BE1023598B1 - Werkwijze voor het dubbelstukweven van weefsels met figuurkettingdraden - Google Patents
Werkwijze voor het dubbelstukweven van weefsels met figuurkettingdraden Download PDFInfo
- Publication number
- BE1023598B1 BE1023598B1 BE2015/0263A BE201500263A BE1023598B1 BE 1023598 B1 BE1023598 B1 BE 1023598B1 BE 2015/0263 A BE2015/0263 A BE 2015/0263A BE 201500263 A BE201500263 A BE 201500263A BE 1023598 B1 BE1023598 B1 BE 1023598B1
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- warp
- threads
- fabric
- warp threads
- warp thread
- Prior art date
Links
Classifications
-
- D—TEXTILES; PAPER
- D03—WEAVING
- D03D—WOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
- D03D39/00—Pile-fabric looms
- D03D39/16—Double-plush looms, i.e. for weaving two pile fabrics face-to-face
-
- D—TEXTILES; PAPER
- D03—WEAVING
- D03D—WOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
- D03D27/00—Woven pile fabrics
- D03D27/02—Woven pile fabrics wherein the pile is formed by warp or weft
- D03D27/10—Fabrics woven face-to-face, e.g. double velvet
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Textile Engineering (AREA)
- Woven Fabrics (AREA)
- Looms (AREA)
Abstract
De uitvinding betreft een werkwijze voor het dubbelstukweven van twee weefsels (I), (II) waarbij inslagdraden (101-104),(201-204) ingebracht worden tussen kettingdraden (1a-14a,1b-14b) van kettingdraadstelsels met figuurkettingdraden (1a- 8a),(1b-8b) die aan een respectievelijk weefsel (I,II) worden toegewezen en in dat weefsel patroonbepalend zijn of ingebonden worden, waarbij per twee naburige kettingdraadstelsels, minstens één stel (1a, 1b),... (8a,8b) van twee gelijke figuurkettingdraden voorzien is, terwijl de twee figuurkettingdraden van elk stel tot een verschillend kettingdraadstelsel (1a-14a), (1b-14b) behoren en aan een verschillend weefsel (I,II) zijn toegewezen, zodat elk stel figuurkettingdraden, per twee naburige kettingdraadstelsels, in beide weefsels (I,II) een figuurkettingdraad beschikbaar maakt voor de patroonbepaling.
Description
Werkwijze voor het dubbelstukweven van weefsels met figuurkettingdraden
Deze uitvinding betreft een werkwijze voor het vervaardigen van weefsels die minstens gedeeltelijk poolvrij zijn, waarbij in opeenvolgende inslaginbrengcycli op een dubbelstukweefmachine telkens één of meerdere inslagdraden worden ingebracht in een gaap tussen kettingdraden van een aantal naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, waarbij elk kettingdraadstelsel één of meerdere figuurkettingdraden omvat, waarbij elke figuurkettingdraad aan één van de weefsels is toegewezen, en waarbij de kettingdraden in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels geweven worden met minstens één zone waarin elke figuurkettingdraad overeenkomstig een gewenst patroon, ofwel patroonbepalend is in het weefsel waaraan deze figuurkettingdraad is toegewezen, ofwel niet-patroonbepalend in dat weefsel wordt ingebonden. Deze uitvinding betreft ook een weefsel dat volgens deze werkwijze vervaardigd is.
Deze uitvinding betreft ook een dubbelstukweefmachine omvattende een aantal naast elkaar liggende kettingdraadstelsels die elk één of meerdere figuurkettingdraden omvatten, inslaginbrengmiddelen voorzien om in opeenvolgende inslaginbrengcycli telkens één of meerdere inslagdraden in te brengen in een gaap tussen de kettingdraden, en gaapvormingsmiddelen voorzien om de kettingdraden in elke gaap te positioneren en om daarbij elke figuurkettingdraad aan één van de weefsels toe te wijzen, zodat boven elkaar twee weefsels geweven worden die minstens gedeeltelijk poolvrij zijn en met minstens één zone waarin elke figuurkettingdraad overeenkomstig een gewenst patroon, ofwel patroonbepalend is in het weefsel waaraan deze figuurkettingdraad is toegewezen ofwel niet-patroonbepalend in dat weefsel wordt ingebonden.
De term ‘patroon’ wordt in deze octrooiaanvraag gebruikt in de betekenis van een tekening, een figuur of een patroon, of in de meest algemene zin, elke variatie van het uitzicht van een weefsel in normale gebruiksomstandigheden.
In deze octrooiaanvraag wordt de term ‘figuurkettingdraad’ gebruikt in de betekenis van elke kettingdraad die voorzien is om mee bij te dragen aan de vorming van een dergelijk patroon op of in een weefsel, door bijvoorbeeld, al dan niet ribvormend, aan het weefseloppervlak zichtbaar boven één of meerdere inslagdraden te lopen, of door poollussen of gesneden pool te vormen op het weefsel, of door twee of meerdere van deze mogelijkheden te combineren. Een figuurkettingdraad is ‘patroonbepalend in een weefsel’ wanneer deze bijdraagt aan de patroonvorming in of op dat weefsel of niet-patroonbepalend wanneer deze in dat weefsel ingebonden is en in normale gebruiksomstandigheden van het weefsel niet bijdraagt aan de patroonvorming.
Een figuurkettingdraad is patroonbepalend door zijn uitzicht. Dit kan bijvoorbeeld zijn door de kleur van de figuurkettingdraad of door het materiaal waaruit deze is vervaardigd of door de glans of de harigheid of de dikte van de figuurkettingdraad of door een combinatie van twee of meer van deze uitzichtbepalende kenmerken. In een weefsel kunnen ook twee of meer figuurkettingdraden samenlopen zodat de combinatie van hun uitzichtbepalende kenmerken patroonbepalend is.
Met ‘zone’ wordt in deze octrooiaanvraag in zeer algemene zin verwezen naar een bepaald weefseloppervlak, zodat met deze term niet alleen een deel van het oppervlak van een weefsel wordt bedoeld, maar ook het volledige oppervlak van een weefsel.
Elk kettingdraadstelsel omvat een aantal kettingdraden met een respectievelijke functie in het weefsel, waarbij deze functies in elk kettingdraadstelsel herhaald worden. Dikwijls worden de kettingdraden per kettingdraadstelsel doorheen een respectievelijke rietopening tussen twee riettanden van het weefriet gehaald. We benadrukken evenwel dat de betekenis van de term kettingdraadstelsel niet in die zin mag beperkt worden. De kettingdraden van eenzelfde kettingdraadstelsel kunnen immers ook over twee of meer rietopeningen verspreid zijn of in eenzelfde rietopening kunnen de kettingdraden van meerdere kettingdraadstelsels aanwezig zijn.
In het Europees octrooi EP 1072705 B1 wordt een werkwijze beschreven volgens dewelke op een driegrijper dubbelstukweefmachine een reeks kettingdraadstelsels wordt voorzien die bindkettingdraden, spankettingdraden, ribkettingdraden en poolkettingdraden omvatten. De ribkettingdraden en de poolkettingdraden worden gebruikt als figuurkettingdraden om op de weefsels een gewenst patroon zichtbaar te maken. In elke weefcyclus worden drie inslagdraden op respectievelijke inslaginbrengniveaus ingebracht in een gaap tussen de kettingdraden. De kettingdraden worden daarbij in opeenvolgende weefcycli zo gepositioneerd ten opzichte van de inslaginbrengniveaus dat er boven elkaar twee identieke weefsels met een ribstructuur en gesneden pool gevormd worden. Door voor elk weefsel twee of meer verschillend gekleurde ribkettingdraden te voorzien kan men in de ribstructuur een gewenste kleurvariatie realiseren.
Om bij toepassing van deze gekende werkwijze in elk weefsel ribkettingdraden met twee verschillende kleuren te kunnen gebruiken voor het realiseren van de gewenste kleurvariatie moeten in elk kettingdraadstelsel twee verschillend gekleurde ribkettingdraden per weefsel voorzien worden, dus in totaal vier ribkettingdraden per kettingdraadstelsel.
Per bijkomend kleur dat men voor een gewenste kleurvariatie in de twee weefsels beschikbaar wil hebben moeten er in elk kettingdraadstelsel twee extra figuurkettingdraden met dat kleur voorzien worden. De verhoging van de kleurvariatie in een dergelijk weefsel heeft dus een aanzienlijk hoger garenverbruik tot gevolg, wat uiteraard een nadelige invloed heeft op het garenverbruik, de productiekost en het gewicht van de weefsels.
Het doel van deze uitvinding is te voorzien in een werkwijze voor het gelijktijdig op een dubbelstukweefmachine vervaardigen van twee weefsels met eenzelfde patroon, die toelaat om weefsels te vervaardigen met een gunstiger verhouding tussen enerzijds de kleurvariatie in de met figuurkettingdraden gerealiseerde patronen en anderzijds de genoemde productieparameters: garenverbruik, productiekost en gewicht. Met andere woorden, een werkwijze waarmee, in vergelijking met de bestaande werkwijzen, bij eenzelfde kleurvariatie in de weefselpatronen, een verlaging van de genoemde productieparameters kan gerealiseerd worden, of waarmee een grotere kleurvariatie kan gerealiseerd worden zonder aanzienlijke toename van deze productieparameters.
Bovenstaande doelstellingen worden bereikt door te voorzien in een werkwijze met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken waarbij, in minstens één paar van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, minstens twee stellen van twee figuurkettingdraden met een gelijk uitzicht voorzien zijn, waarbij het uitzicht van de figuurkettingdraden van elk stel verschilt van het uitzicht van de figuurkettingdraden van elk ander stel, waarbij de gelijk uitziende figuurkettingdraden van elk stel tot een verschillend kettingdraadstelsel van het paar behoren en respectievelijk aan een verschillend weefsel zijn toegewezen, zodat door elk stel van twee gelijk uitziende figuurkettingdraden, per paar kettingdraadstelsels, in beide weefsels een figuurkettingdraad met het genoemde uitzicht beschikbaar is voor de patroonbepaling in de genoemde zones.
Met twee stellen figuurkettingdraden per paar kettingdraadstelsels kunnen in elk weefsel al twee figuurkettingdraden met een verschillend uitzicht beschikbaar gesteld worden voor de patroonbepaling. Dit zijn twee figuurkettingdraden per kettingdraadstelsel. Bij de gekende werkwijzen zijn daarvoor vier figuurkettingdraden per kettingdraadstelsel nodig.
Hierdoor zijn in elk weefsel meerdere uitzichtbepalende kenmerken (zoals kleuren) beschikbaar voor het bepalen van een patroon. Dit verhoogt het aantal mogelijke variaties in de weefsels. De verschillende uitzichtbepalende kenmerken (zoals kleuren) zijn afzonderlijk beschikbaar, maar ook alle mogelijke combinaties van twee of meer van deze kenmerken.
Om bijvoorbeeld volgens deze werkwijze weefsels te vervaardigen waarin per weefsel een eerste figuurkettingdraad met een eerste kleur en een tweede figuurkettingdraad met een tweede kleur nodig zijn voor het realiseren van een gewenst patroon, moet per paar kettingdraadstelsels één stel van twee eerste figuurkettingdraden en één stel van twee tweede figuurkettingdraden voorzien worden. In elk kettingdraadstelsel van het paar zijn dan een eerste en een tweede figuurkettingdraad voorzien. In het eerste kettingdraadstelsel wordt de eerste figuurkettingdraad toegewezen aan het bovenste weefsel en wordt de tweede figuurkettingdraad toegewezen aan het onderste weefsel. In het tweede kettingdraadstelsel van het paar is deze toewijzing omgekeerd: de eerste figuurkettingdraad wordt aan het onderste weefsel toegewezen terwijl de tweede figuurkettingdraad aan het bovenste weefsel wordt toegewezen. Zo zijn beide kleuren, gezien per paar kettingdraadstelsels, in beide weefsels beschikbaar om patroonbepalend gebruikt te worden.
