogen ten opzichte van de steunconstructie, en bij voorkeur in een hoogterichting van de steunconstructie wordt bewogen ten opzichte van de steunconstructie.

De lieropstelling kan ten minste twee lieren voor ten minste twee besturingsdraden omvatten, waarbij de twee lieren desgewenst onafhankelijk worden bestuurd. Ook kan de katrolopstelling ten minste twee onafhankelijke katrollen voor ten minste twee besturingsdraden omvatten.

Verder kunnen de besturingsdraden die worden gebruikt in een andere uitvoeringsvorm van de inventieve werkwijze voorgespannen worden gehouden wanneer het langwerpige object wordt opgetild. Door de besturingsdraden voor te spannen kan het object tijdens het hefproces bijzonder stabiel worden gehouden. Zodra het object hoger wordt geheven dan het punt waarop de besturingsdraden de steunconstructie bereiken, kan de oriëntatie van het object in het bijzonder veilig worden vastgezet, aangezien de hijsdraad en de besturingsdraden het object (onder tussenkomst van het opneemframe) in min of meer tegengestelde richtingen aantrekken. Als in deze situatie de krachten die door de hijsdraad op het object inwerken enerzijds en de besturingsdraden anderzijds hoog genoeg zijn, wordt het object stabiel gehouden door deze krachten die inwerken op drie verschillende contactpunten van het opneemframe waaraan het object is bevestigd (één contactpunt voor de hijsdraad en ten minste twee contactpunten voor de besturingsdraden).

De spaninrichting zorgt voor een demping van de beweging van het object. Wanneer het object van de lier weg beweegt zal de spanning in de besturingsdraden stijgen, terwijl wanneer het object naar de lier toe beweegt de spanning in de besturingsdraden zal dalen. Op deze wijze wordt er energie gedissipeerd.

De in deze octrooiaanvrage beschreven uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen gecombineerd worden in elke mogelijke combinatie van deze uitvoeringsvormen, en elke uitvoeringsvorm afzonderlijk kan het voorwerp uit maken van een afgesplitste octrooiaanvrage.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren, zonder hiertoe overigens te zijn beperkt. In de figuren toont: Fig. 1 een schematisch zijaanzicht van een vaartuig dat is voorzien van een hefsysteem volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 2 een schematisch bovenaanzicht van het in figuur 1 getoonde vaartuig dat is voorzien van een hefsysteem volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding;

Fig. 3 een schematisch zijaanzicht van een steunconstructie volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 4 een schematisch perspectivisch aanzicht van de in figuur 3 getoonde uitvoeringsvorm van een steunconstructie volgens de uitvinding; en tenslotte Fig. 5 een schematisch diagram van de uitvoer van een spaninrichting volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding, die op de lierinrichting inwerkt.

BESCHRIJVING VAN UITVOERINGSVOORBEELDEN Onder verwijzing naar figuur 1 wordt een vaartuig 1 getoond dat is voorzien van een hefsysteem (2, 3, 4) volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding. Het vaartuig 1 kan zijn voorzien van een opbergrek 11 voor een aantal monopalen 6, van een aantal in rechtopstaande stand opgeslagen transitiedelen 9, en desgewenst van een helikopterdek

12. Om de langwerpige objecten, zoals monopalen 6 en transitiedelen 9, in een verticale stand te brengen om ze in deze stand naar de onderwaterbodem te laten zakken (monopaal) of op een al geplaatste monopaal (transitiedeel) kan het vaartuig 1 aan een zijrand ervan zijn voorzien van een grijpinrichting 13 die desgewenst beweging- gecompenseerd is.

Het hefsysteem (2, 3, 4) omvat een op een dek 10 van het autonoom aangedreven vaartuig 1 geplaatst hefmiddel in de vorm van een hijskraan 2. De hijskraan 2 omvat een met het dek 10 verbonden voet 20 en een kraanarm 21, die rond een loodrecht op het dek 10 van het vaartuig 1 verlopende rotatie-as 22 is te roteren. Over de kraanarm 21 van de hijskraan 2 verloopt een aantal hijsdraden 23 waaraan een hijsblok 24 is bevestigd.

