Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen
Deze uitvinding heeft betrekking op werkwijzen voor het vervaardigen van panelen, meer speciaal van decoratieve panelen, zoals vloerpanelen, wandpanelen, plafondpanelen en meubelpanelen.
Meer speciaal heeft de uitvinding betrekking op werkwijzen voor het vervaardigen van panelen van het type dat minstens een substraat en een op dit substraat aangebrachte decoratieve toplaag, bijvoorbeeld met een gedrukt motief, bevat. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om vloerpanelen, meubelpanelen, plafondpanelen, wandpanelen of dergelijke, die hoofdzakelijk bestaan uit een MDF of HDF (Medium of High Density Fiberboard) basispaneel of substraat en een hierop aangebrachte toplaag, of die hoofdzakelijk uit kunststof zijn opgebouwd, bijvoorbeeld met een PVC (polyvinylchloride) gebaseerd basispaneel of substraat en een hierop aangebrachte toplaag.
In het bijzonder betreft de uitvinding een werkwijze waarbij op het substraat één of meerdere materiaallagen worden aangebracht, waarbij minstens één van deze materiaallagen een gedrukt motief vertoont. Bij voorkeur gaat het hierbij om een motief dat minstens gedeeltelijk is verkregen door middel van een bedrukking die rechtstreeks of onrechtstreeks op het substraat wordt uitgevoerd. De uitvinding is echter ook van toepassing op panelen waarvan het motief op een andere manier is verwezenlijkt, bijvoorbeeld door dit motief op een dragervel te drukken en dit dragervel op het voornoemde substraat aan te brengen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij DPL (Direct Pressure Laminate) laminaatpanelen, waarbij het betreffende dragervel gebruikelijk uit papier bestaat, of zoals het geval kan zijn bij LVT (Luxury Vinyl Tiles) panelen, waarbij het betreffende dragervel gebruikelijk uit een kunststoffolie, zoals een PVC folie bestaat.
Panelen waarvan het motief bekomen is door middel van een bedrukking uitgevoerd op het substraat zijn op zich bekend bijvoorbeeld uit het US 1,971,067, US 3,173,804,
BE2018/5001
US 3,554,827, US 3,811,915, WO 01/48333, WO 01/47724, US 2004/0026017, WO 2004/042168, EP 1 872 959, DE 197 25 829 Cl of het DE 195 32 819 Al. Uit voornoemde documenten is het ook gekend dat voornoemde materiaallagen één of meerdere grondlagen kunnen omvatten, waarbij deze grondlagen zich hoofdzakelijk onder voomoemde bedrukking uitstrekken, en/of één of meerdere afwerkingslagen kunnen omvatten, die zich hoofdzakelijk boven voomoemd motief uitstrekken. Dergelijke afwerkingslagen kunnen bijvoorbeeld doorzichtige of doorschijnende kunststoflagen omvatten, die een beschermlaag boven het al dan niet gedrukte motief vormen en bijvoorbeeld sleetbestendige partikels zoals aluminiumoxide kunnen bevatten. Het is niet uitgesloten dat deze beschermlaag een materiaalvel, zoals een papiervel, bevat die bijvoorbeeld van een kunststof zoals een aminohars is voorzien, zoals het geval kan zijn bij laminaatpanelen van het DPL type. In het geval van LVT panelen wordt bij voorkeur gewerkt met een beschermlaag die in hoofdzaak bestaat uit transparante PVC.
Uit voornoemde octrooidocumenten zijn verschillende methoden gekend om het oppervlak van een bekleed paneel met een structuur te voorzien. Uit het WO 2004/042168 is het bekend om uitsparingen te voorzien in het substraat zelf of in een grondlaag en om op dit gestructureerde substraat een bedrukking in de vorm van een motief uit te voeren. Uit het WO 01/47725, het US 3,811,915 en het US 3,554,827 is het gekend een lak verdrijvend middel op het gedrukte motief aan te brengen, zodanig dat de nadien hierboven aangebrachte transparante laklaag selectief uithardt, zodoende dat een structuur gevormd wordt op het uiteindelijke paneel. Uit het WO 01/48333 is het gekend in een boven het motief aangebrachte laklaag met behulp van een matrijs of perswals indrukkingen te voorzien. Uit het WO 01/47724 is het bekend een transparante laklaag door middel van een inktjet selectief boven het motief aan te brengen en zodoende een structuur te realiseren, waarbij de aldus aangebrachte laklaag het motief slechts gedeeltelijk bedekt en een gedeelte van het motief onbeschermd is tegen slijtage. Uit het DE 197 25 829 Cl is het gekend in een boven het motief aangebrachte beschermlaag met behulp van een matrijs of perswals of persplaat indrukkingen te voorzien. In het DE 197 25 829 Cl worden met name vloeibaar
BE2018/5001 opgebrachte beschermlagen toegepast, die thermohardend hars, zoals melamine, bevatten.
De hierboven genoemde technieken laten qua flexibiliteit en/of qua realiseerbare structuren te wensen over. Zo bijvoorbeeld is het moeilijk met deze technieken op een vlotte manier structuren te verwezenlijken die overeenstemmen met het door de bedrukking aangebrachte motief. Bovendien blijft volgens enkele van de gekende technieken het motief gedeeltelijk onbeschermd tegen bijvoorbeeld slijtage of vochtindringing.
Als oplossing voor bovenstaande problemen openbaart het WO 2010/070485 verschillende technieken voor het flexibel aanbrengen van structuren op beklede panelen. Het WO’485 betreft onder meer het aanwenden van een digitale techniek voor het aanbrengen van een lak verdrijvend middel waarbij dit aangebrachte middel dan minstens een gedeelte van de oppervlaktestructuur van het paneel bepaalt. DE 10 2015 110 236 Al betreft een gelijkaardige technologie.
De gekende technieken vertonen het nadeel dat de verwezenlijkte toplagen niet echt resistent zijn tegen krassen of andere slijtage. De uitvinder heeft vastgesteld dat het gebruik van voldoende grote harde partikels in toplagen die door middel van een lak verdrijvend middel worden gestructureerd, een nadelige invloed hebben op de vorming van de gewenste uitsparingen. De harde partikels beïnvloeden de viscositeit, de vloei, de oppervlaktespanning en andere eigenschappen van het materiaal van de toplaag.