Door slechts twee figuurkettingdraden per kettingdraadstelsel te voorzien kunnen zo in elk weefsel figuurkettingdraden met twee verschillende kleuren beschikbaar gesteld worden voor het realiseren van het gewenste patroon. Bij de gekende werkwijzen zijn hiervoor vier figuurkettingdraden per kettingdraadstelsel nodig. Algemeen is bij de werkwijze volgens de uitvinding, het aantal nodige figuurkettingdraden per kettingdraadstelsel gelijk aan het aantal verschillende uitzichtbepalende kenmerken (bv. kleuren) dat per weefsel nodig is voor het realiseren van het gewenste patroon, terwijl dat aantal bij de gekende werkwijzen het dubbele is.
Deze werkwijze houdt in dat een figuurkettingdraad die een deel van het patroon in het bovenste weefsel bepaalt en een gelijk uitziende figuurkettingdraad die een overeenstemmend deel van het patroon in het onderste weefsel bepaalt niet boven elkaar in hetzelfde kettingdraadstelsel liggen, maar over één kettingdraadstelsel ten opzichte van elkaar verschoven zijn. De variatie van het uitzicht van de afzonderlijk beschouwde weefsels verschilt hierdoor echter nauwelijks, zodat het patroon van de weefsels als identiek kan aanzien worden.
Volgens deze werkwijze worden de weefsels bij voorkeur zo geweven dat de weefselzijden waarin het patroon gevormd wordt (de patroonzijden), naar elkaar gericht zijn. De werkwijze laat echter ook toe om de weefsels te weven met hun patroonzijde van elkaar weg gericht of met de patroonzijden van beide weefsels naar boven gericht of naar onder gericht. Ook zogenaamde tweezijdige weefsels waarvan beide zijden als zichtbare weefselzijde kunnen gebruikt worden en waarvan minstens één zijde een patroonzijde is, kunnen volgens de werkwijze volgens deze uitvinding vervaardigd worden.
In een voorkeurdragende werkwijze volgens deze uitvinding wordt in minstens één paar van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, minstens één van de figuurkettingdraden van de genoemde stellen, afwisselend in het ene en in het andere weefsel over minstens één inslagdraad afgebonden en nadien tussen de weefsels doorgesneden zodat in elk weefsel minstens één poolzone wordt bekomen. Met poolzone wordt in deze octrooiaanvraag een zone bedoeld waarin er gesneden pool aanwezig is. Met een poolvrije zone wordt een zone bedoeld waar geen gesneden pool aanwezig is.
Een dergelijke figuurkettingdraad is patroonbepalend door gesneden pool te vormen. Het is ook mogelijk om in een dergelijke zone waarin pool gevormd wordt ook op een andere manier een bijkomend patroonbepalend effect te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld door in een poolzone met een zodanige pooldichtheid dat de opstaande poolbenen het weefseloppervlak niet volledig onzichtbaar maken, één of meerdere figuurkettingdraden op dat weefseloppervlak te laten vlotten, zodat deze figuurkettingdraden tussen de opstaande poolbenen zichtbaar zijn en door hun kleur of een ander uitzichtbepalend kenmerk een soort achtergrondeffect realiseren.
Volgens een voorkeurdragende werkwijze worden patroonbepalende figuurkettingdraden in minstens één poolvrije zone ingezet.
Wanneer in elk kettingdraadstelsel van een reeks opeenvolgende kettingdraadstelsels telkens gesneden pool wordt gevormd door een figuurkettingdraad van een stel gelijk uitziende figuurkettingdraden, dan zijn deze opeenvolgende figuurkettingdraden volgens deze uitvinding afwisselend aan het ene en het andere weefsel toegewezen. Aangezien opeenvolgende figuurkettingdraden dus in verschillende weefsels ingebonden worden wanneer ze geen pool vormen, zal hun eerste poolbeen bij het begin van de poolvorming en hun laatste poolbeen bij het einde van de poolvorming niet over dezelfde inslagdraad afgebonden zijn. Hierdoor zullen de randen van een poolzone in de inslagrichting geen rechte lijn vormen, maar een getand verloop hebben (ook zaagtandvorming genoemd).
Wanneer men dit getand verloop van de randen van de poolzones wenst te vermijden, kan voor de poolvorming best in een aantal kettingdraadstelsels minstens één bijkomende figuurkettingdraad voorzien worden die niet tot een stel figuurkettingdraden behoort en die afwisselend in het ene en in het andere weefsel over minstens één inslagdraad wordt afgebonden en nadien tussen de weefsels wordt doorgesneden zodat in elk weefsel minstens één poolzone wordt bekomen.
Door in elk kettingdraadstelsel een afzonderlijke figuurkettingdraad te voorzien, worden die kettingdraden van opeenvolgende kettingdraadstelsels niet afwisselend aan het ene en het andere weefsel toegewezen. Doordat deze afzonderlijke figuurkettingdraden in hetzelfde weefsel kunnen ingebonden worden, wordt de zaagtandvorming voorkomen en kunnen poolzones met rechtlijnige randen in inslagrichting gevormd worden.
Ook in een dergelijke poolzone kan men een bijkomend patroonbepalend effect realiseren, bijvoorbeeld door middel van op het weefseloppervlak vlottende figuurkettingdraden die tussen de opstaande poolbenen zichtbaar zijn en door hun kleur of een ander uitzichtbepalend kenmerk een soort achtergrondeffect realiseren.
In een zeer voorkeurdragende werkwijze zijn de genoemde zones poolvrije zones van weefsels met minstens één poolzone.
In een voorkeurdragende werkwijze wordt, per paar van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, een even aantal stellen figuurkettingdraden voorzien, en wordt per kettingdraadstelsel aan elk weefsel een gelijk aantal figuurkettingdraden toegewezen.
Zo kan men bijvoorbeeld één stel van twee eerste figuurkettingdraden met eenzelfde eerste uitzichtbepalend kenmerk en één stel van twee tweede figuurkettingdraden met eenzelfde tweede uitzichtbepalend kenmerk voorzien. In het eerste kettingdraadstelsel van het paar worden de eerste en de tweede figuurkettingdraad respectievelijk aan het bovenste en het onderste weefsel toegewezen. In het tweede kettingdraadstelsel van het paar wordt deze toewijzing omgekeerd en worden de eerste en de tweede figuurkettingdraad respectievelijk aan het onderste en het bovenste weefsel toegewezen.
Zo zijn beide kenmerken, gezien per paar kettingdraadstelsels, in beide weefsels beschikbaar om patroonbepalend gebruikt te worden. In elk kettingdraadstelsel zijn de figuurkettingdraden gelijk verdeeld over de weefsels zodat beide weefsels dezelfde kwaliteit en gewicht hebben.
De figuurkettingdraden van de naast elkaar liggende kettingdraadstelsels worden bij voorkeur in dezelfde volgorde naast elkaar doorheen de rietopeningen tussen de tanden van het weefriet doorgehaald. Bij voorkeur worden de figuurkettingdraden van de opeenvolgende kettingdraadstelsels op dezelfde manier met de gaapvormingsmiddelen van de weefmachine in samenwerking gebracht en vertoont de doorhaal door de hevelogen dus dezelfde volgorde. Deze werkwijze vereist enkel dat de figuurkettingdraden van opeenvolgende kettingdraadstelsels afwisselend aan het ene en het andere weefsel worden toegewezen.
In een sterk voorkeurdragende werkwijze omvat elk kettingdraadstelsel n figuurkettingdraden met een onderling verschillend uitzicht, waarbij n een even getal is, en waarbij elke figuurkettingdraad tot een respectievelijk stel figuurkettingdraden behoort, en worden in elk paar van een eerste en een tweede kettingdraadstelsel die naast elkaar liggen, - in het eerste kettingdraadstelsel n/2 figuurkettingdraden aan het bovenste weefsel toegewezen en n/2 andere figuurkettingdraden aan het onderste weefsel toegewezen, en - in het tweede kettingdraadstelsel n/2 flguurkettingdraden met hetzelfde uitzicht als de figuurkettingdraden die in het eerste kettingdraadstelsel aan het onderste weefsel zijn toegewezen, aan het bovenste weefsel toegewezen, en n/2 figuurkettlngdraden met hetzelfde uitzicht als de figuurkettingdraden die in het eerste kettingdraadstelsel aan het bovenste weefsel zijn toegewezen, aan het onderste weefsel toegewezen.
Bij een andere werkwijze die sterk de voorkeur geniet is n = 8, en worden de acht figuurkettingdraden van elk paar van een eerste en een tweede kettingdraadstelsel die naast elkaar liggen, volgens één van de volgende toewijzingsplannen aan de weefsels toegewezen, waarbij de toewijzing van elk van deze acht figuurkettingdraden met eerste, tweede, derde..... achtste uitzicht in elk toewijzingsplan voor beide kettingdraadstelsels steeds in dezelfde volgorde door middel van een opeenvolging van acht letters T of B wordt aangeduid, en waarbij T het bovenste weefsel (top weave’) en B het onderste weefsel (‘bottom weave’) aanduidt:
Volgens een bijzonder interessante werkwijze volgens deze uitvinding worden de kettingdraden in elke gaap zo gepositioneerd dat boven elkaar twee weefsels geweven worden met in de genoemde zone(s) minstens één figuurkettingdraad die patroonbepalend over minstens één inslagdraad van het betreffende weefsel aan het weefseloppervlak loopt.
Uiteraard zijn er talrijke variaties op deze toewijzingsplannen mogelijk volgens het principe dat per paar kettingdraadstelsels, telkens één figuurkettingdraad van eenzelfde stel figuurkettingdraden in het ene kettingdraadstelsel aan het ene weefsel wordt toegewezen en in het andere kettingdraadstelsel van het paar de andere figuurkettingdraad van het stel figuurkettingdraden aan het andere weefsel wordt toegewezen. Bij voorkeur wordt per kettingdraadstelsel aan elk weefsel een gelijk aantal figuurkettingdraden toegewezen.
De meest voorkeurdragende toewijzingsplannen zijn deze toewijzingsplannen waar de aan eenzelfde weefsel toegewezen figuurkettingdraden zoveel mogelijk verspreid worden binnen één paar kettingdraadstelsels. Deze spreiding wordt bepaald door de doorhaal door de hevelogen. Bij een typische doorhaal in “center-draw” worden de acht figuurkettingdraden met de nummering van bovenstaande tabel doorgehaald in de volgorde (van links naar rechts): 6-8-5-7-3-1-4-2. Wanneer de toewijzing van de figuurkettingdraden volgens toewijzingsplan c in deze volgorde van de doorhaal beschouwd wordt van links naar rechts, bekomen we voor het eerste kettingdraadstelsel BTBTBTBTen dan uiteraard voor het tweede kettingdraadstelsel TBTBTBTB. De spreiding is hier ideaal aangezien naast elkaar liggende figuurkettingdraden nooit aan hetzelfde weefsel toegewezen zijn.
Wanneer toewijzingsplan b gevolgd wordt, bekomt men een nadelige spreiding omdat de figuurkettingdraden die aan hetzelfde weefsel toegewezen zijn onmiddellijk naast elkaar liggen.
Een nadelige spreiding kan tot gevolg hebben dat er in de weefsels groepen van dicht naast elkaar liggende ingebonden figuurkettingdraden voorkomen. Dit kan aanleiding geven tot lijnvorming die vooral zichtbaar is op de rugzijde van de weefsels. Door een verbeterde spreiding kan dit vermeden worden.