Aan de kraanarm 21 is een opneemframe 5 opgehangen, waaraan een langwerpig object zoals een monopaal 6 kan worden bevestigd door middel van aan het opneemframe opgehangen slings 50. Het hefsysteem (2, 3, 4) omvat verder een steunconstructie 3 die zich vanaf het dek 10 tot een hoogte 30 uitstrekt. In de getoonde uitvoeringsvorm wordt de steunconstructie 3 gevormd door een bestaande constructie van het vaartuig, namelijk de brug. De steunconstructie 3 kan echter ook een apart voor het doel opgerichte constructie omvatten, bijvoorbeeld een op het dek 10 opgerichte vakwerkstructuur. De steunconstructie 3 is ingericht om de op een monopaal 6 of ander object inwerkende krachten tijdens het van het dek 10 tillen op te kunnen nemen. Aan een onderzijde van de steunconstructie 3 is een lieropstelling 7 aangebracht. De lieropstelling 7 kan zich ook op een bepaalde hoogte boven het dek 10 bevinden. De lieropstelling 7 omvat in de getoonde uitvoeringsvorm twee onafhankelijk bestuurbare lieren (70, 71), die twee besturingsdraden 4 bedienen. Aan een bovenzijde van de steunconstructie 3 is een katrolopstelling 8 aangebracht, die twee onafhankelijke katrollen (80, 81) voor de twee besturingsdraden 4 omvat. Vanaf de in figuren 3 en 4 goed getoonde lieropstelling 7 verlopen besturingsdraden 4 over de op grotere hoogte aangebrachte katrolopstelling 8 en vandaar naar het opneemframe 5. Zoals getoond in figuur 2 kunnen de besturingsdraden 4 aan uiteinden van het opneemframe 5 worden bevestigd, maar ook aan een middendeel ervan. Door de lieren (70, 71) onafhankelijk van elkaar te bedienen kan de oriëntatie van het opneemframe 5 en van een erin opgenomen monopaal 6 worden gemanipuleerd. De besturingsdraden 4 zijn bedoeld om de oriëntatie van een monopaal 6 te regelen wanneer deze monopaal 6 uit een opbergrek 11 van het dek 10 wordt getild, waarbij de besturingsdraden 4 vanaf het opneemframe 5 naar de lieropstelling 7 voeren.

De katrolopstelling 8, en desgewenst ook de lieropstelling 7, kan in een hoogterichting 31 beweegbaar zijn uitgevoerd ten opzichte van de steunconstructie 3, bijvoorbeeld door de betreffende opstelling (7, 8) op een railgeleiding te laten verlopen. Met beweegbaar wordt in het kader van de huidige aanvraag bedoeld dat de betreffende opstelling (7, 8) in de hoogterichting 31 kan worden bewogen en vastgezet in variabele hoogteposities.

Het hefsysteem (2, 3, 4) kan volgens een uitvoeringsvorm verder een spaninrichting 73 omvatten die op de lierinrichting 7 inwerkt om de besturingsdraden 4 gespannen te houden tijdens het opnemen van een monopaal 6 of ander langwerpig object.

Een voorbeeld van een typisch door de spaninrichting 73 opgewekt spanning/snelheidsdiagram wordt getoond in figuur 5. De door de sleeplieren (70, 71) aangebrachte spanning 15 kan in een dempingmodus variëren met de invoer- en uitvoersnelheid 16 van de besturingsdraden 4, bijvoorbeeld volgens het getoonde lineaire verloop. Een voorspanning wordt typisch door de sleeplieren (70, 71) ingesteld, bijvoorbeeld 15 ton. Deze spanning kan toenemen tot een bovengrens van bijvoorbeeld 25 ton wanneer de besturingsdraden 4 worden uitgevoerd, en weer afnemen tot een ondergrens van bijvoorbeeld 5 ton wanneer de besturingsdraden 4 worden ingevoerd. De besturingsdraden 4 blijven met deze instelling van de spaninrichting 73 altijd onder spanning staan, wat het in bedwang houden van het opneemframe 5 ten goede komt. Met de spaninrichting 73 kunnen slingerbewegingen van de monopaal 10 worden gedempt. Wanneer de monopaal 10 van de sleeplieren (70, 71) weg beweegt zal de spanning in de besturingsdraden 4 stijgen volgens het lineaire verloop van figuur 5. Wanneer de monopaal 10 naar de sleeplieren (70, 71) toe beweegt zal de spanning in de besturingsdraden 4 dalen volgens het lineaire verloop van figuur 5. Op deze wijze wordt er energie verbruikt.