Verder laat de maximaal bereikbare diepte en/of de diepte/breedteverhouding van een digitale structuur bekomen in overeenstemming met de stand van de techniek te wensen over.
De huidige uitvinding is gedefinieerd in de conclusies en beoogt in de eerste plaats alternatieve werkwijzen voor het vervaardigen van panelen, die volgens verschillende voorkeurdragende uitvoeringsvormen ervan vlotter en/of economischer kunnen worden uitgevoerd dan de werkwijzen uit de stand van de techniek en/of een oplossing bieden
BE2018/5001 voor één of meerdere nadelen van de werkwijzen uit de stand van de techniek. De uitvinding betreft in het bijzonder het hieronder genoemde eerste aspect.
Hiertoe betreft de uitvinding volgens haar eerste onafhankelijk aspect een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen minstens een substraat en een decoratieve toplaag vertonen, waarbij voomoemde decoratieve toplaag minstens een gedrukt motief en een erboven gevormde transparante of doorschijnende beschermlaag vertoont, waarbij de werkwijze minstens de volgende stappen omvat:
- de stap van het voorzien van een substraat;
- de stap van het aanbrengen van een eerste afwerkingslaag ter vorming van een eerste gedeelte van de voornoemde beschermlaag;
- de stap van het minstens gedeeltelijk uitharden van de voornoemde eerste afwerkingslaag;
- de stap van het aanbrengen van een tweede afwerkingslaag ter vorming van een tweede gedeelte van de voornoemde beschermlaag;
- de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van voornoemde tweede afwerkingslaag, met als kenmerk dat de voornoemde eerste afwerkingslaag harde partikels omvat, en waarbij de stap van het vormen van uitsparingen minstens het aanbrengen van oppervlaktestructuur veranderende chemische middelen omvat.. Doordat de voornoemde harde partikels zich in de eerste reeds minstens gedeeltelijk uitgeharde afwerkingslaag bevinden, hebben zij nauwelijks invloed op de stap van het vormen van uitsparingen in het oppervlak van de daarboven gelegen tweede afwerkingslaag.
Er wordt opgemerkt dat de tweede afwerkingslaag zich volgens de uitvinding boven de eerste afwerkingslaag bevindt, of dat, met andere woorden, voornoemde tweede afwerkingslaag dichter bij het bovenoppervlak van het uiteindelijke betreffende paneel is gelegen dan voomoemde eerste afwerkingslaag.
Er wordt verder opgemerkt dat de voornoemde toplaag uiteraard nog verdere lagen of gedeelten kan vertonen. Zo bijvoorbeeld is onder de voornoemde eerste afwerkingslaag nog minstens een bedrukkingslaag aanwezig en kan er zich onder de voornoemde
BE2018/5001 eerste afwerkingslaag nog een eerder gevormde afwerkingslaag bevinden. Tussen de eerste en tweede afwerkingslaag, en/of boven op de voornoemde tweede afwerkingslaag kunnen ook nog één of meerdere verdere afwerkingslagen zijn aangebracht.
Het spreekt voor zich dat de werkwijze van het eerste aspect bij voorkeur ook de volledige uitharding van zowel de eerste als de tweede afwerkingslaag inhoudt, en dat zulks bij voorkeur wordt uitgevoerd nadat de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van de tweede afwerkingslaag is beëindigd.
Bij voorkeur is de voornoemde tweede afwerkingslaag vrij van harde partikels, zodat de stap van het vormen van uitsparingen optimaal kan worden uitgevoerd.
Volgens een andere mogelijkheid omvat de voornoemde tweede afwerkingslaag eveneens harde partikels. In dergelijk geval is de gemiddelde diameter van de harde partikels in voornoemde tweede afwerkingslaag bij voorkeur kleiner dan de gemiddelde diameter van de harde partikels in de voornoemde eerste afwerkingslaag. Volgens nog een andere mogelijkheid of in combinatie hiermee omvat de voornoemde tweede afwerkingslaag eveneens harde partikels, waarbij de vorm van de harde partikels in voornoemde tweede afwerkingslaag anders is dan de vorm van de harde partikels in de voornoemde eerste afwerkingslaag. Zo bijvoorbeeld kan in de tweede afwerkingslaag gewerkt worden met eerder langwerpige partikels, terwijl in de eerste afwerkingslaag gewerkt wordt met eerder sferische partikels, of andersom.
Bij voorkeur steken de harde partikels van voornoemde eerste afwerkingslaag uit boven het oppervlak van de eerste afwerkingslaag. Op deze manier kunnen zij in het uiteindelijke paneel doordringen tot in de tweede afwerkingslaag. Hierdoor kan een goede slijtweerstand van de tweede afwerkingslaag worden bekomen, zonder dat de harde partikels een noemenswaardige invloed hebben op de stap van het vormen van uitsparingen in het oppervlak van de daarboven gelegen tweede afwerkingslaag. Het is duidelijk dat in dergelijke uitvoeringsvorm de tweede afwerkingslaag al dan niet kan voorzien zijn van harde partikels zoals hierboven nog uiteengezet.
BE2018/5001
Voor de harde partikels wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van korund- of aluminiumoxidepartikels. Volgens andere mogelijkheden kan ook gebruik gemaakt worden van siliciumcarbide of siliciumoxide, of een mengsel van voornoemde mogelijkheden voor de harde partikels.
Bij voorkeur zijn de voornoemde eerste en/of tweede afwerkingslaag minstens gedeeltelijk bekomen door het vloeibaar op het substraat aanbrengen van verder uit te harden materiaal, zoals van een uit te harden, bijvoorbeeld UV of elektronenstraal uit te harden lak, of dergelijke. Vloeibaar aanbrengen kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd aan de hand van één of meerdere walsen. De voornoemde harde partikels kunnen in de eerste en, eventueel in de tweede, afwerkingslaag worden voorzien, hetzij doordat zij in het vloeibaar op te brengen uit te harden materiaal zijn gemengd, hetzij doordat zij afzonderlijk worden opgebracht, bijvoorbeeld door ze in de nog natte betreffende afwerkingslaag te strooien of op een andere manier te deponeren, hetzij doordat zij deel uitmaken van een materiaalvel dat in of op de nog natte afwerkingslaag wordt voorzien.