Wanneer een figuurkettingdraad over één of meerdere inslagdraden aan het oppervlak van het weefsel loopt (dit wordt ‘vlotten’ genoemd) wordt een duidelijk patroonbepalend effect in het weefsel bekomen, vooral als dit in een poolvrije zone gebeurt.
Men kan ook twee of meer figuurkettingdraden samen boven meerdere inslagdraden laten vlotten op het weefseloppervlak. Om te vermijden dat deze samenlopende figuurkettingdraden boven elkaar lopen en elkaar geheel of gedeeltelijk bedekken laat men deze figuurkettingdraden niet samenlopen bij de overgang van hun ingebonden toestand naar hun vlottende toestand en omgekeerd. De eerste inslagdraad en de laatste inslagdraad waarboven het vlottend deel van de ene figuurkettingdraad zich uitstrekt zullen dus bij voorkeur niet dezelfde inslagdraden zijn als de eerste, respectievelijk de laatste inslagdraad waarboven het vlottend deel van de andere figuurkettingdraad zich uitstrekt. De eerste inslagdraad van de ene figuurkettingdraad is dan minstens één inslaginbrengcyclus later ingebracht, bij voorkeur twee inslaginbrengcycli later ingebracht, dan de eerste inslagdraad van de andere figuurkettingdraad. Hetzelfde geldt voor de laatste inslagdraden van de ene en de andere figuurkettingdraad. Hierdoor kruisen de figuurkettingdraden elkaar waardoor ze beter naast elkaar komen te liggen en er minder kans is dat ze boven elkaar lopen en elkaar bedekken.
Voorts kan volgens deze werkwijze ook nog een bijkomend patroonbepalend effect in Inslagrichting gecreëerd worden (een inslageffect genoemd) door in een aantal inslaginbrengcycli minstens één bijkomende inslagdraad in te brengen, en de kettingdraden in elke gaap zo te positioneren dat boven elkaar twee weefsels geweven worden met in de genoemde zone(s) één of meerdere bijkomende inslagdraden die hoofdzakelijk aan het weefseloppervlak lopen om een patroonbepalend effect in het weefsel te realiseren.
Volgens een andere bijzonder interessante werkwijze volgens deze uitvinding wordt in een aantal inslaginbrengcycli minstens één bijkomende inslagdraad ingebracht, en worden de kettingdraden in elke gaap zo gepositioneerd dat boven elkaar twee weefsels geweven worden met in de genoemde zone(s) minstens één figuurkettingdraad die ribvormend over minstens één bijkomende inslagdraad loopt.
De bijkomende inslagdraden maken bij voorkeur geen deel uit van de weefsels en lopen op het weefseloppervlak waar ze vastgehouden worden door de erover lopende ribvormende figuurkettingdraden. Wanneer hun traject vrij lang is kunnen deze bijkomende inslagdraden nu en dan onder een kettingdraad van het weefsel lopend vastgelegd worden. Zo bekomt men weefsels waarin niet enkel de patroonvorming maar ook een ribstructuur voor een gevarieerd esthetisch effect zorgt. Dergelijke weefsels worden aangeduid als weefsels met een "sisal look’ ribstructuur.
Wanneer de bijkomende inslagdraden dikker zijn dan de andere inslagdraden van het weefsel kunnen deze gebruikt worden om er een zeer opvallend inslageffect mee te realiseren dat bovendien een bepaalde reliëfstructuur op het weefseloppervlak creëert. Door dikkere bijkomende inslagdraden te gebruiken voor het creëren van ribben wordt een bijzonder uitgesproken ribstructuur gerealiseerd. Deze effecten die door de bijkomende inslagdraden worden gecreëerd, worden toegevoegd aan de variatie die door de patroonvorming met de figuurkettingdraden zelf wordt gerealiseerd.
Volgens nog een andere bijzonder interessante werkwijze wordt in een aantal inslaginbrengcycli een lusinslagdraad ingebracht, worden middelen voorzien om de lusinslagdraden op een afstand van de andere inslagdraden van de weefsels in wording te houden, en worden de kettingdraden in elke gaap zo gepositioneerd dat boven elkaar twee weefsels geweven worden met in de genoemde zone(s) minstens één figuurkettingdraad die afwisselend over één of meerdere inslagdraden in het weefsel afgebonden wordt en over minstens één lusinslagdraad van het betreffende weefsel loopt, waarna de lusinslagdraden verwijderd worden, zodat de figuurkettingdraad poollussen vormt.
De genoemde middelen om de lusinslagdraden op een afstand van de andere inslagdraden van de weefsels in wording te houden zijn bij voorkeur bovenste en onderste lancetten die zich gedurende het weven tussen beide weefsels in wording in kettingrichting uitstrekken. De lusinslagdraden worden tussen deze bovenste en onderste lancetten ingebracht, zodat lusinslagdraden voor het bovenste weefsel door de bovenste lancetten op een afstand van het bovenste weefsel gehouden worden, en lusinslagdraden voor het onderste weefsel door de onderste lancetten op een afstand van het onderste weefsel gehouden worden.
Een dergelijke figuurkettingdraad is patroonbepalend door poollussen te vormen. Het is ook mogelijk om in een dergelijke zone waarin poollussen gevormd worden ook op een andere manier een bijkomend patroonbepalend effect te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld door één of meerdere figuurkettingdraden op dat weefseloppervlak te laten vlotten, zodat deze figuurkettingdraden tussen de poollussen zichtbaar zijn en door hun kleur of een ander uitzichtbepalend kenmerk een achtergrondeffect realiseren.
De werkwijze volgens de uitvinding kan ook zo uitgevoerd worden dat de kettingdraden in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels geweven worden met op een eerste niveau ingebonden eerste inslagdraden en op een tweede niveau ingebonden tweede inslagdraden en figuurkettingdraden die niet-patroonbepalend, bij voorkeur gestrekt, tussen de eerste en de tweede inslagdraden lopen.
Bij voorkeur zijn er per kettingdraadstelsel ook twee bindkettingdraden per weefsel voorzien en worden deze zo gepositioneerd dat ze elkaar herhaaldelijk kruisen en tussen hun opeenvolgende kruisingen openingen vormen waarin telkens een eerste en een tweede inslagdraad is ingebonden.
In elk kettingdraadstelsel is bij voorkeur ook minstens één spankettingdraad per weefsel voorzien, terwijl de kettingdraden in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels met ingebonden spankettingdraden geweven worden.
De spankettingdraden lopen bij voorkeur gestrekt tussen de genoemde eerste en tweede inslagdraden. De niet-patroonbepalende figuurkettingdraden die gestrekt in de weefsels ingebonden zijn, kunnen evenwel ook als spankettingdraden fungeren.
Volgens een bijzondere werkwijze volgt na een eerste productiefase waarin elke figuurkettingdraad volgens een eerste toewijzingsplan aan één van de weefsels is toegewezen, een tweede productiefase waarin elke figuurkettingdraad volgens een tweede toewijzingsplan aan één van de weefsels is toegewezen, en worden de figuurkettingdraden die volgens het tweede toewijzingsplan aan een ander weefsel zijn toegewezen dan volgens het eerste toewijzingsplan, tussen beide productiefases poolvormend naar het andere weefsel gebracht.
Het eerste en het tweede toewijzingsplan verschillen daarbij doordat minstens één van de figuurkettingdraden in het ene toewijzingsplan aan een ander weefsel wordt toegewezen dan in het andere toewijzingsplan.
In de eerste en de tweede productiefase kunnen bijvoorbeeld respectievelijk een eerste paar weefsels en een tweede paar weefsels vervaardigd worden, en laat men de figuurkettingdraden die volgens het tweede toewijzingsplan aan een ander weefsel zijn toegewezen pool vormen in een overgangsweefsel dat nadien verwijderd wordt.
Dit overgangsweefsel is bijvoorbeeld een stukje lijnwaad.
In een zeer voorkeurdragende werkwijze volgens de uitvinding wordt het uitzicht van de figuurkettingdraden hoofdzakelijk bepaald door hun kleur.
De genoemde doelstellingen van deze uitvinding worden eveneens bereikt door te voorzien in een weefmachine met de in de tweede paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken, waarbij volgens deze uitvinding, in minstens één paar van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, minstens één stel van twee figuurkettingdraden met een gelijk uitzicht voorzien zijn, waarbij de gelijk uitziende figuurkettingdraden van elk stel tot een verschillend kettingdraadstelsel van het paar behoren, en de gaapvormingsmiddelen voorzien zijn om de twee figuurkettingdraden van elk stel aan een verschillend weefsel toe te wijzen, zodat elk stel van twee gelijk uitziende figuurkettingdraden, per paar kettingdraadstelsels, in beide weefsels een figuurkettingdraad met het genoemde uitzicht beschikbaar stelt voor de patroonbepaling in de genoemde zones.
De voordelen en effecten van deze weefmachine komen overeen met, of zijn afleidbaar uit, hetgeen hoger is uiteengezet met betrekking tot de voordelen en effecten van de werkwijze volgens deze uitvinding.
Andere bijzondere kenmerken van deze weefmachine worden aangeduid in de hierbij gevoegde conclusies 21 tot 26.
De uitvinding wordt nu verder verduidelijkt in de hiernavolgende beschrijving van vijf mogelijke weefmethodes, waarbij aan de hand van referentiecijfers wordt verwezen naar de hierbij gevoegde figuren 1 tot 5, die elk twee schematische dwarsdoorsneden in kettingrichting voorstellen van een dubbelstukweefsel gedurende het dubbelstukweven volgens de werkwijze volgens deze uitvinding, waarbij op de twee dwarsdoorsneden van elke figuur telkens de kettingdraden van twee naast elkaar gelegen kettingdraadstelsels worden getoond ten opzichte van een reeks inslagdraden, en waarbij figuur 1 dwarsdoorsneden voorstelt van een dubbelstukweefsel met vlottende figuurkettingdraden; en figuur 2 dwarsdoorsneden voorstelt van een dubbelstukweefsel met een zone waarin gesneden pool wordt gevormd en een zone met vlottende figuurkettingdraden; figuur 3 dwarsdoorsneden voorstelt van een dubbelstukweefsel met een zone waarin gesneden pool wordt gevormd, een zone waarin poollussen worden gevormd en een zone met vlottende figuurkettingdraden; en figuur 4 dwarsdoorsneden voorstelt van een dubbelstukweefsel met een zone waarin ribben over bijkomende inslagdraden gevormd worden en een zone waarin met bijkomende inslagdraden een inslageffect gerealiseerd wordt; en figuur 5 dwarsdoorsneden voorstelt van een dubbelstukweefsel met twee zones waarin gesneden pool en een door bijkomende inslagdraden gerealiseerd inslageffect wordt gevormd en een tussen deze twee zones liggende zone waarin ribben over bijkomende inslagdraden gevormd worden.
Het dubbelstukweefsel volgens de figuren wordt op een tweegrijper dubbelstukweefmachine (figuren 1 en 2) of op een driegrijper dubbelstukweefmachine (figuren 3, 4 en 5) geproduceerd waarbij in opeenvolgende inslaginbrengcycli telkens twee inslagdraden (101, 102), (201,202) of drie inslagdraden (101, 102, 103 of 104) (201, 202, 203 of 204) op respectievelijke inslaginbrengniveaus boven elkaar worden ingebracht in een gaap tussen kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) van een reeks kettingdraadstelsels, waarbij elk kettingdraadstelsel de volgende 14 kettingdraden omvat: - acht figuurkettingdraden (1a-8a), (1b-8b) met onderling verschillend uitzicht, bijvoorbeeld met verschillende kleuren, - twee spankettingdraden (9a, 10a), (9b, 10b), en - vier bindkettingdraden (11a, 12a, 13a, 14a), (11b, 12b, 13b, 14b),
De weefmachine is voorzien van een jacquardmachine om de figuurkettingdraden (1a-8a), (1b-8b) te positioneren. De andere kettingdraden (9a,10a), (9b, 10b), (11a, 12a, 13a, 14a), (11b, 12b, 13b, 14b) worden in elke gaap gepositioneerd bijvoorbeeld door middel van weeframen Deze gaapvormingsmiddelen worden zo aangestuurd dat elke kettingdraad (1a-14a),(1b-14b) in elke gaap in een zodanige positie ten opzichte van de twee of drie inslaginbrengniveaus wordt gebracht dat de kettingdraden en de op die niveaus ingebrachte inslagdraden (101, 102), (201,202) in de opeenvolgende inslaginbrengcycli de onderlinge posities innemen die op de figuren schematisch zijn voorgesteld voor de kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels. Zoals duidelijk op de figuren te zien is vormen deze kettingdraden en inslagdraden daarbij twee weefsels (I, II) boven elkaar.
De kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) van de verschillende kettingdraadstelsels zijn steeds in dezelfde volgorde doorheen de rietopeningen tussen twee tanden van het weefriet doorgehaald. De 14 kettingdraden van de verschillende kettingdraadstelsels zijn hierbij telkens door een respectievelijke rietopening doorgehaald en door de riettanden gescheiden van de kettingdraden van naastliggende kettingdraadstelsels. Zoals hoger opgemerkt kunnen de kettingdraden van elk kettingdraadstelsel ook over twee of meer rietopeningen verspreid zijn of kunnen kettingdraden van meerdere kettingdraadstelsel samen door dezelfde rietopening doorgehaald worden. Ook de volgorde van de doorhaal van de figuurkettingdraden doorheen de hevelogen van de hevels die positioneerbaar zijn door middel van de jacquardmachine is dezelfde voor de verschillende kettingdraadstelsels. De nummering van de figuurkettingdraden heeft geen enkel verband met de volgorde van deze doorhaal.
Gedurende het dubbelstukweven zijn de bovenzijden van de weefsels naar elkaar gericht. De andere zijde van elk weefsel wordt de rugzijde genoemd. De bovenzijde van een weefsel wordt in deze octrooiaanvraag ook een patroonzijde genoemd.
Voor alle figuren geldt ook dat de inslagdraden (101, 201) die gedurende opeenvolgende inslaginbrengcycli (in deze octrooiaanvraag ook weefcycli genoemd) op het bovenste inbrengniveau ingebracht worden, in elk kettingdraadstelsel door twee bindkettingdraden (11a, 12a), (11b, 12b) ingebonden worden, zodat een bovenste weefsel (I) gevormd wordt. De inslagdraden (102, 202) die gedurende opeenvolgende inslaginbrengcycli (of weefcycli) op het onderste inbrengniveau ingebracht worden, worden onder het bovenste weefsel telkens door twee andere bindkettingdraden (13a, 14a), (13b, 14b) ingebonden zodat een onderste weefsel (II) gevormd wordt. Wanneer er in elke weefcyclus drie inslagdraden boven elkaar ingebracht worden is er een bovenste, een middelste en een onderste Inbrengniveau.
In het bovenste weefsel loopt de ene blndkettingdraad (11a) van elk kettingdraadstelsel afwisselend boven twee inslagdraden (201, 101) die in een eerste en een daarop volgende tweede weefcyclus op het bovenste inbrengniveau zijn ingebracht (de meest linkse inslagdraden op elke dwarsdoorsnede van de figuren zijn boven elkaar gedurende een eerste weefcyclus ingebracht), en onder twee inslagdraden (201,101) die in een daarop volgende derde en daarop volgende vierde weefcyclus op dat bovenste inbrengniveau zijn ingebracht. De andere bindkettingdraad (12a) loopt afwisselend onder de twee inslagdraden (101, 201) van de eerste en de tweede weefcyclus en boven de twee inslagdraden (101, 201) van de derde en de vierde weefcyclus. In het onderste weefsel (II) gebeurt dit op overeenkomstige wijze voor de twee bindkettingdraden (13a, 14a) ten opzichte van de inslagdraden (102, 202) van het onderste weefsel.
In het tweede kettingdraadstelsel kennen de twee bindkettingdraden (11b, 12b) in het bovenste weefsel (I) en de twee bindkettingdraden (13b, 14b) in het onderste weefsel (II) een identiek verloop ten opzichte van de respectievelijke inslagdraden (101, 201 ), (102, 202) in deze weefsels.
Hierdoor kruisen de twee bindkettingdraden (11a, 12a), (11b, 12b), resp. (13a, 14a), (13b, 14b) van elk weefsel (I, II) elkaar telkens na twee weefcycli, en worden er telkens twee inslagdraden (101, 201) ingebonden in de opeenvolgende openingen tussen twee kruisingen van deze bindkettingdraden.
In elk kettingdraadstelsel is in het bovenste weefsel een spankettingdraad (9a), (9b)afwisselend boven het bovenste inbrengniveau en tussen het bovenste inbrengniveau en het eronder liggende inbrengniveau (het onderste of het middelste naargelang er twee of drie inbrengniveaus zijn) gepositioneerd zodat twee opeenvolgende inslagdraden (101, 201) in het bovenste weefsel (I) telkens respectievelijk boven en onder de gestrekt lopende spankettingdraad (9a),(9b) lopen. Per kettingdraadstelsel wordt in het onderste weefsel (II) een andere spankettingdraad (10a),(10b) afwisselend onder het onderste inbrengniveau en tussen het onderste inbrengniveau en het erboven liggende inbrengniveau (het bovenste of het middelste naargelang er twee of drie inbrengniveaus zijn) gepositioneerd zodat twee opeenvolgende inslagdraden (102, 202) van het onderste weefsel (II) respectievelijk onder en boven de gestrekt lopende spankettingdraad (10a), (10b) lopen. Hierdoor worden de inslagdraden (101, 201), (102, 202) van elk weefsel verdeeld over twee niveaus, waarbij er afwisselend een inslagdraad (102), (201) aan de bovenzijde en een inslagdraad (101), (202) aan de rugzijde ten opzichte van de spankettingdraden (9a),(9b),(10a),(10b) van het weefsel loopt. Voor een aan de rugzijde van de spankettingdraden lopende inslagdraad wordt ook de term ‘buitenschot’ gebruikt. Een aan de bovenzijde van de spankettingdraden lopende inslagdraad wordt een ‘binnenschot’ genoemd.
De twee inslagdraden die in respectievelijke openingen tussen twee bindkettingdraden (11a,12a),(11b, 12b) ; (13a,14a),(13b,14b) ingebonden zijn, zijn telkens op een verschillend niveau in het betreffende weefsel ingebonden.
De patroonvorming in deze weefsels gebeurt volgens de verschillende figuren door middel van figuurkettingdraden die aan het weefseloppervlak vlotten (figuren 1, 2 en 3), gesneden pool vormen (figuren 2, 3 en 5), poollussen vormen (figuur 3), of ribben vormen (figuren 4 en 5) of door meerdere van deze mogelijkheden in hetzelfde weefsel te combineren.
Bij alle werkwijzen zijn in het eerste kettingdraadstelsel (het bovenste op de figuren) vier figuurkettingdraden (1a-4a) met onderling verschillende kleuren aan het bovenste weefsel (I) toegewezen en vier andere figuurkettingdraden (5a-8a) met vier andere onderling verschillende kleuren aan het onderste weefsel (II) toegewezen. De aan een weefsel toegewezen figuurkettingdraden worden in dit weefsel ingebonden wanneer ze niet patroonbepalend zijn.
In het tweede kettingdraadstelsel (het onderste op de figuren) zijn telkens vier figuurkettingdraden (1b-4b) met respectievelijk dezelfde onderling verschillende kleuren als de vier figuurkettingdraden die in het eerste kettingdraadstelsel aan het bovenste weefsel (I) zijn toegewezen, nu aan het onderste weefsel toegewezen. Omgekeerd zijn dan vier figuurkettingdraden (5b-8b) met respectievelijk dezelfde onderling verschillende kleuren als de vier figuurkettingdraden die in het eerste kettingdraadstelsel aan het onderste weefsel (II) zijn toegewezen, nu aan het bovenste weefsel (I) toegewezen. Hierdoor zijn er - gezien over de twee kettingdraadstelsels - in elk weefsel acht kleuren beschikbaar om als patroonbepalende figuurkettingdraad gebruikt te worden.
Anders gezegd, volgens alle figuren zijn er twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels (1a-14a), (1b-14b) waarin er in totaal acht stellen van twee gelijke figuurkettingdraden (1a,1b), (2a,2b), (3a,3b), (4a,4b), (5a;5b), (6a,6b), (7a,7b), (8a,8b) voorzien zijn, waarbij de kleur van elk stel figuurkettingdraden verschilt van de kleur van de andere stellen figuurkettingdraden, en waarbij de twee figuurkettingdraden van elk stel respectievelijk tot het eerste en het tweede kettingdraadstelsel behoren en ook aan een verschillend weefsel zijn toegewezen. Met acht figuurkettingdraden per kettingdraadstelsel worden, per twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, acht kleuren per weefsel beschikbaar gemaakt voor de vorming van een patroon in de weefsels.
De patroonbepaling in de weefsels van figuur 1 gebeurt doordat aan de bovenzijde van elk weefsel in elk kettingdraadstelsel twee figuurkettingdraden (3a),(4a);(5a),(6a);(3b),(4b); (5b),(6b) meerdere delen hebben die over een aantal inslagdraden aan het weefseloppervlak lopen (vlotten).
Hierna wordt deze patroonvorming voor één vlottend deel van elke patroonbepalende figuurkettingdraad (3a), (4a) in het bovenste weefsel (I) in detail uiteengezet.
In het eerste kettingdraadstelsel, in het bovenste weefsel (I), - loopt een figuurkettingdraad (3a) met een eerste kleur aan het weefseloppervlak over de zich aan de patroonzijde bevindende inslagdraden (101) die in de derde, de vijfde en de zevende weefcyclus zijn ingebracht, - en loopt een figuurkettingdraad (4a) met een tweede kleur aan het weefseloppervlak over de zich aan de patroonzijde bevindende inslagdraden (101) die in de vijfde, de zevende en de negende weefcyclus zijn ingebracht.
Voor zover nodig wordt verduidelijkt dat de op de figuren verticaal boven elkaar voorgestelde inslagdraden telkens gedurende dezelfde weefcyclus zijn ingebracht, en dat de inslagdraden van de opeenvolgende weefcycli in volgorde van links naar rechts zijn voorgesteld op de figuren.
In het tweede kettingdraadstelsel, in het bovenste weefsel (I), - loopt een figuurkettingdraad (6b) met een derde kleur aan het weefseloppervlak over de zich aan de patroonzijde bevindende inslagdraden (101) die in de derde, de vijfde en de zevende weefcyclus zijn ingebracht, - en loopt een figuurkettingdraad (5b) met een vierde kleur aan het weefseloppervlak over de zich aan de patroonzijde bevindende inslagdraden (101 ) die in de vijfde, de zevende en de negende weefcyclus zijn ingebracht.
De figuurkettingdraden worden onmiddellijk vooraleer ze beginnen te vlotten en onmiddellijk na het vlotten over een inslagdraad (201) aan de rugzijde van het weefsel (I) afgebonden.
Men laat deze twee figuurkettingdraden niet samenlopen bij de overgang van hun ingebonden toestand naar hun vlottende toestand en omgekeerd. De ene figuurkettingdraad (3a),(6b) loopt aan het weefseloppervlak over de inslagdraden van de derde tot de zevende weefcyclus, terwijl de andere figuurkettingdraad (4a), (5b) over de inslagdraden van de vijfde tot de negende weefcyclus aan het weefseloppervlak loopt. Hierdoor kruisen de figuurkettingdraden elkaar waardoor ze beter naast elkaar komen te liggen en er minder kans is dat ze boven elkaar lopen en elkaar bedekken.