Met het uitgevonden hefsysteem (2, 3, 4) kan een monopaal 6 of ander langwerpig object met voordeel worden opgenomen vanaf het dek 10 van het vaartuig 1. Een typische werkwijze omvat het bevestigen van de monopaal 6 of ander langwerpig object aan het opneemframe 5 dat is opgehangen aan een met het dek 10 verbonden kraanarm

21. Vervolgens wordt de monopaal 6 met de kraanarm 21 van het dek 10 getild en wordt de oriëntatie van de monopaal 6 geregeld met de lieropstelling 7 en de ermee verbonden besturingsdraden 4 die vanaf het opneemframe 5 naar de lieropstelling 7 voeren. Hierbij lopen de besturingsdraden bij voorkeur vanaf het opneemframe 5 via de katrolopstelling 8 naar de lieropstelling 7. Tijdens het hijsen zorgt de op de lierinrichting 7 of op de besturingsdraden 4 inwerkende spaninrichting 73 ervoor dat de besturingsdraden 4 gespannen blijven tijdens het opnemen van de monopaal 6.

Het hefsysteem laat optimale besturingsdraadhoeken toe ten opzichte van het dek 10. De in de stand van de techniek soms toegepaste kraanlieren om de beweging van een opgeheven monopaal 6 te dempen doen dit niet. Bovendien kan het lastig zijn om de instelling van de dempingsregeling te integreren in de bekende kraanlieren.

Met de hierboven in detail beschreven uitvoeringsvorm van het uitgevonden hefsysteem (2, 3, 4) kan een langwerpig object, in het bijzonder een monopaal 6 van een windturbine vanaf een opbergrek 11 gecontroleerd worden opgenomen en daarna,

desgewenst onder tussenkomst van de grijpinrichting 13, op een ondergrond, in het bijzonder een onderwaterbodem, worden geplaatst, en dit bij slechtere weersomstandigheden dan met de bekende werkwijze mogelijk is. Hierbij kan het risico op beschadiging van het langwerpige object worden verkleind.

Lijst van referentienummers 1 vaartuig 2 hijskraan 3 steunconstructie 4 besturingsdraden 5 opneemframe 6 monopaal 7 lieropstelling 8 katrolopstelling 9 transitiedeel 10 dek van het vaartuig 11 opbergrek 12 helikopterdek 13 grijpinrichting 20 hijskraanvoet 21 hijskraanarm 22 verticale rotatie-as 23 hijsdraden van de hijskraan 24 hijsblok van de hijskraan hoogte van de steunconstructie 31 hoogterichting 50 slings van het opneemframe 70 eerste onafhankelijk bestuurbare lier 71 tweede onafhankelijk bestuurbare lier 30 73 spaninrichting 80 eerste onafhankelijke katrol 81 tweede onafhankelijke katrol

Claims (22)

CONCLUSIES

1. Een hefsysteem voor het vanaf een dek van een vaartuig opnemen van een langwerpig object, omvattende een met het dek verbonden kraanarm waaraan een opneemframe is opgehangen, waaraan het langwerpige object kan worden bevestigd, en verder een lieropstelling en ermee verbonden besturingsdraden die zijn ingericht om de beweging van het langwerpige object te regelen wanneer dit object van het dek wordt getild, waarbij de besturingsdraden vanaf het opneemframe naar de lieropstelling voeren, waarbij een steunconstructie die zich vanaf het dek tot een hoogte uitstrekt en die is ingericht om de op het object inwerkende krachten tijdens het van het dek tillen op te kunnen nemen, de lieropstelling omvat.