Volgens een alternatieve methode voor het opbrengen van het nog minstens gedeeltelijk uit te harden materiaal van de eerste en/of tweede afwerkingslaag, kan gewerkt worden met een dragervel, bijvoorbeeld een papiervel, dat initieel van het betreffende materiaal wordt voorzien, bijvoorbeeld middels impregnatietechnieken, zoals onderdompeling, sproeien, opwalsen, en waarbij dit dragervel dan samen met het nog minstens gedeeltelijk uit te harden materiaal op het substraat wordt aangebracht ter vorming van de eerste en/of de tweede afwerkingslaag. Zoals voornoemd kunnen in dergelijk geval de harde partikels van de eerste en/of de tweede afwerkingslaag deel uitmaken van een dergelijk behandeld materiaalvel.
Bij voorkeur omvat de stap van het vormen van uitsparingen minstens het aanbrengen van oppervlaktestructuur veranderende middelen, bij voorkeur chemische middelen. Het is voornamelijk bij dergelijke technieken dat de werkwijze van de uitvinding tot zijn recht komt. Het is echter niet uitgesloten dat de werkwijze zou worden uitgevoerd in combinatie met technieken voor het vormen van uitsparingen gekend uit de in de
BE2018/5001 inleiding gemelde stand van de techniek, zoals bijvoorbeeld in combinatie met een techniek waarbij het oppervlak van de tweede afwerkingslaag mechanisch wordt vervormd bijvoorbeeld door middel van een gestructureerd perselement of een structuurfolie.
Zoals voornoemd omvat de stap van het vormen van uitsparingen minstens het aanbrengen van oppervlaktestructuur veranderende chemische middelen. Dergelijke werkwijze kan op meerdere concrete wijzen in de praktijk worden gebracht, waarvan hieronder zonder exhaustief te zijn drie voorname mogelijkheden worden opgesomd.
Volgens een eerste mogelijkheid vertoont de werkwijze het kenmerk dat het voornoemde oppervlaktestructuur veranderend middel een chemisch middel is dat het materiaal van voornoemde tweede afwerkingslaag opbreekt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een chemisch middel met een etsende werking of met een abrasieve of een corrosieve werking op het betreffende materiaal. De restproducten van het opbreken dienen van het oppervlak verwijderd te worden ter vorming van de uitsparingen. Het betreffende middel kan worden aangebracht voor het materiaal van de tweede afwerkingslaag wordt aangebracht en/of nadat het materiaal van de tweede afwerkingslaag is aangebracht, doch bij voorkeur minstens nadat het materiaal van de tweede afwerkingslaag is aangebracht.
Volgens een tweede mogelijkheid vertoont de werkwijze het kenmerk dat het voornoemde oppervlaktestructuur veranderde middel een chemisch middel is dat het materiaal van de voornoemde tweede afwerkingslaag verdrijft doordat het een verschillende, in het bijzonder lagere, oppervlaktespanning vertoont dan het materiaal van de afwerkingslaag. Hierdoor kan worden bereikt dat het materiaal plaatselijk verdreven wordt en een uitsparing wordt gevormd. Het betreffende middel kan worden aangebracht voor het materiaal van de tweede afwerkingslaag wordt aangebracht en/of nadat het materiaal van de tweede afwerkingslaag is aangebracht, doch bij voorkeur minstens nadat het materiaal van de tweede afwerkingslaag is aangebracht. Het is duidelijk dat het voor een goede werking van het chemisch middel noodzakelijk is dat de tweede afwerkingslaag nog nat is wanneer het chemisch middel wordt opgebracht
BE2018/5001 en/of dat de tweede afwerkingslaag nat wordt opgebracht over het reeds aanwezig chemisch middel. Bij voorkeur vertonen het chemisch middel en het materiaal van de afwerkingslaag een verschil in oppervlaktespanning tussen 5 en 15 mN/m, waarbij het chemisch middel de lagere oppervlaktespanning vertoont. Op zich kan het chemisch middel de basissamenstelling van een inkjet inkt vertonen, en het afwerkingsmateriaal de basissamenstelling van gebruikelijke lakken of andere vloeibaar aan te brengen afwerkingsmaterialen. De oppervlaktespanning van beiden kan bijvoorbeeld worden ingesteld door het gebruik van kleine hoeveelheden surfactanten, bijvoorbeeld silicone bevattende surfactenten, zoals BYK333.
Volgens een derde mogelijkheid vertoont de werkwijze het kenmerk dat het voornoemde oppervlaktestructuur veranderde middel een middel is waarvan het volume kan worden gewijzigd, zodat op mechanische wijze een oppervlaktestructuur ontstaat. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om expandeerbare, bij voorkeur thermisch expandeerbare, microsferen. Bij voorkeur worden microsferen toegepast die bestaan uit een polymeer schil welke een koolwaterstofgas insluit. Het polymeer van de schil kan acrylonitril gebaseerd zijn. Het koolwaterstofgas kan bijvoorbeeld butaan of pentaan gebaseerd zijn. Commercieel beschikbare thermisch expandeerbare microsferen omvatten bijvoorbeeld Expancel© van Akzo Nobel. Het betreffende middel kan worden aangebracht voor het materiaal van de tweede afwerkingslaag wordt aangebracht en/of nadat het materiaal van de tweede afwerkingslaag is aangebracht, doch bij voorkeur voordat het materiaal van de tweede afwerkingslaag wordt aangebracht. Volgens een variante kunnen aan de hand van de huidige derde mogelijkheid uitstulpingen aan het oppervlak worden voorzien, in de plaats van uitsparingen.
Het is niet uitgesloten dat twee of meer van bovenstaande drie mogelijkheden worden gecombineerd voor het vormen van structuur aan het oppervlak van eenzelfde paneel. Zo bijvoorbeeld kan de tweede mogelijkheid worden aangewend voor het vormen van uitsparingen, terwijl de derde mogelijkheid wordt toegepast voor het vormen van uitstulpingen. Ook is het niet uitgesloten dat de technieken van bovenstaande mogelijkheden worden gecombineerd met een werkwijzestap waarin het substraat
BE2018/5001 en/of de toplaag aan de hand van een gestructureerd perselement of persfolie wordt gevormd.