De twee figuurkettingdraden (3b, 4b) van het tweede kettingdraadstelsel met dezelfde kleuren als de figuurkettingdraden (3a, 4a) die in het eerste kettingdraadstelsel vlottend aan het weefseloppervlak van het bovenste weefsel (I) gebracht zijn, laat men in het tweede kettingdraadstelsel op dezelfde manier vlotten aan het weefseloppervlak van het onderste weefsel (II). De twee figuurkettingdraden (5b, 6b) met dezelfde kleuren als de figuurkettingdraden (5a, 6a) die in het eerste kettingdraadstelsel vlottend aan het weefseloppervlak van het onderste weefsel (II) gebracht zijn, laat men in het tweede kettingdraadstelsel ook op dezelfde manier vlotten aan het weefseloppervlak van het bovenste weefsel (I).
Op figuur 1 kan men gemakkelijk volgen hoe andere delen van figuurkettingdraden bijdragen aan de patroonvorming in het bovenste en het onderste weefsel.
De figuurkettingdraden die niet deelnemen aan de patroonvorming worden gestrekt ingebonden in het weefsel waaraan ze zijn toegewezen en lopen samen met de spankettingdraden (9a, 10a), (9b, 10b) tussen de twee niveaus waarop de inslagdraden in de weefsels zijn ingebonden.
Bij de op figuur 2 geïllustreerde werkwijze wordt op een rechter gedeelte van de weefsels patroon gevormd met twee vlottende figuurkettingdraden (1a), (2a) die over meerdere inslagdraden (101) op het weefseloppervlak lopen op de wijze die hierboven is uiteengezet.
In het eerste kettingdraadstelsel wordt een figuurkettingdraad (5a) met een eerste kleur die aan het onderste weefsel is toegewezen vanaf de eerste weefcyclus in opeenvolgende weefcycli afwisselend over een buitenschot (102) van het onderste weefsel (II) en een buitenschot (201) van het bovenste weefsel (I) afgebonden, en vanaf de inslagdraad (102) van de vijfde weefcyclus in het onderste weefsel (II), in dit onderste weefsel ingebonden. Een figuurkettingdraad (4a) met een tweede kleur die aan het bovenste weefsel (I) is toegewezen wordt eerst in het bovenste weefsel (I) ingebonden en loopt dan achtereenvolgens over het buitenschot (201) van de zesde weefcyclus in het bovenste weefsel (I), het buitenschot (102) van de zevende weefcyclus in het onderste weefsel (II) en het buitenschot (201) van de achtste weefcyclus in het bovenste weefsel (I) waarna deze terug wordt ingebonden in het bovenste weefsel (I).
In het tweede kettingdraadstelsel wordt een figuurkettingdraad (4b) met de tweede kleur die nu aan het onderste weefsel (II) is toegewezen vanaf de eerste weefcyclus in opeenvolgende weefcycli afwisselend over een buitenschot (102) van het onderste weefsel en een buitenschot (201) van het bovenste weefsel (I) afgebonden, en vanaf de inslagdraad (102) van de vijfde weefcyclus in het onderste weefsel (II), in dit onderste weefsel (II) ingebonden. Een figuurkettingdraad (5b) met de eerste kleur die nu aan het bovenste weefsel (I) is toegewezen wordt eerst in het bovenste weefsel (I) ingebonden en loopt dan achtereenvolgens over het buitenschot (201) van de zesde weefcyclus in het bovenste weefsel (I), het buitenschot (102) van de zevende weefcyclus in het onderste weefsel (II) en het buitenschot (201 ) van de achtste weefcyclus in het bovenste weefsel waarna deze terug wordt ingebonden in het bovenste weefsel (I).
De tussen beide weefsels (I, II) lopende figuurkettingdraden (5a),(4a),(4b),(5b) worden nadien tussen de weefsels doorgesneden zodat opstaande poolbenen op de weefsels worden gevormd (gesneden pool).
De gesneden pool wordt in de naast elkaar liggende kettingdraadstelsels afwisselend met kettingdraden van een eerste kleur en een tweede kleur gevormd. Op deze manier wordt het uitzicht van de zone met gesneden pool bepaald door een mengeffect van verschillende kleuren. Door gebruik te maken van dit mengeffect Is een scherpe aflijning van deze zone ook mogelijk. Het eerste en ook het laatste poolbeen van deze zone is immers telkens over dezelfde inslagdraad afgebonden.
De zaagtandvorming wordt vermeden doordat de figuurkettingdraden die een zone met gesneden pool vormen in de opeenvolgende kettingdraadstelsels telkens aan hetzelfde weefsel zijn toegewezen en dus aan de randen van de poolzone in hetzelfde weefsel over dezelfde inslagdraad ingebonden worden. De poolzone wordt gevormd door een combinatie van twee verschillend gekleurde figuurkettingdraden (5a),(4b) resp. (4a),(5b). De poolzone vertoont een mengeffect die door die kleurencombinatie bepaald is. Dit laat toe om een poolzone met rechtlijnige aflijning te realiseren (zonder zaagtandvorming) omdat het eerste en het laatste poolbeen van elke poolvormende figuurkettingdraad van de kettingdraadstelsels over dezelfde inslagdraad wordt afgebonden. Dit laatste poolbeen kan naargelang het weefsel en het betreffende kettingdraadstelsel de ene of de andere kleur hebben.
Sommige figuurkettingdraden (3a), (6a) waarvan een relatief lang gedeelte niet patroonbepalend is en dus ingebonden wordt in het weefsel waaraan deze zijn toegewezen, worden nu en dan over één inslagdraad (101), (202) aan de patroonzijde gelegd. Deze figuurkettingdraden kunnen op die plaats zichtbaar zijn vanaf de bovenzijde van de weefsels en dus in beperkte mate patroonbepalend zijn.
Bij de werkwijze volgens figuur 3 wordt in elk kettingdraadstelsel gedurende het weven een bovenste lancet (Lia), (L1b) en een onderste lancet (La), (La) voorzien tussen beide weefsels in wording. De dubbelstukweefmachine is een driegrijper weefmachine met een middelste grijper die in de opeenvolgende weefcycli een lusinslagdraad (103) ,(203) inbrengt op een middelste inbrengniveau. De bovenste en de onderste grijper brengen telkens op een bovenste en een onderste inbrengniveau respectievelijke inslagdraden in die samen met de bindkettingdraden en de spankettingdraden een bovenste en een onderste weefsel vormen zoals hoger uiteengezet.
De patroonvorming in de weefsels gebeurt van links naar rechts door middel van gesneden pool, poollussen, en aan het weefseloppervlak lopende figuurkettingdraden.
In het eerste kettingdraadstelsel wordt een figuurkettingdraad (4a) met een eerste kleur die aan het bovenste weefsel is toegewezen afwisselend over een buitenschot (102) van het onderste weefsel (II) en over een buitenschot (201) van de erop volgende weefcyclus in het bovenste weefsel (I) afgebonden. Vanaf het buitenschot (201) van de vierde weefcyclus in het bovenste weefsel wordt deze figuurkettingdraad in het bovenste weefsel ingebonden.
In het tweede kettingdraadstelsel wordt een figuurkettingdraad (4b) met de eerste kleur die nu aan het onderste weefsel is toegewezen afwisselend over een buitenschot (102) van het onderste weefsel (II) en over een buitenschot (201) van de erop volgende weefcyclus in het bovenste weefsel (I) afgebonden. Vanaf het buitenschot (102) van de vijfde weefcyclus in het onderste weefsel (II) wordt deze figuurkettingdraad (4b) in het onderste weefsel ingebonden.
Doordat deze figuurkettingdraden (4a),(4b) in verschillende weefsels ingebonden worden wordt door de figuurkettingdraad (4b) die aan het onderste weefsel is toegewezen één poolbeen meer gevormd dan door de figuurkettingdraad (4a) die aan het bovenste weefsel is toegewezen. De eerstgenoemde figuurkettingdraad (4b) moet immers vanaf het vierde buitenschot (201) in het bovenste weefsel (I) terugkeren naar het onderste weefsel (II) om daar ingebonden te worden, en de andere figuurkettingdraad (4a) niet. Doordat de overgang tussen poolvorming en niet-poolvormend inbinden (en omgekeerd) in de opeenvolgende kettingdraadstelsels niet gelijk verloopt, vertonen de in de inslagrichting lopende randen van een poolzone een min of meer getand verloop.
Rechts van deze poolzone worden andere figuurkettingdraden (2a),(6a);(6b),(2b) ingezet om poollussen te realiseren in beide weefsels. Daarvoor laat men in het eerste kettingdraadstelsel een aan het bovenste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (2a) met een eerste kleur, onmiddellijk na afbinding over het buitenschot (201) van de vierde weefcyclus, eerst lusvormend over twee lusinslagdraden (103) van opeenvolgende weefcycli lopen, laat men deze figuurkettingdraad (4a) vervolgens over een buitenschot (201) van de volgende weefcyclus afbinden en daarna terug poollusvormend over één lusinslagdraad (103) van de volgende weefcyclus lopen, om deze na afbinding over een buitenschot (201) tenslotte in het bovenste weefsel gestrekt tussen de op twee niveaus ingebonden inslagdraden te laten lopen.
Op identieke wijze, maar één weefcyclus later, laat men in het onderste weefsel een aan het onderste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (6a) met een tweede kleur, eerst een poollus vormen over twee lusinslagdraden, en onmiddellijk daarna een poollus vormen over één lusinslagdraad, waarna deze ingebonden wordt in het onderste weefsel.
In het tweede kettingdraadstelsel gebeurt net hetzelfde, maar de poollussen in het bovenste weefsel worden nu gerealiseerd met een aan het bovenste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (6b) met de tweede kleur, terwijl de poollussen in het onderste weefsel nu gerealiseerd worden met een aan het onderste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (2b) met de eerste kleur. De kleuren zijn dus omgewisseld. Hiermee is aangetoond is dat, gezien per paar kettingdraadstelsels, elk verschillend kleur in beide weefsels beschikbaar is, terwijl er per kettlngdraadstelsel slechts één figuurkettingdraad per kleur wordt voorzien.
Rechts van de zone waar poollussen gevormd worden, wordt een zone gevormd waarin andere figuurkettingdraden (1a),(8a); (8b),(1b) patroonbepalend zijn doordat ze vlottend over één of meerdere inslagdraden (101),(202) aan het weefseloppervlak lopen. Hiervoor wordt in het eerste kettingdraadstelsel in het bovenste en het onderste weefsel respectievelijk een aan het bovenste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (1a) met een eerste kleur en een aan het onderste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (8a) met een tweede kleur gebruikt.
In het tweede kettingdraadstelsel worden de kleuren omgewisseld: in het bovenste en het onderste weefsel wordt respectievelijk een aan het bovenste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (8b) met de tweede kleur en een aan het onderste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (1b) met de eerste kleur gebruikt.
Bij de werkwijze volgens figuur 4 wordt een driegrijper dubbelstukweefmachine gebruikt waarbij de middelste grijper in de opeenvolgende weefcycli een bijkomende inslagdraad (104), (204) inbrengt op een middelste inbrengniveau. De bovenste en de onderste grijper brengen telkens op een bovenste en een onderste inbrengniveau respectievelijke inslagdraden in die samen met de bindkettingdraden (11a, 12a), (13a,14a), (11b,12b), (13b,14b) en de spankettingdraden (9a, 10a), (9b, 10b) een bovenste (I) en een onderste weefsel (II) vormen zoals hoger uiteengezet. De bijkomende inslagdraden (104),(204) zijn dikker dan de andere inslagdraden en lopen aan de naar elkaar gerichte bovenzijden van de weefsels en worden niet door bindkettingdraden in de weefsels ingebonden.