2. Hefsysteem volgens conclusie 1, waarbij de steunconstructie een bestaande constructie van het vaartuig omvat, zoals de brug.

3. Hefsysteem volgens conclusie 1 of 2, waarbij de lieropstelling zich aan een bovenzijde van de steunconstructie bevindt.

4, Hefsysteem volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de besturingsdraden vanaf het opneemframe naar een katrolopstelling voeren en vandaar naar de lieropstelling.

5. Hefsysteem volgens conclusie 4, waarbij de katrolopstelling zich aan een bovenzijde van de steunconstructie bevindt, en de lieropstelling op een geringere hoogte.

6. Hefsysteem volgens conclusie 5, waarbij de lieropstelling zich aan een onderzijde van de steunconstructie bevindt.

7. Hefsysteem volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de katrolopstelling beweegbaar is ten opzichte van de steunconstructie.

8. Hefsysteem volgens conclusie 7, waarbij de katrolopstelling in een hoogterichting beweegbaar is ten opzichte van de steunconstructie.

9, Hefsysteem volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de lieropstelling ten minste twee onafhankelijk bestuurbare lieren voor ten minste twee besturingsdraden omvat.

10. Hefsysteem volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de katrolopstelling ten minste twee onafhankelijke katrollen voor ten minste twee besturingsdraden omvat.

11. Hefsysteem volgens één der voorgaande conclusies, verder omvattende een spaninrichting die op de lierinrichting of op de besturingsdraden inwerkt om de besturingsdraden gespannen te houden tijdens het opnemen van het langwerpige object.

12. Een werkwijze voor het vanaf een dek van een vaartuig opnemen van een langwerpig object, omvattende de stappen van: - het bevestigen van het langwerpige object aan een opneemframe dat is opgehangen aan een met het dek verbonden kraanarm; - het met de kraanarm van het dek tillen van het object en het regelen van de beweging van het langwerpige object met een lieropstelling en ermee verbonden besturingsdraden die vanaf het opneemframe naar de lieropstelling voeren; - waarbij een steunconstructie die zich vanaf het dek tot een hoogte uitstrekt en die is ingericht om de op het object inwerkende krachten tijdens het van het dek tillen op te nemen, de lieropstelling omvat.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, waarbij de steunconstructie een bestaande constructie van het vaartuig omvat, zoals de brug.

14. Werkwijze volgens conclusie 12 of 13, waarbij de lieropstelling zich aan een bovenzijde van de steunconstructie bevindt.

15. Werkwijze volgens één der conclusies 12-14, waarbij de besturingsdraden vanaf het opneemframe naar een katrolopstelling voeren en vandaar naar de lieropstelling.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij de katrolopstelling zich aan een bovenzijde van de steunconstructie bevindt, en de lieropstelling op een geringere hoogte.

17. Werkwijze volgens conclusie 16, waarbij de lieropstelling zich aan een onderzijde van de steunconstructie bevindt.

18. Werkwijze volgens één der conclusies 12-17, waarbij de katrolopstelling wordt bewogen ten opzichte van de steunconstructie.

19. Werkwijze volgens conclusie 18, waarbij de katrolopstelling in een hoogterichting wordt bewogen ten opzichte van de steunconstructie.

20. Werkwijze volgens een der conclusies 12-19, waarbij de lieropstelling ten minste twee lieren voor ten minste twee besturingsdraden omvat, en de twee lieren onafhankelijk worden bestuurd.

21. Werkwijze volgens een der conclusies 12-20, waarbij de katrolopstelling ten minste twee onafhankelijke katrollen voor ten minste twee besturingsdraden omvat.

22. Werkwijze volgens één der conclusies 12-21, waarbij een spaninrichting op de lierinrichting of op de besturingsdraden inwerkt en de besturingsdraden gespannen houdt tijdens het opnemen van het langwerpige object.