Bij voorkeur omvat het voornoemde materiaal van de eerste en/of tweede afwerkingslaag een UV uithardende lak of bestaat het hoofdzakelijk uit UV uithardende lak, eventueel met harde partikels, zoals boven nog vernoemd. Wanneer in dergelijk geval de bovengenoemde tweede mogelijkheid voor het vormen van uitsparingen wordt toegepast, is het voomoemde chemische middel bij voorkeur een lak verdrijvend middel. Volgens een andere mogelijkheid bestaat het voornoemde slijtvast materiaal hoofdzakelijk uit een thermoplastische kunststof, zoals bijvoorbeeld uit polyvinylchloride (PVC) al dan niet met weekmakers, of uit polyurethaan (PU) of uit polyethyleen (PE) of uit polyethyleentereftalaat (PET). In het geval van PVC kan als chemisch middel benzotriazole of tolyltriazole worden toegepast.
Met hetzelfde oogpunt als in het eerste onafhankelijk aspect betreft de huidige openbaring volgens haar tweede onafhankelijk aspect nog een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen minstens een substraat en een decoratieve toplaag vertonen, waarbij voomoemde decoratieve toplaag minstens een gedrukt motief en een erboven gevormde transparante of doorschijnende beschermlaag vertoont en waarbij de werkwijze minstens de volgende stappen omvat:
- de stap van het voorzien van een substraat;
- de stap van het aanbrengen van een eerste afwerkingslaag ter vorming van een eerste gedeelte van de voornoemde beschermlaag;
- de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van voornoemde eerste afwerkingslaag;
- de stap van het aanbrengen van een tweede afwerkingslaag ter vorming van een tweede gedeelte van de voornoemde beschermlaag;
- de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van voornoemde tweede afwerkingslaag.
Doordat de beschermlaag in minstens twee lagen wordt opgebouwd die telkens voorzien worden van uitsparingen aan het respectieve oppervlak, kan een grotere diepte
BE2018/5001 en/of een grotere diepte/breedte verhouding en/of een grotere variatie van de uitsparingen worden bereikt.
Het is duidelijk dat de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van de eerste en/of de twee afwerkingslaag bij voorkeur het aanbrengen van oppervlaktestructuur veranderende middelen omvat. De methode van het tweede aspect is voornamelijk interessant wanneer het oppervlaktestructuur veranderende middel een chemisch middel is dat de oppervlaktespanning van het materiaal van de respectieve afwerkingslaag verhoogt, bijvoorbeeld in het geval het een lak verdrijvend middel betreft, zoals in de tweede mogelijkheid hiervoor besproken in het kader van het eerste aspect. Met de werkwijze van het tweede aspect kan eenvoudiger een uitsparing bekomen met een grote diepte/breedteverhouding. Doordat de beschermlaag in meerdere dunnere deellagen wordt aangebracht, kan de verdrijvende kracht van het chemisch middel beperkt worden, of met andere woorden de hoeveelheid op te brengen chemisch middel worden beperkt, terwijl toch nog een reliëfverandering wordt bereikt.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van voomoemde eerste afwerkingslaag het aanbrengen van oppervlakte structuur veranderend middel, terwijl de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van voornoemde tweede afwerkingslaag automatisch optreedt door het voordien opgebrachte oppervlakte structuur veranderend middel ter vorming van de uitsparingen in de eerste afwerkingslaag.
Volgens nog een bijzondere uitvoeringsvorm omvat zowel de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van voornoemde eerste afwerkingslaag als de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van voomoemde tweede afwerkingslaag het aanbrengen van oppervlaktestructuur veranderend middel, doch bij voorkeur met verschillende samenstelling en/of met verschillende werking, namelijk werkend volgens respectievelijk verschillende mogelijkheden hiervoor vermeld in het kader van het eerste aspect. Het spreekt voor zich dat op die manier bijzonder reliëf kan worden gecreëerd aan het oppervlak van het uiteindelijk paneel. Volgens een variante, die hiermee al dan niet wordt gecombineerd, kunnen ook bijzondere effecten worden
BE2018/5001 gecreëerd door de respectievelijke afwerkingslagen op een verschillende manier uit te harden, bijvoorbeeld na een verschillende tijd uit te harden, door het volume of druppelvolume van het oppervlaktestructuur veranderend middel anders te kiezen, door de laagdikte van de respectieve afwerkingslagen anders te kiezen en dergelijke meer. Al deze parameters laten toe naar eigen goeddunken het reliëf fijn of grof in te stellen.
Bij voorkeur worden de uitsparingen in de voomoemde tweede afwerkingslaag gevormd ter plaatse van de uitsparingen in de voomoemde eerste afwerkingslaag. Met een dergelijke techniek kan een maximale diepte van de uitsparingen bereikt worden.
Het is duidelijk dat de werkwijze van het tweede aspect verder nog de kenmerken van de werkwijze van het eerste onafhankelijk aspect kan vertonen. Hierbij kunnen de harde partikels van het eerste onafhankelijk aspect dan zijn aangebracht in de voornoemde eerste afwerkingslaag van het tweede onafhankelijk aspect, en/of, in een laag die voorafgaandelijk aan deze eerste afwerkingslaag is aangebracht op het substraat en bij voorkeur vrij is van uitsparingen en/of niet wordt onderworpen aan technieken voor het vormen van uitsparingen aan het oppervlak ervan.
In het algemeen, dus zowel bij het eerste als bij het tweede onafhankelijk aspect is het materiaal van de eerste en/of de tweede afwerkingslaag bij voorkeur doorzichtig of doorschijnend.
Het is mogelijk dat het slijtvast materiaal van de eerste en de tweede afwerkingslaag een van elkaar verschillende glansgraad vertonen. Op deze manier kunnen zowel volgens het eerste als volgens het tweede onafhankelijk aspect bijzondere uitvoeringsvormen worden bereikt. Wanneer bijvoorbeeld de eerste afwerkingslaag glanzend is uitgevoerd en de tweede afwerkingslaag mat, of matter, kunnen glanzende uitsparingen worden gecreëerd in een voor de rest mat oppervlak, of, wanneer de eerste afwerkingslaag mat is en de tweede afwerkingslaag glanzend, worden matte uitsparingen gecreëerd in een voor de rest glanzend oppervlak. Bij voorkeur vertoont een mat uitgevoerde laag een glansgraad van 10 of minder, terwijl een glanzende uitgevoerde laag een glansgraad vertoont van meer dan 10, of zelfs meer dan 15 of 20,
BE2018/5001 gemeten volgens DIN 67530. Voor een optimaal resultaat bedraagt het verschil in glansgraad tussen de eerste en de tweede afwekringslaag bij voorkeur minstens 10 punten gemeten volgens DIN 67530.