Hier wordt een zone met een ribstructuur gerealiseerd waarin figuurkettingdraden (1a),(4a), (5b),(8b); (5a),(8a), (1b),(4b), ribvormend over de dikkere bijkomende inslagdraden (104), (204) lopen.
Daarvoor laat men in het eerste kettingdraadstelsel een aan het bovenste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (4a) met een eerste kleur afwisselend over een buitenschot (101) van het bovenste weefsel (I) en een dikkere bijkomende inslagdraad (204) lopen. Na het realiseren van twee ribben wordt deze figuurkettingdraad vanaf het buitenschot van de vijfde weefcyclus aan de rugzijde van het bovenste weefsel (I) ingebonden. Verder wordt deze figuurkettingdraad opnieuw gebruikt om een bredere rib te vormen over de dikkere inslagdraden (204) die in de achtste en de tiende weefcyclus ingebracht zijn, waarna de figuurkettingdraad (4a) over een buitenschot (101) wordt afgebonden en verder gestrekt tussen de op twee niveaus ingebonden inslagdraden (101),(201) lopend wordt ingebonden.
Op dezelfde wijze laat men in het bovenste weefsel (I) een aan dat bovenste weefsel toegewezen tweede figuurkettingdraad (1a) met een tweede kleur een bredere rib vormen over de dikkere inslagdraden (204) die in de zesde en de achtste weefcyclus ingebracht zijn.
Op identieke wijze laat men in het onderste weefsel (II), een aan het onderste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (5a) met een derde kleur eerst twee ribben vormen over de dikkere inslagdraden (104) die in de eerste en de derde weefcyclus ingebracht zijn, en dan verder een bredere rib vormen over de inslagdraden (104) die in de zevende en de negende weefcyclus zijn ingebracht, en laat men ook een aan het onderste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (8a) met een vierde kleur een bredere rib vormen over de inslagdraden (104) die in de vijfde en de zevende weefcyclus zijn ingebracht.
In het tweede kettingdraadstelsel gebeurt net hetzelfde, maar de ribben in het bovenste weefsel (I) worden nu gerealiseerd met aan het bovenste weefsel (I) toegewezen figuurkettingdraden (5b), (8b) met respectievelijk de derde en de vierde kleur, terwijl de ribben in het onderste weefsel nu gerealiseerd worden met aan het onderste weefsel (II) toegewezen figuurkettingdraden (4b), (1b), met respectievelijk de eerste en de tweede kleur. De kleuren zijn dus omgewisseld. Per paar kettingdraadstelsels is elk verschillend kleur in beide weefsels beschikbaar.
In een zone aan de rechterzijde van de op figuur 4 getoonde dwarsdoorsneden worden de dikkere inslagdraden (104),(204) niet bedekt door figuurkettingdraden, zodat deze goed zichtbaar op het weefseloppervlak lopen en door hun kleur en dikte een bijkomend patroonbepalend effect kunnen realiseren in de weefsels.
Bij de werkwijze volgens figuur 5 wordt eveneens een driegrijper dubbelstukweefmachine gebruikt waarbij de middelste grijper in de opeenvolgende weefcycli telkens een bijkomende dikkere inslagdraad (104), (204) inbrengt zoals bij de werkwijze volgens figuur 4.
Er worden twee poolzones met gesneden pool gevormd in de weefsels met een tussenliggende zone waar ribben gevormd worden op de wijze die met verwijzing naar figuur 4 werd uiteengezet. Voor de ribvorming worden in het bovenste weefsel figuurkettingdraden (2a),(1a) gebruikt met respectievelijk een eerste en een tweede kleur, en worden in het onderste weefsel figuurkettingdraden (7a),(8a) gebruikt met respectievelijk een derde en een vierde kleur. In het tweede kettingdraadstelsel zijn deze kleuren omgewisseld.
In de linker poolzone wordt in het eerste kettingdraadstelsel een aan het onderste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (5a) met een bepaalde kleur afwisselend over een buitenschot (102) van het bovenste weefsel (I) en over een buitenschot van het onderste weefsel (II) afgebonden. In het tweede kettingdraadstelsel wordt een figuurkettingdraad (5b) met diezelfde kleur die nu aan het bovenste weefsel is toegewezen afwisselend over een buitenschot (102) van het onderste weefsel (II) en over een buitenschot van het bovenste weefsel (I) afgebonden. Doordat deze figuurkettingdraden in opeenvolgende kettingdraadstelsels afwisselend in het bovenste weefsel en in het onderste weefsel ingebonden worden is de aflijning van de poolzone niet perfect rechtlijnig (zaagtandvorming) zoals hoger is uiteengezet met verwijzing naar figuur 3.
In de rechter poolzone op figuur 5 wordt op dezelfde manier in het eerste kettingdraadstelsel pool gevormd door een aan het bovenste weefsel toegewezen figuurkettingdraad (3a) met een bepaalde kleur en wordt in het tweede kettingdraadstelsel pool gevormd door een aan het onderste weefsel toegewezen poolkettingdraad met diezelfde kleur. Ook hier is er zaagtandvorming. De tussen beide weefsels lopende figuurkettingdraden worden tussen beide weefsels doorgesneden zodat opstaande poolbenen op de weefsels gevormd worden of gesneden pool.
Zaagtandvorming kan vermeden worden door toepassing van een werkwijze volgens figuur 2 of door in elk kettingdraadstelsel een afzonderlijke figuurkettingdraad te voorzien voor de vorming van gesneden pool, waarbij de respectievelijke afzonderlijke figuurkettingdraden van de opeenvolgende kettingdraadstelsels steeds in hetzelfde weefsel ingebonden worden.
Afhankelijk van de pooldichtheid en het dekkend vermogen van de figuurkettingdraden die gesneden pool vormen zijn de bijkomende dikkere inslagdraden (104), (204) min of meer zichtbaar tussen de poolbenen van de weefsels, en vormen ze in die poolzones een achtergrondeffect.
Tenslotte benadrukken we dat volgens deze uitvinding weefsels kunnen geweven worden met in verhouding tot het aantal figuurkettingdraden per kettingdraadstelsel een bijzonder grote variatie in het uitzicht ervan, waarbij bij voorkeur niet enkel het uitzicht (zoals de kleur) van de figuurkettingdraden zelf voor die variatie zorgt maar ook de variatie van weefselstructuur, zoals onder meer de aanwezigheid van vlottende figuurkettingdraden of een door middel van deze figuurkettingdraden gerealiseerde ribstructuur, poollussen of gesneden pool, of een combinatie van twee of meer van deze mogelijkheden al dan niet in combinatie met een inslageffect.
Claims (24)
- CONCLUSIES1. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels (1,11) die minstens gedeeltelijk poolvrij zijn, waarbij in opeenvolgende inslaginbrengcycli op een dubbelstukweefmachine telkens één of meerdere inslagdraden (101-104),(201-204) worden ingebracht in een gaap tussen kettingdraden (1a-14a, 1b-14b) van een aantal naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, waarbij elk kettingdraadstelsel (1a-14a), (1b-14b) één of meerdere figuurkettingdraden (1a-8a),(1b-8b) omvat, waarbij elke figuurkettingdraad aan één van de weefsels (l,ll) is toegewezen, en waarbij de kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels (l,ll) geweven worden met minstens één zone waarin elke figuurkettingdraad (1a-8a),(1 b-8b) overeenkomstig een gewenst patroon, ofwel patroonbepalend is in het weefsel (l,ll) waaraan deze figuurkettingdraad is toegewezen, ofwel niet-patroonbepalend in dat weefsel (l,ll) wordt ingebonden, met het kenmerk dat in minstens één paar (1a-14a,1b-14b) van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, minstens twee stellen (1a, 1b),(2a,2b),... (8a,8b) van twee figuurkettingdraden met een gelijk uitzicht voorzien is, waarbij het uitzicht van de figuurkettingdraden van elk stel (1a,1b),(2a,2b),... (8a,8b) verschilt van het uitzicht van de figuurkettingdraden van elk ander stel, waarbij de gelijk uitziende figuurkettingdraden van elk stel (1a, 1b),(2a,2b), ... (8a,8b) tot een verschillend kettingdraadstelsel (1a-14a), (1b-14b) van het paar behoren en respectievelijk aan een verschillend weefsel (l,ll) zijn toegewezen, zodat door elk stel (1a, 1b),(2a,2b), ... (8a,8b) van twee gelijk uitziende figuurkettingdraden, per paar kettingdraadstelsels, in beide weefsels (l,ll) een figuurkettingdraad met het genoemde uitzicht beschikbaar is voor de patroonbepaling in de genoemde zones.
- 2. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels volgens conclusie 1 met het kenmerk dat in minstens één paar van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, minstens één van de figuurkettingdraden (1a-8a),(1b-8b) van de genoemde stellen, afwisselend in het ene en in het andere weefsel over minstens één inslagdraad (102), (201) wordt afgebonden en nadien tussen de weefsels (1,11) wordt doorgesneden zodat in elk weefsel minstens één poolzone wordt bekomen.
- 3. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk dat een aantal kettingdraadstelsels (1a-14a), (1 b-14b) minstens één bijkomende figuurkettingdraad omvat die niet tot een stel (1a, 1b),(2a,2b), ... (8a,8b) figuurkettingdraden behoort en die afwisselend in het ene en in het andere weefsel over minstens één inslagdraad (102), (201) wordt afgebonden en nadien tussen de weefsels (l,ll) wordt doorgesneden zodat in elk weefsel minstens één poolzone wordt bekomen.
- 4. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels volgens conclusie 2 of 3 met het kenmerk dat de genoemde zones poolvrije zones zijn van weefsels (l,ll) met minstens één poolzone.
- 5. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat per paar (1a-14a,1b-14b) van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels een even aantal stellen figuurkettingdraden (1a,1b), (2a,2b).....(8a,8b) voorzien wordt, en dat per kettingdraadstelsel aan elk weefsel (I, II) een gelijk aantal figuurkettingdraden (1a-4a),(5b-8b); (5a-8a),(1b-4b) toegewezen wordt.
- 6. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de figuurkettingdraden van de naast elkaar liggende kettingdraadstelsels in dezelfde volgorde naast elkaar doorheen het weefriet worden doorgehaald.
- 7. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat elk kettingdraadstelsel n figuurkettingdraden met een onderling verschillend uitzicht omvat, waarbij n een even getal Is, en waarbij elke figuurkettingdraad tot een respectievelijk stel figuurkettingdraden behoort, en dat in elk paar van een eerste (1a-14a) en een tweede kettingdraadstelsel (1 b-14b) die naast elkaar liggen, in het eerste kettingdraadstelsel (1a-14a), - n/2 figuurkettingdraden (1a-4a) aan het bovenste weefsel (I) worden toegewezen en - n/2 andere figuurkettingdraden (5a-8a) aan het onderste weefsel (II) worden toegewezen, en in het tweede kettingdraadstelsel (1b-14b), - n/2 figuurkettingdraden (5b-8b) met hetzelfde uitzicht als de figuurkettingdraden die in het eerste kettingdraadstelsel (1a-14a) aan het onderste weefsel (II) zijn toegewezen, aan het bovenste weefsel (I) worden toegewezen, en - n/2 figuurkettingdraden (1b-4b) met hetzelfde uitzicht als de figuurkettingdraden die in het eerste kettingdraadstelsel (1a-14a) aan het bovenste weefsel (I) zijn toegewezen, aan het onderste weefsel (II) worden toegewezen.