Volgens de uitvinding vertoont de voomoemde toplaag een gedrukt motief dat zich uitstrekt onder voomoemde eerste afwerkingslaag. Hierbij worden de voomoemde uitsparingen bij voorkeur in overeenstemming met het gedrukt motief gevormd. Met andere woorden wordt aan de hand van de werkwijze van het eerste en/of het tweede onafhankelijk aspect een reliëf bekomen aan het oppervlak van de panelen met een patroon van uitsparingen dat overeenstemt het patroon van het gedrukt motief. In het geval van een gedrukt motief dat een houtstructuur weergeeft, kunnen de houtporen of houtnerven worden geïmiteerd door een structuur van uitsparingen ter plaatse van de houtporen en/of die de houtnerven volgt.
In het algemeen betreffen de uitsparingen verkregen in het eerste en/of het tweede aspect bij voorkeur uitsparingen die reliëfkenmerken van natuurlijke materialen, zoals hout, steen, leder, textiel en dergelijke meer imiteren. In het geval van hout gaat het bij voorkeur om imitatie houtporen. Volgens een andere mogelijkheid vormen de uitsparingen verkregen in het eerste en/of het tweede aspect afkantingen of imitatieafkantingen, hetzij aan één of meerdere randen van de uiteindelijke panelen, hetzij in het midden van het paneel. Een dergelijke afkanting kan bijvoorbeeld een afschuining of een V-groef vormen, of kan een imitatie van een cementvoeg vormen.
Waar in het kader van het eerste en/of het tweede onafhankelijk aspect een oppervlaktestructuur veranderend middel wordt aangebracht, wordt dit bij voorkeur uitgevoerd aan de hand van een bedrukkingstechniek. Op die manier kan het gewenste reliëf, of het patroon van uitsparingen, eenvoudig, vlot en flexibel worden bekomen. Zo bijvoorbeeld kan dezelfde druktechniek zowel voor het vormen van het gedrukt motief als voor het aanbrengen van de oppervlakte structuur veranderende middelen aangewend worden, zodanig dat eventueel een gelijkaardige resolutie kan worden bereikt in het motief en het reliëf. Bij voorkeur wordt een bedrukking aan de hand van een digitale druktechniek, zoals inkjetprinten, toegepast. Het is uiteraard niet
BE2018/5001 uitgesloten dat druktechnieken zoals offsetdruk of diepdruk, bijvoorbeeld aan de hand van drukcilinders, worden toegepast.
Een werkwijze waarbij een oppervlaktestructuur veranderend middel aan de hand van een digitale techniek wordt aangebracht heeft, in het algemeen, verder nog het voordeel dat een grote variëteit aan reliëfs kan worden vervaardigd. Bovendien kan vlot gewisseld worden tussen verschillende gewenste structuren.
Zowel bij het eerste als bij het tweede aspect, is het oppervlaktestructuur veranderend middel bij voorkeur transparant. Volgens een bijzondere mogelijkheid is het oppervlaktestructuur veranderend middel gekleurd, hetzij opaak of doorschijnend. De inkleuring van het oppervlakte structuur veranderend middel is bij voorkeur uitgevoerd door het inmengen van verven of pigmenten in het betreffende chemische middel. Door het gebruik van een gekleurd oppervlakte structuur veranderend middel kan op een vlotte manier een reliëf worden bereikt dat samenvalt met een motief of kleurverandering. Het gebruik van een gekleurd oppervlaktestructuur veranderend middel vormt op zich een bijzonder onafhankelijk aspect van de huidige openbaring. Met andere woorden betreft de huidige openbaring volgens haar derde onafhankelijk aspect een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, met als kenmerk dat de panelen minstens een substraat en een decoratieve toplaag vertonen, waarbij voornoemde decoratieve toplaag minstens een gedrukt motief en een erboven gevormde transparante of doorschijnende beschermlaag vertoont en waarbij de werkwijze minstens de volgende stappen omvat:
- de stap van het voorzien van een substraat;
- de stap van het aanbrengen van een afwerkingslaag ter vorming van minstens een gedeelte van de voornoemde beschermlaag;
- de stap van het vormen van uitsparingen aan het oppervlak van voornoemde eerste afwerkingslaag, waarbij deze stap het aanbrengen van een oppervlaktestructuur veranderend middel omvat;
met als kenmerk dat het voornoemde oppervlaktestructuur veranderend middel gekleurd is.
BE2018/5001
Het is duidelijk dat de uitvinding ook panelen betreft die volgens een werkwijze met de kenmerken van één of meerdere aspecten van de uitvinding zijn bekomen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een bekleed paneel van het type dat minstens een substraat en een op dit substraat aangebrachte toplaag met een gedrukt motief omvat, waarbij voornoemde toplaag tevens een doorzichtige of doorschijnende kunststoflaag bevat die boven het voornoemde gedrukte motief is aangebracht. Bij voorkeur vormt het materiaal van de eerste en de tweede laag zowel in het eerste als het tweede aspect in hoofdzaak deze doorzichtige of doorschijnende kunststoflaag.
Volgens alle aspecten kan voor het substraat van het bekleed paneel van de uitvinding gebruik gemaakt worden van een substraat dat een houtgebaseerd materiaal omvat, zoals MDF of HDF. Volgens een andere mogelijkheid kan gebruik gemaakt worden van een kunststof substraat, zoals van een substraat op basis van PVC (polyvinylchloride) al dan niet gevuld met vulmiddelen zoals kalk, of van een substraat op basis van PET (polyethyleentereftalaat), PU (polyurethaan) of PP (polypropyleen). Volgens nog een andere mogelijkheid kan gebruik gemaakt worden van een mineraal gebaseerd substraat, bijvoorbeeld een gipsvezelplaat, een cementvezelplaat of een magnesietplaat.
Bij voorkeur betreft het beklede paneel een paneel waarvan het voomoemde gedrukte motief verkregen is door het rechtstreeks of onrechtstreeks op het voornoemde substraat uitvoeren van een bedrukking.