- 8. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens conclusie 7, met het kenmerk dat n = 8, en dat de acht figuurkettingdraden (1a-8a),(1b-8b) van elk paar van een eerste (1a-14a) en een tweede kettingdraadstelsel (1b-14b) die naast elkaar liggen, volgens één van de volgende toewijzingsplannen (a-d) aan de weefsels (I, II) worden toegewezen, waarbij de toewijzing van elk van deze acht figuurkettingdraden met eerste, tweede, derde.....achtste uitzicht in elk toewijzingsplan voor beide kettingdraadstelsels steeds in dezelfde volgorde door middel van een opeenvolging van acht letters T of B wordt aangeduid, en waarbij T het bovenste weefsel en B het onderste weefsel aanduidt:
- 9. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels (I, II) geweven worden met in de genoemde zone(s) minstens één figuurkettingdraad (1a-8a),(1b-8b) die patroonbepalend over minstens één inslagdraad (101), (202) van het betreffende weefsel aan het weefseloppervlak loopt.
- 10. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat in een aantal inslaginbrengcycli minstens één bijkomende inslagdraad (104), (204) wordt ingebracht, en dat de kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels (l,ll) geweven worden met in de genoemde zone(s) één of meerdere bijkomende inslagdraden (104), (204) die hoofdzakelijk aan het weefseloppervlak lopen om een patroonbepalend effect in het weefsel (I, II) te realiseren.
- 11. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens conclusie 10, met het kenmerk dat in een aantal inslaginbrengcycli minstens één bijkomende inslagdraad (104), (204) wordt ingebracht, en dat de kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels (l,ll) geweven worden met in de genoemde zone(s) minstens één figuurkettingdraad (1a-8a),(1b-8b) die ribvormend over minstens één bijkomende inslagdraad (104), (204) loopt.
- 12. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk dat de bijkomende inslagdraden (104), (204) dikker zijn dan de andere inslagdraden (101,102), (201,202) van het weefsel.
- 13. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat in een aantal inslaginbrengcycli een lusinslagdraad (103, 203) wordt ingebracht, dat middelen (L1a, L1b) (L2a, L2b) voorzien worden om de lusinslagdraden (103), (203) op een afstand van de andere inslagdraden (101, 102), (201, 202) van de weefsels (I, II) in wording te houden, en dat de kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels (l,ll) geweven worden met in de genoemde zone(s) minstens één figuurkettingdraad (1a-8a),(1b-8b) die afwisselend over één of meerdere inslagdraden in het weefsel wordt afgebonden en over minstens één lusinslagdraad (103), (203) van het betreffende weefsel (1,11) loopt, waarna de lusinslagdraden (103), (203) verwijderd worden, zodat de figuurkettingdraad poollussen vormt.
- 14. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels (l,ll) geweven worden met op een eerste niveau ingebonden eerste inslagdraden (101),(202) en op een tweede niveau ingebonden tweede inslagdraden (102),(201), en figuurkettingdraden die niet-patroonbepalend tussen de eerste (101),(202) en de tweede inslagdraden (102),(201) lopen.
- 15. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de kettingdraadstelsels minstens één spankettingdraad (9a, 10a), (9b, 10b) per weefsel omvatten, en dat de kettingdraden (1a-14a),(1b-14b) in elke gaap zo gepositioneerd worden dat boven elkaar twee weefsels (I, II) met ingebonden spankettingdraden (9a, 9b), (10a, 10b) geweven worden.
- 16. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat na een eerste productiefase waarin elke figuurkettingdraad (1a-8a, 1b-8b) volgens een eerste toewijzingsplan aan één van de weefsels (I, II) is toegewezen, een tweede productiefase volgt waarin elke figuurkettingdraad (1a-8a, 1b-8b) volgens een tweede toewijzingsplan aan één van de weefsels (I, II) is toegewezen, en dat de figuurkettingdraden die volgens het tweede toewijzingsplan aan een ander weefsel zijn toegewezen dan volgens het eerste toewijzingsplan, tussen beide productiefases poolvormend naar het andere weefsel gebracht worden.
- 17. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens conclusie 16, met het kenmerk dat in de eerste en de tweede productiefase respectievelijk een eerste paar weefsels (I, II) en een tweede paar weefsels (I, II) wordt vervaardigd, en dat de figuurkettingdraden die volgens het tweede toewijzingsplan aan een ander weefsel zijn toegewezen laat pool vormen in een overgangsweefsel dat nadien verwijderd wordt.
- 18. Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels, volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het uitzicht van de figuurkettingdraden hoofdzakelijk bepaald wordt door hun kleur.
- 19. Dubbelstukweefmachine omvattende - een aantal naast elkaar liggende kettingdraadstelsels (1a-14a), (1b-14b) die elk één of meerdere figuurkettingdraden (1a-8a),(1b-8b) omvatten, - inslaginbrengmiddelen voorzien om in opeenvolgende inslaginbrengcycli telkens één of meerdere inslagdraden (101-104), (201-204) in te brengen in een gaap tussen de kettingdraden (1a-14a, 1b-14b), en - gaapvormingsmiddelen voorzien om de kettingdraden (1a-14a, 1b-14b) in elke gaap te positioneren en om daarbij elke figuurkettingdraad aan één van de weefsels (I, II) toe te wijzen, zodat boven elkaar twee weefsels (I, II) die minstens gedeeltelijk poolvrij zijn geweven worden met minstens één zone waarin elke figuurkettingdraad (1a-8a),(1b-8b) overeenkomstig een gewenst patroon, ofwel patroonbepalend is in het weefsel waaraan deze figuurkettingdraad is toegewezen ofwel niet-patroonbepalend in dat weefsel (l,ll) wordt ingebonden, met het kenmerk dat - in minstens één paar (1a-14a,1b-14b) van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels, minstens twee stellen (1a, 1b),(2a,2b), ... (8a,8b) van twee figuurkettingdraden met een gelijk uitzicht voorzien is, waarbij het uitzicht van de figuurkettingdraden van elk stel (1a,1b),(2a,2b),... (8a,8b) verschilt van het uitzicht van de figuurkettingdraden van elk ander stel, waarbij de gelijk uitziende figuurkettingdraden van elk stel (1a,1b),(2a,2b),... (8a,8b) tot een verschillend kettingdraadstelsel (1a-14a), (1b-14b) van het paar behoren, - en dat de gaapvormingsmiddelen voorzien zijn om de twee figuurkettingdraden van elk stel aan een verschillend weefsel (l,ll) toe te wijzen, zodat elk stel (1a, 1b),(2a,2b), ... (8a,8b) van twee gelijk uitziende figuurkettingdraden, per paar kettingdraadstelsels, in beide weefsels (l,ll) een figuurkettingdraad met het genoemde uitzicht beschikbaar stelt voor de patroonbepaling in de genoemde zones.
- 20. Dubbelstukweefmachine volgens conclusie 19, met het kenmerk dat, per paar (1a-14a,1b-14b) van twee naast elkaar liggende kettingdraadstelsels een even aantal stellen figuurkettingdraden (1a,1b), (2a,2b), ...,(8a,8b) voorzien is, en dat per kettingdraadstelsel aan elk weefsel (I, II) een gelijk aantal figuurkettingdraden (1a-4a),(5b-8b); (5a-8a),(1b-4b) is toegewezen.
- 21. Dubbelstukweefmachine volgens een van de conclusies 19 of 20, met het kenmerk dat de figuurkettingdraden van de naast elkaar liggende kettingdraadstelsels in dezelfde volgorde naast elkaar doorheen het weefriet zijn doorgehaald.
- 22. Dubbelstukweefmachine volgens een van de conclusies 19 tot 21, met het kenmerk dat elk kettingdraadstelsel n figuurkettingdraden met een onderling verschillend uitzicht omvat, waarbij n een even getal is, en waarbij elke figuurkettingdraad tot een respectievelijk stel figuurkettingdraden behoort, en dat in elk paar van een eerste (1a-14a) en een tweede kettingdraadstelsel (1b-14b) die naast elkaar liggen, in het eerste kettingdraadstelsel (1a-14a), - n/2 figuurkettingdraden (1a-4a) aan het bovenste weefsel (I) zijn toegewezen en - n/2 andere figuurkettingdraden (5a-8a) aan het onderste weefsel (II) zijn toegewezen, en in het tweede kettingdraadstelsel (1b-14b), - n/2 figuurkettingdraden (5b-8b) met hetzelfde uitzicht als de figuurkettingdraden die in het eerste kettingdraadstelsel (1a-14a) aan het onderste weefsel (II) zijn toegewezen, aan het bovenste weefsel (I) zijn toegewezen, en - n/2 figuurkettingdraden (1b-4b) met hetzelfde uitzicht als de figuurkettingdraden die in het eerste kettingdraadstelsel (1a-14a) aan het bovenste weefsel (I) zijn toegewezen, aan het onderste weefsel (II) zijn toegewezen.
- 23. Dubbelstukweefmachine volgens conclusie 22, met het kenmerk dat n = 8, en dat de acht figuurkettingdraden (1a-8a),(1b-8b) van elk paar van een eerste (1a-14a) en een tweede kettingdraadstelsel (1b-14b) die naast elkaar liggen, volgens één van de volgende toewijzingsplannen (a-d) aan de weefsels (I, II) zijn toegewezen, waarbij de toewijzing van elk van deze acht figuurkettingdraden met eerste, tweede, derde..... achtste uitzicht in elk toewijzingsplan voor beide kettingdraadstelsels steeds in dezelfde volgorde door middel van een opeenvolging van acht letters T of B wordt aangeduid, en waarbij T het bovenste weefsel en B het onderste weefsel aanduidt:
- 24. Dubbelstukweefmachine volgens een van de conclusies 19 tot 23, met het kenmerk dat deze voorzien is voor toepassing van een werkwijze volgens een of meerdere van de conclusies 1 tot 18.