Het is duidelijk dat het beklede paneel dat bekomen is aan de hand van een werkwijze met de kenmerken van de uitvinding aan het oppervlak een reliëf vertoont dat bekomen is aan de hand van een techniek volgens één of meerdere van de hierboven vermelde aspecten.
Volgens alle aspecten van de uitvinding of openbaring strekt de toplaag, en in het bijzonder de beschermlaag, zoals de in het kader van het eerste en het tweede aspect vermelde eerste en tweede afwerkingslaag, zich bij voorkeur hoofdzakelijk over het volledige oppervlak van het substraat uit. Op die manier kan over het volledige
BE2018/5001 oppervlak van het substraat een reliëf of structuur worden bekomen. Bij voorkeur blijft ook in de diepere structuurgedeelten van de beschermlaag nog materiaal van deze beschermlaag aanwezig. Op die manier kan een goede bescherming voor het gedrukte motief worden verkregen.
Bij voorkeur betreft het voomoemde motief, volgens alle aspecten van de uitvinding of openbaring, een gedrukt motief, dat bij voorkeur is verkregen door het rechtstreeks of onrechtstreeks op het voornoemde substraat uitvoeren van een bedrukking. Een onrechtstreekse bedrukking kan bijvoorbeeld worden bekomen doordat gedrukt wordt op één of meerdere reeds op het substraat aangebrachte grondlagen. Volgens de uitvinding is het uiteraard niet uitgesloten dat gewerkt wordt met een motief dat op een flexibel materiaalvel is gedrukt, welk materiaalvel dan geheel of gedeeltelijk op het substraat is of wordt aangebracht. Het kan bijvoorbeeld gaan om een papiervel of een thermoplastische folie, zoals een PVC folie of een PET folie. Bij voorkeur is het voornoemde motief aan de hand van een bedrukking door middel van een inktjetprinter met één of meerdere printkoppen bekomen.
Het is duidelijk dat de in alle aspecten van de uitvinding of openbaring aangehaalde stappen zowel kunnen worden uitgevoerd op grotere platen, waaruit de uiteindelijke beklede panelen dan worden gevormd bijvoorbeeld door opdeling van deze grotere platen met een zaagmachine, als op panelen die reeds nagenoeg de afmetingen van de uiteindelijke beklede panelen vertonen. Voor een vlot inspelen op een bestelling, en voor het uitsluiten van overbodige voorraden is het voordelig de structuur en/of het motief zo laat mogelijk in de vervaardiging te verwezenlijken. In dergelijk geval worden zij bij voorkeur rechtstreeks aangebracht op panelen die reeds nagenoeg of volledig de afmetingen van de uiteindelijke beklede panelen vertonen. De betreffende panelen kunnen in datzelfde geval ook reeds zijn voorzien van eventuele randafwerkingen zoals gefreesde koppelmiddelen of andere randprofileringen. Het is uiteraard niet uitgesloten dat dergelijke randprofileringen later tijdens de vervaardiging worden aangebracht. Het aanbrengen van structuur of reliëf paneel per paneel heeft het voordeel dat het risico dat deze structuur verdwijnt, bijvoorbeeld doordat zij wordt weggefreesd of weggezaagd of op een andere manier wordt verwijderd, aanzienlijk
BE2018/5001 vermindert, zelfs wanneer het bijvoorbeeld gaat om relatief beperkte structuren die zich op de rand van het paneel bevinden, zoals afkantingen met een diepte van minder dan 1 millimeter.
Bij voorkeur wordt de positie van het reliëf of de structuur, volgens alle aspecten van de uitvinding, gerefereerd naar een uiteindelijke rand of een uiteindelijke hoekpunt van het bekleed paneel, of die rand nu al dan niet nog te bekomen is. Deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het eenvoudigst uit te voeren wanneer de substraten reeds de betreffende uiteindelijke rand of hoekpunt vertonen, doch het is niet uitgesloten dat zelfs wanneer de substraten deze uiteindelijke rand of hoekpunt nog niet vertonen, toch wordt uitgelijnd ten opzichte van de nog te vormen uiteindelijke rand of hoekpunt, bijvoorbeeld doordat andere referentiemiddelen zijn voorzien die een positie innemen die refereert aan de betreffende uiteindelijke rand of hoekpunt. De huidige voorkeurdragende uitvoeringsvorm laat bijvoorbeeld toe op een vlotte manier symmetrische structuren, zoals tegelimitaties of vloerdeelimitaties met twee- of vierzijdig lagere rand, te bekomen, waarbij dan bij voorkeur de breedte van de lagere randen aan tegenovereenliggende zijden van de beklede panelen gelijk of nagenoeg gelijk wordt uitgevoerd.
Verder is het duidelijk dat volgens alle aspecten van de uitvinding of openbaring bij voorkeur een structuur wordt verkregen die overeenstemt met het voornoemde gedrukte motief.
In het algemeen wordt opgemerkt dat het reliëf waarvan sprake in alle aspecten van de uitvinding of openbaring ook beperkt kan zijn in diepte, zodat zij in werkelijkheid een patroon van verschillende glansgraden betreft.
Verder wordt nog opgemerkt dat het reliëf bij voorkeur tastbaar aanwezig is aan het oppervlak van het uiteindelijke bekleed paneel. Het is echter volgens bepaalde uitvoeringsvormen niet uitgesloten dat het betreffende reliëf intern in de toplaag van het beklede paneel aanwezig is en niet tastbaar doch wel louter zichtbaar aanwezig is aan het oppervlak van het beklede paneel. Een dergelijke uitvoering kan worden bereikt
BE2018/5001 wanneer het reliëf verkregen via de technieken van de uitvinding verder wordt afgewerkt met bijkomende afwerkingslagen.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
figuur 1 schematisch enkele stappen weergeeft in een werkwijze met de kenmerken van het in de inleiding vermelde eerste onafhankelijk aspect;
figuren 2 tot 8 doorsneden weergeven respectievelijk volgens de in figuur 1 aangeduide lijnen II-II tot VIII-VIII;
figuur 9 schematisch enkele stappen weergeeft in een werkwijze met de kenmerken van het in de inleiding vermelde tweede onafhankelijk aspect; figuren 10 tot 14 doorsneden weergeven respectievelijk volgens de in figuur 9 aangeduide lijnen X-X tot XIV-XIV;
figuur 15 schematisch enkele stappen weergeeft in een werkwijze met de kenmerken van het in de inleiding vermelde tweede onafhankelijk aspect; en figuren 16 tot 20 doorsneden weergeven respectievelijk volgens de in figuur 9 aangeduide lijnen XVI-XVI tot XX-XX.