Priority Applications (5)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2015/0263A BE1023598B1 (nl) | 2015-11-10 | 2015-11-10 | Werkwijze voor het dubbelstukweven van weefsels met figuurkettingdraden |
EP16816383.0A EP3374552B1 (en) | 2015-11-10 | 2016-11-10 | Method for face-to-face weaving of fabrics with figure warp threads |
CN201680065421.XA CN108350625B (zh) | 2015-11-10 | 2016-11-10 | 用于面对面编织具有提花经纱的织物的方法 |
US15/775,380 US10724160B2 (en) | 2015-11-10 | 2016-11-10 | Method for face-to-face weaving of fabrics with figure warp threads |
PCT/IB2016/001608 WO2017081530A1 (en) | 2015-11-10 | 2016-11-10 | Method for face-to-face weaving of fabrics with figure warp threads |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2015/0263A BE1023598B1 (nl) | 2015-11-10 | 2015-11-10 | Werkwijze voor het dubbelstukweven van weefsels met figuurkettingdraden |
Publications (2)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1023598B1 true BE1023598B1 (nl) | 2017-05-11 |
BE1023598A1 BE1023598A1 (nl) | 2017-05-11 |
Family
ID=55236084
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE2015/0263A BE1023598B1 (nl) | 2015-11-10 | 2015-11-10 | Werkwijze voor het dubbelstukweven van weefsels met figuurkettingdraden |
Country Status (5)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US10724160B2 (nl) |
EP (1) | EP3374552B1 (nl) |
CN (1) | CN108350625B (nl) |
BE (1) | BE1023598B1 (nl) |
WO (1) | WO2017081530A1 (nl) |
Families Citing this family (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
EP3702500B1 (en) * | 2019-02-26 | 2022-04-06 | STÄUBLI BAYREUTH GmbH | Method for weaving pile fabrics and pile fabric woven with such a method |
CN110129952B (zh) * | 2019-06-27 | 2020-06-09 | 江苏盛泰克纺织印染有限公司 | 一种双面阴影提花丝绒及其织造方法 |
CN112210871A (zh) * | 2019-09-17 | 2021-01-12 | 滨州亚光家纺有限公司 | 一种双面异花毛巾 |
US11339534B2 (en) * | 2019-09-18 | 2022-05-24 | Huyck Licensco Inc. | Multi-layer warp bound papermaker's forming fabrics |
Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US1795157A (en) * | 1928-04-13 | 1931-03-03 | Jr John Zimmermann | Double-pile fabric |
EP1785514A2 (en) * | 2005-11-10 | 2007-05-16 | NV Michel van de Wiele | Method for weaving fabrics with areas having a corded structure with a large variety of colour effects |
Family Cites Families (41)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US395462A (en) * | 1889-01-01 | taylor | ||
US698743A (en) * | 1901-10-03 | 1902-04-29 | Joseph S Mac Elroy | Woven figured fabric. |
US808976A (en) * | 1905-01-12 | 1906-01-02 | Thomas Benton Dornan | Woven fabric. |
DE550486C (de) | 1926-05-23 | 1932-05-18 | Christiane Sidonie Rosa Clavie | Verfahren zur Herstellung von gemusterten Jacquard-Doppelplueschgeweben |
US2060502A (en) * | 1933-04-12 | 1936-11-10 | Collins & Aikman Corp | Method of weaving pile fabrics |
US2108046A (en) * | 1934-09-01 | 1938-02-15 | Collins & Aikman Corp | Pile fabric and method of making the same |
US2095382A (en) * | 1935-03-14 | 1937-10-12 | Collins & Aikman Corp | Method of weaving frieze pile fabrics |
US2182610A (en) * | 1936-11-09 | 1939-12-05 | Calonnier Maurice | Manufacture of velvet woven in double piece |
FR1401236A (fr) * | 1964-03-04 | 1965-06-04 | Librex Anstalt | Nouveau tapis tissé en double pièce et mode de tissage de ce tapis |
US3519032A (en) * | 1968-02-09 | 1970-07-07 | Librex Anstalt | Pile fabrics |
US4197345A (en) * | 1978-09-05 | 1980-04-08 | Engineered Yarns, Inc. | Fabric having multiple solid colored stripes |
US4848412A (en) * | 1988-02-23 | 1989-07-18 | Milliken Research Corporation | Patterned woven fabric |
DD286939A7 (de) | 1988-04-28 | 1991-02-14 | Cheminitzer Webmaschinenbau Gmbh,De | Anordnung der polfaeden innerhalb des webblattes |
DD284922A5 (de) | 1989-06-13 | 1990-11-28 | Fi Fuer Textiltechnologie,Dd | Verfahren zur herstellung von doppelflorgeweben, insbesondere von doppelteppichen |
BE1004348A3 (nl) * | 1990-06-05 | 1992-11-03 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het vervaardigen van een dubbelstuktapijtweefsel, in een 2-schotbinding alsmede aldus verkregen weefsels. |
BE1004894A4 (nl) * | 1991-05-21 | 1993-02-16 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het vervaardigen van een dubbelstuktapijtweefsel in een enkelspoelige binding alsmede aldus verkregen weefsels. |
JP2890175B2 (ja) * | 1995-05-10 | 1999-05-10 | 日清紡績株式会社 | 織成方法 |
BE1011348A3 (nl) * | 1997-09-02 | 1999-07-06 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het weven van dubbelstuktapijten en tapijtweefsels met verbeterde eigenschappen. |
BE1012077A3 (nl) * | 1998-07-22 | 2000-04-04 | Wiele Michel Van De Nv | Onechte en echte boucle-weefsels, en een werkwijze voor de productie van dergelijke weefsels. |
BE1011362A3 (nl) * | 1998-07-22 | 1999-07-06 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het vervaardigen van weefsels met aan beide zijden een ribstructuur, en volgens deze werkwijze vervaardigde weefsels. |
BE1012269A3 (nl) * | 1998-11-06 | 2000-08-01 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor de vervaardiging van een weefsel met ribstructuur, en volgens deze werkwijze vervaardigde weefsels. |
DE19918171B4 (de) | 1999-04-21 | 2005-06-09 | Schönherr Textilmaschinenbau Gmbh | Verfahren zur Herstellung von Doppelteppichgewebe |
EP1072705B2 (en) | 1999-07-19 | 2010-06-02 | NV Michel van de Wiele | Method for face-to-face weaving false bouclé fabrics with cut pile, and fabrics woven according to this method |
BE1013266A3 (nl) * | 2000-02-02 | 2001-11-06 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het vervaardigen van een hoogkorig poolweefsel. |
DE60124813T2 (de) * | 2000-05-02 | 2007-10-11 | N.V. Michel Van De Wiele, Kortrijk | Verfahren zum Herstellen von Doppelstück Plüschgewebe und nach diesem Verfahren hergestelltes Gewebe |
BE1015103A3 (nl) * | 2002-09-11 | 2004-10-05 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het weven van een poolweefsel. |
BE1016008A4 (nl) * | 2004-05-07 | 2006-01-10 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze en inrichting voor het weven van dubbelzijdig bruikbare weefsels. |
BE1016295A3 (nl) * | 2004-11-04 | 2006-07-04 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze en inrichting voor het weven van weefsels voorzien van zones met vlottende pool over meerdere inslagdraden. |
BE1016336A5 (nl) * | 2004-12-02 | 2006-08-01 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het weven van dubbelstukweefsels, weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze en dubbelstukweefmachine voorzien voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. |
BE1016337A3 (nl) * | 2004-12-02 | 2006-08-01 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het weven van weefsels en shaggy weefsel. |
US7207355B2 (en) * | 2005-05-06 | 2007-04-24 | Astenjohnson, Inc. | Multi-axial seamed papermaking fabric and method |
US7520303B2 (en) * | 2005-06-24 | 2009-04-21 | N.V. Michel Van De Wiele | Method for weaving a fabric, fabric woven by means of such a method and weaving machine for weaving such a fabric |
JP4870767B2 (ja) * | 2005-09-02 | 2012-02-08 | テクスティルマ・アクチェンゲゼルシャフト | 両面にパイルを有するベルベットリボンの製造方法、この方法を実施するためのリボン織機、およびそれにより製造されたベルベットリボン |
BE1016883A3 (nl) * | 2005-12-06 | 2007-09-04 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het vervaardigen van poolweefsels met hoge dichtheid. |
EP1900861B1 (en) * | 2006-09-05 | 2015-07-08 | NV Michel van de Wiele | Method for weaving a fabric and fabric woven according to such a method |
BE1017560A3 (nl) * | 2007-04-18 | 2008-12-02 | Wiele Michel Van De Nv | Geweven kunstgrasmat met fijne poolverdeling. |
EP2251467B1 (en) * | 2009-05-13 | 2013-08-07 | SCHÖNHERR Textilmaschinenbau GmbH | Method for simultaneously weaving two fabrics, fabric adapted to be woven with such a method and loom usable with such a method |
US7841369B1 (en) * | 2009-11-18 | 2010-11-30 | vParadox LLC | Weaving process for production of a full fashioned woven stretch garment with load carriage capability |
BE1020430A3 (nl) * | 2011-12-23 | 2013-10-01 | Wiele Michel Van De Nv | Werkwijze voor het weven van een poolweefsel met poolvrije zones. |
BE1022393B1 (nl) * | 2013-01-10 | 2016-03-21 | Nv Michel Van De Wiele | Werkwijze voor het weven van poolweefsels en werkwijze voor het daarvoor uitrusten van een weefmachine |
US9534323B1 (en) * | 2016-01-09 | 2017-01-03 | Trident Limited | Terry fabric weave and resulting terry fabric |
-
2015
- 2015-11-10 BE BE2015/0263A patent/BE1023598B1/nl active
-
2016
- 2016-11-10 US US15/775,380 patent/US10724160B2/en not_active Expired - Fee Related
- 2016-11-10 CN CN201680065421.XA patent/CN108350625B/zh active Active
- 2016-11-10 WO PCT/IB2016/001608 patent/WO2017081530A1/en active Application Filing
- 2016-11-10 EP EP16816383.0A patent/EP3374552B1/en active Active
Patent Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US1795157A (en) * | 1928-04-13 | 1931-03-03 | Jr John Zimmermann | Double-pile fabric |
EP1785514A2 (en) * | 2005-11-10 | 2007-05-16 | NV Michel van de Wiele | Method for weaving fabrics with areas having a corded structure with a large variety of colour effects |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
US10724160B2 (en) | 2020-07-28 |
CN108350625B (zh) | 2021-10-15 |
WO2017081530A1 (en) | 2017-05-18 |
CN108350625A (zh) | 2018-07-31 |
EP3374552B1 (en) | 2021-08-04 |
US20180371652A1 (en) | 2018-12-27 |
EP3374552A1 (en) | 2018-09-19 |
BE1023598A1 (nl) | 2017-05-11 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
BE1023598B1 (nl) | Werkwijze voor het dubbelstukweven van weefsels met figuurkettingdraden | |
BE1020430A3 (nl) | Werkwijze voor het weven van een poolweefsel met poolvrije zones. | |
BE1014721A5 (nl) | Werkwijze en weefmachine voor het weven van weefsels met poollussen. | |
BE1021026B1 (nl) | Tapijt met een schaduweffect en werkwijze voor het weven van een tapijtweefsel met een schaduweffect. | |
US9080266B2 (en) | Method for weaving a pile fabric | |
CN105189863B (zh) | 具有包含不同浮纱长度的横向纱线的运行侧的造纸机筛网 | |
BE1013266A3 (nl) | Werkwijze voor het vervaardigen van een hoogkorig poolweefsel. | |
CN104775223B (zh) | 用于织造绒头织物的方法及具有阴影割绒区域的绒头织物 | |
BE1022393B1 (nl) | Werkwijze voor het weven van poolweefsels en werkwijze voor het daarvoor uitrusten van een weefmachine | |
BE1016883A3 (nl) | Werkwijze voor het vervaardigen van poolweefsels met hoge dichtheid. | |
BE1015103A3 (nl) | Werkwijze voor het weven van een poolweefsel. | |
BE1016658A3 (nl) | Werkwijze voor het weven van een weefsel, weefsel geweven volgens een dergeljke werkwijze en weefmachine voor het weven van een dergelijk weefsel. | |
BE1004509A4 (nl) | Werkwijze voor het dubbelstuk-weven van schaduwfluweel en volgens deze werkwijze vervaardigd schaduwfluweel. | |
KR101312066B1 (ko) | 무늬용 위사가 불규칙적으로 굴곡배치된 이중직물 및 그 제직방법 | |
JP4099739B2 (ja) | 通常のタオル織物の織り仕掛けにおいて、ガーゼ織タオルを織成する方法 | |
BE1020320A5 (nl) | Werkwijze voor het weven van een poolweefsel. | |
BE1022043B1 (nl) | Weefmethode en volgens deze methode geweven weefsels | |
BE1005544A3 (nl) | Werkwijze voor het weven van een dubbel poolweefsel en aldus geweven poolweefsel. | |
NL1021569C2 (nl) | Schaduwfluweelweefsel en werkwijze voor het weven ervan. | |
BE1020257A3 (nl) | Werkwijze voor het weven van een poolweefsel. | |
BE1015032A6 (nl) | Badstofweefsel en werkwijze voor de vervaardiging ervan. | |
BE1007294A3 (nl) | Dubbele tweeschotbinding voor de vervaardiging van een dubbelstuk-poolweefsel, en volgens een dergelijke binding vervaardigde weefsels. | |
SU739148A1 (ru) | Одинарный кулирный трикотаж | |
DK200300027U3 (da) | Vævet tæppe | |
CN106987980A (zh) | 用于编织绒头织物的方法及具有阴影割绒区域的绒头织物 |