Figuur 1 geeft schematisch enkele stappen S1-S8 weer in een werkwijze voor het vervaardigen van beklede panelen 1 met de kenmerken van het eerste aspect van de uitvinding. De betreffende beklede panelen 1 zijn van het type dat minstens een substraat 2, bijvoorbeeld een MDF of HDF basispaneel, en een op dit substraat 2 aangebrachte decoratieve toplaag 3 bevat. In het voorbeeld is de toplaag 3 opgebouwd uit meerdere materiaallagen 4-7, waaronder een materiaallaag 5 die een motief vertoont en die tijdens stap S2 in de vorm van een rechtstreeks op het substraat 2 uitgevoerde bedrukking 8 wordt aangebracht.
In een voorafgaandelijke stap SI zijn aan het met het motief te bedrukken oppervlak van het substraat 2 één of meerdere grondlagen 4 aangebracht. Deze kunnen tot doel hebben een effen ondergrond te voorzien en/of een uniforme of quasi uniforme
BE2018/5001 achtergrondkleur te voorzien en/of een hechtende ondergrond voor later aan te brengen materiaallagen 5-7, zoals voor de materiaallaag 5 met het motief of voor de eerste en tweede afwerkingslaag 6-7 ter vorming van de beschermlaag 9.
Figuur 2 geeft het resultaat weer van stap SI en toont aan dat een eventueel oneffen oppervlak 10 van het substraat 2 vlak of nagenoeg vlak kan worden gemaakt met behulp van voomoemde één of meer grondlagen 4.
In het voorbeeld wordt in stap SI gewerkt met een aanbrengtechniek aan de hand van één of meerdere walsen 11. Het is duidelijk dat in stap SI van figuur 1 ook andere aanbrengtechnieken kunnen worden aangewend voor het realiseren van één of meerdere grondlagen 4. Tevens is het duidelijk dat het voor de uitvinding niet noodzakelijk is dat dergelijke grondlagen 4 worden toegepast, alhoewel dit voor de kwaliteit van het motief van belang kan zijn. In de plaats van met een grondlaag 4 die in vloeibare vorm is aangebracht, kan ook gewerkt worden met een grondlaag 4 die een materiaalvel, zoals een papierlaag, omvat en die in droge of quasi droge vorm op het substraat 2 wordt aangebracht.
Zoals voornoemd wordt in stap S2 van figuur 1 een motief gerealiseerd aan de hand van een bedrukking 8 die rechtstreeks op het substraat 2 of op een reeds op het substraat 2 aangebrachte grondlaag 4 wordt uitgevoerd. Het verkregen motief betreft een houtmotief dat zich uitstrekt over de volledige lengte van het langwerpig rechthoekig paneel 1. Uiteraard is de uitvinding niet beperkt tot dergelijke motieven.
In dit geval wordt voor het aanbrengen van het gedrukte motief gebruik gemaakt van een inkjetprinter 12 met één of meerdere koppen. Zo bijvoorbeeld kan gebruik gemaakt worden van de technieken en inrichtingen die op zich bekend zijn uit het EP 1 872 959, waarbij bijvoorbeeld een zodanige batterij van inkjetprintkoppen na en naast elkaar worden opgesteld dat de volledige oppervlakte van het paneel 1 met een meerkleurendruk kan worden bestreken. Het spreekt voor zich dat de huidige uitvinding zich voor stap S2 niet beperkt tot inkjetprinttechnieken, noch tot rechtstreeks op het substraat 2 gedrukte motieven.
BE2018/5001
Figuur 3 geeft het resultaat weer van de rechtstreeks op het substraat 2, in dit geval op een zich reeds op het substraat 2 bevindende grondlaag 4, uitgevoerde bedrukking 8.
In stap S3 van figuur 1 wordt boven het gedrukte motief van de materiaallaag 5 het materiaal van een eerste transparante afwerkingslaag 6 aangebracht, ter vorming van een eerste gedeelte van de beschermlaag 9. Volgens het voorbeeld wordt gewerkt met een aanbrengtechniek aan de hand van één of meerdere walsen 11. Figuur 4 geeft in doorsnede het resultaat van de stap S3 weer.
In stap S4 worden, volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de uitvinding, harde partikels 13 in de eerste afwerkingslaag 6 aangebracht. Volgens het voorbeeld wordt gewerkt met een strooibewerking 14. Figuur 5 geeft het resultaat weer. De harde partikels 13 zijn aluminiumoxide partikels met een gemiddelde partikelgrootte die zodanig gekozen is dat zij boven het eigenlijke oppervlak 15 van de eerste afwerkingslaag 6 uitsteken, namelijk met een gemiddelde partikelgrootte die groter is dan de dikte T van de eerste afwerkingslaag 6.
In stap S5 wordt de verkregen eerste afwerkingslaag 6, die de harde partikels 13 omvat, minstens gedeeltelijk uitgehard, bij voorkeur aan de hand van UV straling.
In stap S6 wordt een tweede transparante afwerkingslaag 7 aangebracht, in dit geval op dezelfde wijze als in stap S3. Figuur 6 geeft het resultaat weer.
Het materiaal van de afwerkingslagen 6-7 betreft bij voorkeur kunststof. Het gaat bij voorkeur om een doorzichtige of doorschijnende materie, die zich bij voorkeur uitstrekt over het volledige betreffende paneel 1. In het voorbeeld is het voor het aanbrengen ervan telkens een wals 11 weergegeven. Het is echter duidelijk dat deze afwerkingslagen 6-7 op eender welke wijze kunnen zijn aangebracht.
Zoals weergegeven in stap S4 omvat de eerste kunststoflaag harde partikels 13. Deze worden volgens het voorbeeld middels een strooibewerking 14 in de nog natte eerste
BE2018/5001 afwerkingslaag 6 aangebracht. Volgens een variante kunnen zij ook voorafgaandelijk in de kunststof van de eerste afwerkingslaag 6 zijn gemengd of verweven of kunnen in de reeds aangebrachte eerste afwerkingslaag 6 anders dan door middel van strooien zijn opgebracht.
In stappen S7-S8 worden uitsparingen 16 gevormd aan het oppervlak 17 van de tweede afwerkinglaag 7. In stap S7 wordt boven het materiaal van de tweede afwerkingslaag 7 een extra bedrukking 18 aangebracht. Het betreft een bedrukking 18 met een chemisch middel dat een beduidend kleinere oppervlaktespanning heeft dan het materiaal van de tweede afwerkingslaag 7, of met andere woorden aan de hand van een verdrijvend middel. De bedrukking 18 wordt uitgevoerd met een patroon dat de uiteindelijke structuur of het reliëf van het beklede paneel 1 zal bepalen. Het patroon bestrijkt hierbij slechts bijzondere locaties en strekt zich dus bij voorkeur niet uit over het volledige oppervlak van het uiteindelijke beklede paneel 1. In dit geval vormt het patroon een masker dat zowel de randen 19 van het paneel 1 als bepaalde locaties 20 in het oppervlak van het paneel 1 van dergelijk verdrijvend middel voorzien. De locaties 20 in het oppervlak van het paneel 1 stemmen hierbij overeen met in het houtmotief aanwezige houtbloemen of houtnerven en zullen aanleiding geven tot in het uiteindelijke paneel 1 aanwezige uitsparingen 16 die houtporen imiteren. De locaties aan de randen 19 van het paneel 1 zullen aanleiding geven tot het ontstaan van verlaagde randgebieden of afkantingen zoals V-groeven.
De uitharding van stap S8 heeft bij voorkeur louter tot doel het in stap S7 verkregen reliëf vast te leggen of uit te harden. Figuur 8 heeft het verkregen resultaat weer. Zoals in de inleiding vermeld, bestaat het bijzondere van de uitvinding volgens haar eerste aspect erin dat een slijtvast oppervlak wordt bekomen met een digitaal verkregen reliëf. Doordat de partikels 13 in de eerste afwerkingslaag 6 boven het oppervlak 15 van deze eerste afwerkingslaag 6 uitsteken zijn zij actief als slijtwerend middel in de tweede afwerkingslaag 7, terwijl zij het proces van het vormen van uitsparingen 16 in de tweede afwerkingslaag 7 slechts in geringe mate beïnvloeden. Volgens een niet weergegeven variante kan ook de tweede afwerkingslaag 7 harde partikels omvatten,
BE2018/5001 die dan bij voorkeur een kleinere gemiddelde partikelgrootte bezitten dan de partikels 13 in de eerste afwerkingslaag 6.
Figuur 7 geeft nogmaals duidelijk de locaties 19-20 van de in stap S7 aangebrachte bedrukking 18 aan.
In stap S7 is weergegeven dat de bedrukking 18 die het reliëf of de structuur bepaalt wordt aangebracht aan de hand van een digitale druktechniek, zoals middels een inktjetprinter 12. Het is duidelijk dat het niet is uitgesloten dat de bedrukking 18 of het verdrijvend middel op een andere manier wordt aangebracht.
Figuur 9 geeft schematisch enkele stappen S1-S2-S3-S6-S7A-S7B-S8A-S8B weer in een werkwijze met de kenmerken van het tweede aspect van de uitvinding. De stappen SI, S2, S3 en S6 zijn gelijkaardig zoals omschreven aan de hand van het voorbeeld uit figuur 1. De stappen S7A-S7B en S8A-S8B zijn gelijkaardig respectievelijk aan de stap S7 en S8 omschreven aan de hand van het voorbeeld uit figuur 1. Het bijzondere aan het voorbeeld van figuur 9 is dat zowel in de eerste afwerkingslaag 6 als in de tweede afwerkingslaag 7 uitsparingen 16 worden gevormd. Volgens het voorbeeld omvat dit telkens het aanbrengen van een oppervlaktestructuur veranderend middel in de stappen S7A-S7B aan de hand van een digitale aanbrengtechniek, bijvoorbeeld zoals hier het geval is door middel van een inkjetprinter 12, en het minstens gedeeltelijk uitharden van de betreffende afwerkingslaag 6-7 in de stappen S8A-S8B.
Figuur 10 geeft in doorsnede het resultaat bekomen na het aanbrengen van het materiaal van de eerste afwerkingslaag 6 in stap S3. Figuur 11 geeft het resultaat na het uitvoeren van de bedrukking 18 met verdrijvend middel in stap 7A. Figuur 12 geeft het in stappen 7A en 8A gerealiseerde reliëf weer. Figuur 13 geeft de in stap S6 aangebrachte tweede afwerkingslaag 7 en de in stap 7B erop aangebrachte bedrukking 18 met verdrijvend middel weer. Er wordt opgemerkt dat de wals 11 die aangewend wordt in stap S6 bij voorkeur van het harde type is, bijvoorbeeld een stalen wals, zodanig dat het materiaal van de tweede afwerkingslaag 7 voornamelijk op het eigenlijke oppervlak 15 van de eerste afwerkingslaag 6 wordt aangebracht en niet of
BE2018/5001 minder in de reeds in het oppervlak 15 van de eerste afwerkingslaag 6 gerealiseerde uitsparingen 16. Figuur 14 geeft het uiteindelijk bekomen reliëf weer. Uit de figuur 14 is het duidelijk dat aan de hand van de techniek van het tweede aspect uitsparingen 16 kunnen worden gerealiseerd met verschillende geometrie. Zo bijvoorbeeld zijn de uitsparingen 16A en 16B gerealiseerd met een verschillende diepte over breedteverhouding.
Figuur 15 geeft nog een variante weer die in hoofdzaak overeenstemt met de uitvoering van figuur 10, doch waarbij de stappen S7A en S3, alsmede S7B en S6 van volgorde zijn gewisseld. Deze variante komt erop neer dat het verdrijvende middel telkens aangebracht wordt onder de betreffende afwerkingslaag 6-7, in plaats van erboven.
Figuren 16 tot 20 tonen aan dat gelijkaardige resultaten kunnen worden bekomen.
Wanneer, bijvoorbeeld in de uitvoeringsvorm van figuren 15 tot 20, het verdrijvend middel is ingekleurd, wordt een uitvoeringsvorm verkregen met de kenmerken van het in de inleiding vermelde derde onafhankelijk aspect.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijzen en panelen kunnen volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden.