[go: up one dir, main page]
More Web Proxy on the site http://driver.im/

BE1022413B1 - COUPLING WHOLE - Google Patents

COUPLING WHOLE Download PDF

Info

Publication number
BE1022413B1
BE1022413B1 BE2014/0830A BE201400830A BE1022413B1 BE 1022413 B1 BE1022413 B1 BE 1022413B1 BE 2014/0830 A BE2014/0830 A BE 2014/0830A BE 201400830 A BE201400830 A BE 201400830A BE 1022413 B1 BE1022413 B1 BE 1022413B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
coupling part
latch
coupling
axis
driven
Prior art date
Application number
BE2014/0830A
Other languages
Dutch (nl)
Inventor
Coninck Willem De
Original Assignee
Cnh Industrial Belgium Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Cnh Industrial Belgium Nv filed Critical Cnh Industrial Belgium Nv
Priority to BE2014/0830A priority Critical patent/BE1022413B1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1022413B1 publication Critical patent/BE1022413B1/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B71/00Construction or arrangement of setting or adjusting mechanisms, of implement or tool drive or of power take-off; Means for protecting parts against dust, or the like; Adapting machine elements to or for agricultural purposes
    • A01B71/06Special adaptations of coupling means between power take-off and transmission shaft to the implement or machine
    • A01B71/063Special adaptations of coupling means between power take-off and transmission shaft to the implement or machine for enabling transmission coupling and connection between tractor and implements to be controlled from the driver's seat

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Mechanical Operated Clutches (AREA)

Abstract

Er wordt een koppelingsgeheel (100) verschaft dat een grendelgeheel (140) bevat dat aangebracht is op het aandrijvende koppelingsdeel (120) om ermee rond te draaien rond de rotatieas (110)A clutch assembly (100) is provided which includes a locking assembly (140) mounted on the driving clutch member (120) for pivoting about the axis of rotation (110).

Description

KOPPELINGSGEHEELCOUPLING WHOLE

De uitvinding betreft een koppelingsgeheel voor het ontkoppelbaar koppelen van een aftakas van een voertuig met een aandrijfas van een landbouwwerktuig. Zo'n koppelingsgeheel is bijvoorbeeld geschikt voor gebruik in landbouwvoertuigen, bijvoorbeeld voor het koppelen van een aftakas van een oogstmachine met een verwijderbare maaier, of voor het koppelen van een aftakas van een landbouwtrekker met een geschikt verwijderbaar landbouwwerktuig. Het kan ook nuttig zijn voor gebruik met bouwvoertuigen, transportvoertuigen enz. voor het ontkoppelbaar koppelen van een aftakas met een landbouwwerktuig.The invention relates to a coupling assembly for releasably coupling a power take-off shaft of a vehicle with a drive shaft of an agricultural implement. Such a coupling unit is suitable, for example, for use in agricultural vehicles, for example for coupling a PTO shaft of a harvesting machine with a removable mower, or for coupling a PTO shaft of an agricultural tractor with a suitable removable agricultural implement. It may also be useful for use with construction vehicles, transport vehicles, etc., for releasably coupling a PTO shaft to an agricultural implement.

Uit octrooi WO2011/095525 is een koppelingsgeheel bekend voor het ontkoppelbaar koppelen van een koppelingsklauw van een aftakas, die aangedreven wordt door een aandrijfas van het toevoersysteem van een oogstmachine, met een andere koppelingsklauw voor het aandrijven van een aandrijfas van een maaier. De koppelingsklauw die aangebracht is op de aftakas van het toevoersysteem van de oogstmachine is een deel van het aandrijvende koppelingsdeel van het koppelingsgeheel dat aangedreven wordt door de aandrijfas van het toevoersysteem. De andere koppelingsklauw die aangebracht is op de aandrijfas van de maaier is een deel van het aangedreven koppelingsdeel van het koppelingsgeheel. In de gekoppelde toestand bijvoorbeeld zoals weergegeven in Figuur 6C van octrooi WO2011/095525, is de koppelingsklauw van het aangedreven koppelingsdeel ontkoppelbaar gekoppeld met de koppelingsklauw van het aandrijvende koppelingsdeel om er samen mee rond zijn rotatieas te draaien, zodat de draaiende aandrijfenergie van de aandrijfas van het toevoersysteem overgebracht wordt op de aandrijfas van de maaier. In deze gekoppelde toestand wordt de koppelingsklauw van het aandrijvende koppelingsdeel tegen de koppelingsklauw van het aangedreven koppelingsdeel gedwongen door middel van een veerkracht die uitgeoefend wordt door een veer. Eén specifiek probleem met zo'n koppelingsgeheel is dat deze veerkracht voldoende groot moet zijn om te zorgen voor een betrouwbare ingrijping van beide koppelingsklauwen tijdens de werking in de gekoppelde toestand. Vooral wanneer men geconfronteerd wordt met toenames van de aandrijfenergie die overgebracht moet worden door het koppelingsgeheel en/of het toerental van de koppelingsdelen, zou de overeenkomstige verhoging van de vereiste veerkracht langs de rotatieas resulteren in een volumineuze, dure en onpraktische constructie van de veer. Bovendien is het duidelijk, bijvoorbeeld uit Figuur 5 van octrooi WO2011/095525, dat de veer draaibaar ondersteund wordt tegen de steunbeugel door middel van een lagergeheel dat een lager bevat. Het is duidelijk dat een vereiste verhoging van de veerkracht langs de rotatieas een vergelijkbare verhoging zou teweegbrengen van de kracht die uitgeoefend wordt langs deze rotatieas op het lager, wat ook tot een volumineuze, dure en onpraktische constructie van dit lagergeheel leidt. Het is verder duidelijk dat het koppelingsgeheel van octrooi WO2011/095525 bijzonder geschikt is om op een geautomatiseerde manier de koppeling van de aftakas van de oogstmachine en de aandrijfas van het toevoersysteem uit te kunnen schakelen, wat betekent dat de operator vanop een afstand een koppelings- of ontkoppelingsbewerking kan uitvoeren, bijvoorbeeld zonder dat de operator van de oogstmachine zijn stuurpost moet verlaten.Patent WO2011 / 095525 discloses a coupling assembly for releasably coupling a coupling claw of a power take-off shaft driven by a drive shaft of the feed system of a harvesting machine with another coupling claw for driving a drive shaft of a mower. The clutch claw mounted on the power take-off shaft of the harvesting machine feed system is a part of the driving clutch part of the clutch assembly that is driven by the drive shaft of the feed system. The other clutch claw mounted on the drive shaft of the mower is a part of the driven clutch part of the clutch assembly. For example, in the coupled state as shown in Figure 6C of patent WO2011 / 095525, the clutch claw of the driven clutch part is releasably coupled to the clutch claw of the driving clutch part to rotate with it about its axis of rotation, so that the rotating drive energy of the drive shaft of the feed system is transferred to the mower drive shaft. In this coupled state, the coupling claw of the driving coupling part is urged against the coupling claw of the driven coupling part by means of a spring force exerted by a spring. One specific problem with such a coupling assembly is that this spring force must be sufficiently large to ensure reliable engagement of both coupling claws during operation in the coupled condition. Particularly when confronted with increases in the driving energy to be transmitted through the clutch assembly and / or the speed of the clutch members, the corresponding increase in the required spring force along the axis of rotation would result in a bulky, expensive and impractical construction of the spring. Moreover, it is clear, for example from Figure 5 of patent WO2011 / 095525, that the spring is rotatably supported against the support bracket by means of a bearing assembly containing a bearing. It is clear that a required increase in the spring force along the axis of rotation would bring about a similar increase in the force exerted along this axis of rotation on the bearing, which also leads to a bulky, expensive and impractical construction of this bearing assembly. It is furthermore clear that the coupling assembly of patent WO2011 / 095525 is particularly suitable to be able to switch off the coupling of the power take-off shaft of the harvesting machine and the drive shaft of the feeding system in an automated manner, which means that the operator can remotely or perform decoupling operation, for example without the operator of the harvesting machine having to leave his control post.

Een verder uitgewerkt koppelingsgeheel is bekend uit octrooi EP1985168. Dit koppelingsgeheel is ook geconfigureerd voor het ontkoppelbaar koppelen van een eerste koppelingselement van een aftakas die aangedreven wordt door een tandwielkast van het toevoersysteem van een oogstmachine, met een tweede koppelingselement voor het aandrijven van een aandrijfas van de maaier. Het eerste koppelingselement dat op de aftakas van het toevoersysteem van de oogstmachine is aangebracht maakt deel uit van een aandrijvend koppelingsdeel van het koppelingsgeheel dat aangedreven wordt door de tandwielkast van het toevoersysteem. Het tweede koppelingselement dat aangebracht is op de aandrijfas van de maaier maakt deel uit van het aangedreven koppelingsdeel van het koppelingsgeheel. Zoals weergegeven in Figuur 2 van octrooi EP1985168 kan, tijdens een koppelingsbewerking voor het tot stand brengen van een gekoppelde toestand van het koppelingsgeheel, het eerste koppelingselement verschoven worden langs de rotatieas in de richting van het tweede koppelingselement. In de gekoppelde toestand kan de roterende aandrijfenergie vervolgens overgebracht worden van de tandwielkast van het toevoersysteem op de aandrijfas van de maaier. De axiale beweging van het eerste koppelingselement tijdens een koppelingsbewerking wordt opgelegd door middel van een axiaal verschuifbare bus die telescopisch verschoven wordt door middel van een lineaire actuator die ermee gekoppeld is d.m.v. een schakelvork. Zoals verder weergegeven in Figuur 2 van octrooi EP1985168, dienen onder veerdruk staande sluitringen om de verbinding tussen de spieas van het eerste koppelingselement axiaal te borgen op de, met de overeenkomstige spiegroeven uitgeruste, ontvangstmof van het tweede koppelingselement. Het is duidelijk dat zich ook voor dit koppelingsgeheel problemen voordoen wanneer een axiale verplaatsing van beide koppelingsdelen in de gekoppelde toestand verhinderd moet worden om voor een betrouwbare koppeling te zorgen, vooral wanneer ze geconfronteerd worden met toenames van het over te brengen aandrijfvermogen en/of van het toerental van de koppelingsdelen. Zulke axiale verplaatsing in de gekoppelde toestand wordt verhinderd door de houdkracht die uitgeoefend wordt door de onder veerdruk staande sluitringen. Deze houdkracht is beperkt door praktische beperkingen ten aanzien van de afmetingen van de onder veerdruk staande sluitringen, maar ook door het feit dat deze houdkracht overwonnen moet worden door de lineaire actuator en de schakelvork om een ontkoppelingsbewerking mogelijk te maken. Een te hoog gekozen houdkracht zou dus resulteren in volumineuze, zware en dure actuators en schakelvorken. Bovendien zouden toenames van het toerental een hogere wrijvingsenergie met zich meebrengen, die in warmte wordt omgezet in het contactgebied van de tanden van de schakelvork met het eerste koppelingselement. Ook is het koppelingsgeheel van octrooi EP1985168 bijzonder geschikt om een geautomatiseerd ontkoppelen van de koppeling mogelijk te maken.A further elaborated coupling assembly is known from patent EP1985168. This coupling assembly is also configured for releasably coupling a first coupling element of a power take-off shaft driven by a gearbox of the feed system of a harvesting machine, with a second coupling element for driving a mower drive shaft. The first coupling element mounted on the PTO shaft of the feed system of the harvesting machine forms part of a driving coupling part of the coupling assembly which is driven by the gearbox of the feed system. The second coupling element mounted on the drive shaft of the mower forms part of the driven coupling part of the coupling assembly. As shown in Figure 2 of patent EP1985168, during a coupling operation to establish a coupled state of the coupling assembly, the first coupling element can be shifted along the axis of rotation in the direction of the second coupling element. In the coupled state, the rotating drive energy can then be transferred from the gearbox of the feed system to the drive shaft of the mower. The axial movement of the first coupling element during a coupling operation is imposed by means of an axially displaceable bush which is telescopically shifted by means of a linear actuator coupled thereto by means of a shift fork. As further shown in Figure 2 of patent EP1985168, spring-loaded washers serve to axially secure the connection between the key axis of the first coupling element on the receiving sleeve of the second coupling element equipped with the corresponding key grooves. It is clear that also for this coupling assembly problems arise when an axial displacement of both coupling parts in the coupled condition must be prevented in order to ensure reliable coupling, especially when they are confronted with increases in the driving power to be transmitted and / or of the speed of the coupling parts. Such axial displacement in the coupled state is prevented by the holding force exerted by the spring-loaded washers. This holding force is limited by practical limitations with regard to the dimensions of the spring-loaded washers, but also by the fact that this holding force must be overcome by the linear actuator and the shifting fork to enable a disconnection operation. A too high chosen holding force would therefore result in bulky, heavy and expensive actuators and shift forks. Moreover, increases in speed would entail a higher frictional energy, which is converted into heat in the contact area of the teeth of the shift fork with the first coupling element. The coupling assembly of patent EP1985168 is also particularly suitable for enabling an automatic uncoupling of the coupling.

Nog een ander koppelingsgeheel is bekend uit octrooi EP203641. Dit koppelingsgeheel is geconfigureerd voor het ontkoppelbaar koppelen van een aftakas van een landbouwtrekker met een aandrijfas van een landbouwwerktuig. Het koppelingsgeheel bevat een aandrijvend koppelingsdeel dat aangebracht is op de aftakas van de trekker, en een aangedreven koppelingsdeel dat door middel van een cardankoppeling op de aandrijfas van het landbouwwerktuig is aangebracht. In de gekoppelde toestand, die weergegeven wordt in Figuur 6 van octrooi EP2036421, is een klauwkoppeling van het aandrijvende koppelingsdeel ontkoppelbaar gekoppeld met een klauwkoppeling van het aangedreven koppelingsdeel. Tijdens een koppelingsbewerking wordt het aangedreven koppelingsdeel axiaal naar het aandrijvende koppelingsdeel bewogen door middel van scharnierbare vergrendelingshefbomen. Deze scharnierbare vergrendelingshefbomen zijn aangebracht op een stationair deel van het aandrijvende koppelingsdeel aan weerszijden van de draaibare klauwkoppeling van het aandrijvend koppelingsdeel. Tijdens een koppelingsbewerking draaien de scharnierbare vergrendelingshefbomen rond een scharnieras S1 dwars op de rotatieas D2 van de aftakas vanuit een ontkoppelingspositie, zoals weergegeven in Figuren 1 en 4 van octrooi EP2036421, naar een vergrendelingspositie zoals weergegeven in Figuren 2 en 3 van octrooi EP2036421. Deze vergrendelingshefbomen werken samen met de astappen die aan weerszijden van een koppelingafscherming zijn aangebracht, waarin de draaibare klauwkoppeling van het aangedreven koppelingsdeel draaibaar is aangebracht door middel van een lager. Op die manier trekken de vergrendelingshefbomen tijdens een koppelingsbewerking, tijdens hun scharnierende beweging van de ontkoppelingspositie naar de vergrendelingspositie van de astappen, en daardoor ook het aangedreven koppelingsdeel, axiaal naar het aandrijvend koppelingsdeel. Zoals weergegeven in Figuur 4, wordt de scharnierende beweging van de scharnierbare vergrendelingshefbomen overgebracht door een lineaire actuator. In de gekoppelde toestand borgen de vergrendelingshefbomen de axiale positie van het aangedreven koppelingsdeel ten opzichte van het aandrijvende koppelingsdeel, en wordt de klauwkoppeling van het aandrijvende koppelingsdeel tegen een eindaanslag van zijn axiale telescopische beweging gedwongen, doordat de aanslagkogel het uiteinde van de axiale gleuf bereikt, zoals weergegeven in Figuur 6. Op die manier wordt de klauwkoppeling in de gekoppelde toestand van het aandrijvende koppelingsdeel tegen de klauwkoppeling van het aangedreven koppelingsdeel gedwongen en ertegen gehouden door middel van de axiale borgkracht die opgewekt wordt door de scharnierbare vergrendelingshefbomen op de astappen. Als deze axiale borgkracht via de astappen op het lager wordt overgebracht, worden praktische limieten opgelegd aan het overgebrachte aandrijfvermogen en/of het toerental van de koppelingsdelen, aangezien een overeenkomstige verhoging van de vereiste houdkracht tot een volumineus, onpraktisch en duur lager zou leiden. Het is duidelijk dat ook dit koppelingsgeheel bijzonder geschikt is voor geautomatiseerd gebruik.Still another coupling assembly is known from patent EP203641. This coupling assembly is configured for releasably coupling a PTO shaft of an agricultural tractor with a drive shaft of an agricultural implement. The coupling assembly comprises a driving coupling part which is mounted on the power take-off shaft of the tractor, and a driven coupling part which is arranged on the drive shaft of the agricultural implement by means of a universal joint. In the coupled state, which is shown in Figure 6 of patent EP2036421, a claw coupling of the driving coupling part is releasably coupled to a claw coupling of the driven coupling part. During a coupling operation, the driven coupling part is moved axially to the driving coupling part by means of pivotable locking levers. These pivotable locking levers are mounted on a stationary part of the driving coupling part on either side of the rotatable claw coupling of the driving coupling part. During a coupling operation, the pivotable locking levers pivot about a pivot axis S1 transversely of the PTO axis of rotation from a decoupling position, as shown in Figures 1 and 4 of patent EP2036421, to a locking position as shown in Figures 2 and 3 of patent EP2036421. These locking levers cooperate with the journals mounted on either side of a coupling guard, in which the rotatable claw coupling of the driven coupling part is rotatably arranged by means of a bearing. In this way, during a pivoting operation, the locking levers pull from the disengagement position to the locking position of the journals, and thereby also the driven coupling part, axially towards the driving coupling part. As shown in Figure 4, the hinged movement of the hinged locking levers is transmitted by a linear actuator. In the coupled state, the locking levers lock the axial position of the driven coupling part relative to the driving coupling part, and the claw coupling of the driving coupling part is forced against an end stop of its axial telescopic movement, because the stop ball reaches the end of the axial slot, as shown in Figure 6. In this way, in the coupled state of the driving coupling part, the claw coupling is urged and held against the claw coupling of the driven coupling part by means of the axial locking force generated by the pivotable locking levers on the journals. When this axial locking force is transferred to the bearing via the axle stubs, practical limits are imposed on the transmitted drive power and / or the speed of the coupling parts, since a corresponding increase in the required holding force would lead to a bulky, impractical and expensive lower. It is clear that this coupling unit is also particularly suitable for automated use.

Daarom bestaat nog altijd een behoefte aan een koppelingsgeheel om een aftakas van een voertuig ontkoppelbaar te koppelen met een aandrijfas van een landbouwwerktuig, zodat een verhoging van overgebrachte aandrijfenergie en/of toerental van de koppelingsdelen mogelijk worden zonder de bovenvermelde nadelen, zoals een volumineuze, onpraktische of dure constructie. Meer bepaald is er ook nog een nood aan een eenvoudig en robuust koppelingsgeheel dat een koppelingsbewerking op een geautomatiseerde manier mogelijk zou maken.Therefore, there is still a need for a clutch assembly to releasably couple a power take-off shaft of a vehicle to a drive shaft of an agricultural implement, so that an increase in transmitted drive energy and / or speed of the clutch parts becomes possible without the above-mentioned disadvantages, such as a bulky, impractical or expensive construction. More specifically, there is also a need for a simple and robust coupling assembly that would enable an automated coupling operation.

Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt een koppelingsgeheel verschaft voor het ontkoppelbaar koppelen van een aftakas van een voertuig met een aandrijfas van een landbouwwerktuig, waarbij het koppelingsgeheel bestaat uit: - een aandrijvend koppelingsdeel dat geconfigureerd is om door de aftakas draaibaar aangedreven te worden rond een rotatieas; - een aangedreven koppelingsdeel dat geconfigureerd is om het aandrijvende koppelingsdeel ontkoppelbaar te koppelen om de aandrijfas aan te drijven wanneer deze draaibaar aangedreven wordt door het aandrijvende koppelingsdeel; - een grendelgeheel, bestaande uit minstens één grendel en een grendelactuator, dat geconfigureerd is om de minstens één grendel selectief te bewegen dwars op de rotatieas om het aangedreven koppelingsdeel volgens de richting van de rotatieas ontkoppelbaar te vergrendelen op het aandrijvende koppelingsdeel wanneer ze in een gekoppelde toestand zijn,According to a first aspect of the invention, a coupling assembly is provided for releasably coupling a power take-off shaft of a vehicle to a drive shaft of an agricultural implement, the coupling assembly comprising: - a driving coupling part configured to be rotatably driven by the power take-off shaft around a rotation axis; - a driven coupling part configured to releasably couple the driving coupling part to drive the drive shaft when it is rotatably driven by the driving coupling part; - a latch assembly consisting of at least one latch and a latch actuator configured to selectively move the at least one latch transversely of the axis of rotation so as to releasably lock the driven coupling part in the direction of the rotation axis on the driving coupling part when they are in a coupled be in,

GEKENMERKT DOORDAT het grendelgeheel aangebracht is op het aandrijvende koppelingsdeel om ermee rond de rotatieas te draaien.CHARACTERIZED BECAUSE the locking assembly is mounted on the driving coupling member to rotate it about the axis of rotation.

Op die manier aangezien het grendelgeheel een grendelactuator bevat die de grendels selectief dwars op de rotatieas beweegt, kunnen de grendels, wanneer ze in hun vergrendelingspositie staan, een hoge houdkracht uitoefenen en daarbij voor een betrouwbare koppeling zorgen, terwijl de grendels, wanneer ze in hun ontkoppelingspositie staan, deze hoge houdkracht niet langer uitoefenen en zo het ontkoppelen van de koppeling vergemakkelijken. Wanneer dit gecombineerd wordt met de montage van zo'n grendelgeheel op het aandrijvende koppelingsdeel om ermee rond de rotatieas te draaien, wordt verzekerd dat deze hoge houdkracht rechtstreeks uitgeoefend kan worden tussen het aandrijvende koppelingsdeel en het aangedreven koppelingsdeel die beide samen rond de rotatieas draaien. Dit betekent dat tijdens het draaien van zowel het aandrijvende koppelingsdeel als het aangedreven koppelingsdeel de houdkracht uitgeoefend kan worden door het aandrijvende koppelingsdeel op het aangedreven koppelingsdeel zonder dat een tussenliggend element nodig is, zoals een lager, om de houdkracht van stationaire elementen op draaiende elementen over te brengen. Op die manier wordt een eenvoudig en robuust koppelingsgeheel verwezenlijkt dat een koppelingsbewerking op een geautomatiseerde manier mogelijk maakt, en dat in staat is om hoge houdkrachten te verwezenlijken om met een toegenomen over te brengen aandrijfenergie en/of toenames van het toerental van de koppelingsdelen om te kunnen gaan.In this way, since the latch assembly includes a latch actuator that selectively moves the latches transversely of the axis of rotation, the latches, when in their locking position, can exert a high holding force while ensuring reliable coupling, while the latches, when they are in their position, no longer exert this high holding force and thus facilitate the disconnection of the coupling. When this is combined with the mounting of such a locking assembly on the driving coupling part to rotate it with respect to the axis of rotation, it is ensured that this high holding force can be directly exerted between the driving coupling part and the driven coupling part which both rotate together around the axis of rotation. This means that during rotation of both the driving coupling part and the driven coupling part the holding force can be exerted by the driving coupling part on the driven coupling part without the need for an intermediate element, such as a bearing, to transfer the holding force of stationary elements onto rotating elements. to bring. In this way, a simple and robust coupling unit is realized that enables an automatic coupling operation, and which is capable of realizing high holding forces to withstand increased transmission energy to be transmitted and / or increases in the speed of the coupling parts. can go.

Volgens een uitvoeringsvorm: - is de minstens één grendel geconfigureerd om beweegbaar te zijn dwars op de rotatieas tussen: een vergrendelingspositie, die de beweging van het aangedreven deel langs de rotatieas tot voorbij de minstens één grendel voorkomt; en een ontkoppelingspositie, die de beweging mogelijk maakt van het aangedreven deel langs de rotatieas tot voorbij de minstens één grendel; en - is de grendelactuator gekoppeld met de minstens één grendel en geconfigureerd om de minstens één grendel selectief te positioneren in zijn vergrendelingspositie en in zijn ontkoppelingspositie.According to an embodiment: the at least one latch is configured to be movable transversely of the axis of rotation between: a locking position, which prevents the movement of the driven part along the axis of rotation beyond the at least one latch; and a disengagement position that allows movement of the driven member along the axis of rotation beyond the at least one latch; and - the lock actuator is coupled to the at least one lock and configured to selectively position the at least one lock in its lock position and in its release position.

Op die manier stelt een eenvoudige en robuuste toepassing van het vergrendelingsgeheel de grendels in staat een hoge houdkracht op te nemen, terwijl de door de grendelactuator te genereren kracht voor het veroorzaken van de beweging van de grendels beperkt kan blijven aangezien de richting van de houdkracht min of meer dwars staat op de beweging van de grendels.In this way, a simple and robust application of the locking assembly allows the latches to absorb a high holding force, while the force to be generated by the latch actuator for causing the movement of the latches can remain limited since the direction of the holding force is reduced. or more is perpendicular to the movement of the bolts.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat het koppelingsgeheel verder een axiaal verlenggeheel waardoor het grendelgeheel aangebracht is op het aandrijvende koppelingsdeel, waarbij het axiale verlenggeheel het volgende bevat: - een axiaal verlengstuk dat geconfigureerd is: - om beweegbaar te zijn langs de rotatieas tussen een ingetrokken positie en een uitgeschoven positie zodat de minstens één grendel, wanneer hij in de ontkoppelingspositie staat, beweegbaar is tot voorbij het aangedreven koppelingsdeel; - om het aangedreven koppelingsdeel te koppelen met het aandrijvende koppelingsdeel in zijn ingetrokken positie, wanneer de minstens één grendel gepositioneerd is in zijn vergrendelingspositie; en - een verlengstukactuator, gekoppeld aan het axiale verlengstuk en geconfigureerd om het axiale verlengstuk selectief te positioneren in zijn uitgeschoven positie en in zijn ingetrokken positie.According to a further embodiment, the coupling assembly further comprises an axial extension assembly whereby the locking assembly is mounted on the driving coupling part, the axial extension assembly comprising: - an axial extension which is configured: - to be movable along the axis of rotation between a retracted position and an extended position so that the at least one latch, when in the release position, is movable beyond the driven coupling part; - to couple the driven coupling part with the driving coupling part in its retracted position, when the at least one latch is positioned in its locking position; and an extension actuator coupled to the axial extension and configured to selectively position the axial extension in its extended position and in its retracted position.

Op die manier kan de grendelgeheel tot voorbij het axiale verlenggeheel bewogen worden door het aangedreven koppelingsdeel, zodat een op afstand bediende koppelingsbewerking mogelijk is.In this way the locking assembly can be moved beyond the axial extension assembly by the driven coupling part, so that a remotely operated coupling operation is possible.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat het koppelingsgeheel ook een bedieningssysteem dat gekoppeld is met de grendelactuator en de verlengstukactuator en dat geconfigureerd is om, bij ontvangst van een passend ingangssignaal voor het uitvoeren van een koppelingsbewerking: - de minstens één grendel in de ontkoppelingspositie te positioneren door middel van de grendelactuator; - het axiale verlengstuk van de ingetrokken positie naar de uitgeschoven positie te bewegen door middel van de verlengstukactuator zodat de minstens één grendel tot voorbij het aangedreven koppelingsdeel beweegt; - de minstens één grendel vanuit de ontkoppelingspositie naar de vergrendelingspositie te bewegen door middel van de grendelactuator; - het axiale verlengstuk te bewegen van de uitgeschoven positie naar de ingetrokken positie door middel van de verlengstukactuator zodat de minstens één grendel het aangedreven koppelingsdeel koppelt met het aandrijvende koppelingsdeel wanneer ze in de gekoppelde toestand zijn.According to a further embodiment, the coupling assembly also comprises an operating system which is coupled to the lock actuator and the extension actuator and which is configured to, upon receipt of a suitable input signal for performing a coupling operation: - position the at least one lock in the release position by means of of the lock actuator; - moving the axial extension from the retracted position to the extended position by means of the extension actuator so that the at least one latch moves beyond the driven coupling part; - moving the at least one latch from the release position to the lock position by means of the lock actuator; - moving the axial extension from the extended position to the retracted position by means of the extension actuator so that the at least one latch engages the driven coupling part with the driving coupling part when they are in the coupled state.

Op die manier wordt de voordelige koppelingsbewerking mogelijk op een volledig geautomatiseerde manier.In this way, the inexpensive coupling operation becomes possible in a fully automated manner.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat het aangedreven koppelingsdeel een ringvormige schijf die zich dwars op de rotatieas van het aandrijvende koppelingsdeel uitstrekt, waarbij de ringvormige schijf een centrale opening bevat en, in de gekoppelde toestand, de minstens één grendel een contactoppervlak bevat dat ingrijpt in een contactoppervlak van de kant van de ringvormige schijf die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel.According to a further embodiment, the driven coupling part comprises an annular disc which extends transversely to the axis of rotation of the driving coupling part, wherein the annular disc comprises a central opening and, in the coupled state, the at least one latch comprises a contact surface which engages a contact surface from the side of the annular disc remote from the driving coupling part.

Op die manier kan een veilige en robuuste koppeling tussen het aangedreven en het aandrijvende koppelingsdeel tot stand worden gebracht door het grendelgeheel dat in staat is een hoge houdkracht en hoge toerentallen op te nemen.In this way a safe and robust coupling between the driven and the driving coupling part can be achieved by accommodating the locking assembly that is capable of accommodating a high holding force and high speeds.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevatten de contactoppervlakken van de minstens één grendel en de kant van de ringvormige schijf die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel, een vorm evenwijdig met het bewegingstraject tussen de ingetrokken positie en de vergrendelingspositie van de respectieve grendel.According to a further embodiment, the contact surfaces of the at least one latch and the side of the annular disc remote from the driving coupling part have a shape parallel to the path of movement between the retracted position and the locking position of the respective latch.

Zo'n opstelling vergemakkelijkt de beweging van de grendels, meer bepaald tijdens een ontkoppelingsbewerking.Such an arrangement facilitates the movement of the latches, in particular during a disconnection operation.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat de ringvormige schijf een conisch contactoppervlak aan zijn kant tegenover het aandrijvende koppelingsdeel, en bevat het aandrijvende koppelingsdeel een ineengrijpend conisch steunoppervlak dat zo geconfigureerd is dat het samenwerkt met het conische contactoppervlak wanneer het in de gekoppelde toestand is.According to a further embodiment, the annular disc includes a conical contact surface on its side opposite the driving coupling part, and the driving coupling part comprises a meshing conical support surface configured to interact with the conical contact surface when it is in the coupled state.

Op die manier wordt de uitlijning van de ringvormig schijf van het aangedreven koppelingsdeel met de rotatieas van het aandrijvende koppelingsdeel in de gekoppelde toestand geoptimaliseerd, waarbij het koppelingsgeheel hoge toerentallen mogelijk maakt.In this way the alignment of the annular disc of the driven coupling part with the axis of rotation of the driving coupling part in the coupled state is optimized, whereby the coupling whole allows high speeds.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat het aandrijvende koppelingsdeel een axiaal uitsteeksel waarvan de straal kleiner is dan de straal van de centrale opening, en is het axiale uitsteeksel zo geconfigureerd dat het in de centrale opening wordt gestoken tijdens een koppelingsbewerking.According to a further embodiment, the driving coupling part comprises an axial projection whose radius is smaller than the radius of the central opening, and the axial projection is configured such that it is inserted into the central opening during a coupling operation.

Op die manier wordt een initiële uitlijning van de hartlijn van het aangedreven koppelingsdeel en de rotatieas van het aandrijvende koppelingsdeel gerealiseerd tijdens de initiële fase van de koppelingsbewerking, waarbij een geautomatiseerde koppelingsbewerking vergemakkelijkt wordt die in staat is om een vooraf bepaalde graad van initiële foutieve uitlijning te tolereren.In this way, an initial alignment of the center line of the driven coupling part and the axis of rotation of the driving coupling part is realized during the initial phase of the coupling operation, facilitating an automated coupling operation that is capable of performing a predetermined degree of initial misalignment. tolerate.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat het axiale uitsteeksel aan zijn uiteinde dat het dichtst in de buurt ligt van het aangedreven koppelingsdeel een conisch gedeelte.According to a further embodiment, the axial protrusion comprises a conical portion at its end that is closest to the driven coupling part.

Op die manier wordt de mogelijkheid om het hoofd te bieden aan een initiële graad van foutieve uitlijning van het aangedreven koppelingsdeel en het aandrijvende koppelingsdeel verder gemaximaliseerd. Bovendien verwezenlijkt dit een geleidelijke verbetering in de uitlijning van de hartlijn van de ringvormige schijf met de rotatieas van het aandrijvende koppelingsdeel wanneer het conische gedeelte tijdens een koppelingsbewerking verder door de centrale opening beweegt.In this way, the ability to cope with an initial degree of erroneous alignment of the driven coupling part and the driving coupling part is further maximized. Moreover, this achieves a gradual improvement in the alignment of the axis of the annular disc with the axis of rotation of the driving coupling part as the conical part moves further through the central opening during a coupling operation.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm is de minstens één grendel ten minste deels intrekbaar in het axiale uitsteeksel wanneer dit in de ontkoppelingspositie staat.According to a further embodiment, the at least one latch is at least partially retractable in the axial projection when it is in the uncoupling position.

Op die manier wordt het risico verminderd dat de grendels terwijl ze tot voorbij de ringvormige schijf bewogen worden ermee botsen, waardoor de robuustheid van de koppelingsbewerking verbetert, zelfs wanneer er een bepaalde graad van initiële foutieve uitlijning van de hartlijn van de ringvormige schijf met de rotatieas van het aandrijvende koppelingsdeel is.In this way, the risk of collision with the latches as they are moved beyond the annular disc is reduced, thereby improving the robustness of the coupling operation even when there is a certain degree of initial misalignment of the axis of the annular disc with the axis of rotation. of the driving coupling part.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat het vergrendelingsgeheel een geheel van grendels.According to a further embodiment, the locking assembly comprises a set of latches.

Op die manier kan de borgkracht die uitgeoefend wordt door de grendels nog gelijkmatiger langs het radiale contactoppervlak van het aangedreven koppelingsdeel verdeeld worden.In this way the locking force exerted by the latches can be distributed even more evenly along the radial contact surface of the driven coupling part.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm zijn de grendels radiaal gepositioneerd op dezelfde afstand ten opzichte van de rotatieas en gelijkmatig verdeeld rond de rotatieas.According to a further embodiment, the latches are positioned radially at the same distance from the axis of rotation and evenly distributed around the axis of rotation.

Op die manier zullen de grendels samenwerken tijdens de koppelingsbewerking om de gelijkmatige verdeling van de borgkracht die uitgeoefend wordt op het aangedreven koppelingsdeel verder te optimaliseren. Bovendien maakt dit een uitgebalanceerde configuratie van de vergrendelingsbewerking mogelijk die geschikt om is betrouwbaar te werken, zelfs bij hoge toerentallen.In this way the latches will work together during the coupling operation to further optimize the even distribution of the locking force exerted on the driven coupling part. Moreover, this enables a balanced configuration of the locking operation that is capable of operating reliably even at high speeds.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat de centrale opening een axiaal contactoppervlak en bevatten de grendels elk een axiaal contactoppervlak, dat in de vergrendelingspositie: - in contact staat met het axiale contactoppervlak van de centrale opening; en - in een concentrische positie staat ten opzichte van de rotatieas.According to a further embodiment, the central opening comprises an axial contact surface and the latches each comprise an axial contact surface which, in the locking position: is in contact with the axial contact surface of the central opening; and - is in a concentric position with respect to the axis of rotation.

Op die manier werken de grendels tijdens de koppelingsbewerking samen met de centrale opening, zodat foutieve uitlijning van de hartlijn van de ringvormige schijf van het aangedreven koppelingsdeel met de rotatieas nog verder vermindert.In this way, the latches cooperate with the central opening during the coupling operation, so that misalignment of the axis of the annular disc of the driven coupling part with the axis of rotation is further reduced.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat elke grendel het volgende: - een axiale haakvormige hefboom die scharnierbaar aangebracht is op het aandrijvende koppelingsdeel om door de grendelactuator rond een rotatieas dwars op een vlak dat zich radiaal langs de rotatieas uitstrekt te scharnieren, en zo geconfigureerd is dat hij zich in de gekoppelde toestand door de centrale opening van de ringvormige schijf uitstrekt; - een radiaal haakverlengstuk dat aangebracht is op een uiteinde van de axiale haakvormige hefboom in de buurt van het aangedreven koppelingsdeel en dat zich radiaal naar buiten ten opzichte van de axiale haakvormige hefboom uitstrekt en zo geconfigureerd is dat het zich in de gekoppelde toestand radiaal naar buiten uitstrekt vanaf de centrale opening langs de kant van de ringvormige schijf die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel.According to a further embodiment, each latch comprises the following: - an axial hook-shaped lever pivotally mounted on the driving coupling part to pivot through the latch actuator about an axis of rotation transversely of a plane extending radially along the axis of rotation, and configured to be extends through the central opening of the annular disc in the coupled state; - a radial hook extension which is mounted on one end of the axial hook-shaped lever in the vicinity of the driven coupling part and which extends radially outwards with respect to the axial hook-shaped lever and is configured such that in the coupled state it extends radially outwards extending from the central opening along the side of the annular disc remote from the driving coupling member.

Op die manier wordt een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm van de grendel verschaft die in staat is om op een robuuste manier het hoofd te bieden aan hoge vergrendelingskrachten en hoge toerentallen.In this way a particularly advantageous embodiment of the latch is provided which is capable of coping with high locking forces and high speeds in a robust manner.

Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het bedienen van een koppelingsgeheel volgens het eerste aspect van de uitvinding, gekenmerkt doordat het bedieningssysteem, bij ontvangst van een passend ingangssignaal voor het uitvoeren van een koppelingsbewerking, de volgende stappen uitvoert: - het positioneren van de minstens één grendel in de ontkoppelingspositie door middel van de grendelactuator; - het bewegen van het axiale verlengstuk van de ingetrokken positie naar de uitgeschoven positie door middel van de verlengstukactuator zodat de minstens één grendel tot voorbij het aangedreven koppelingsdeel beweegt; - het bewegen van de minstens één grendel vanaf de ontkoppelingspositie naar de vergrendelingspositie door middel van de grendelactuator; - het bewegen van het axiale verlengstuk vanuit de uitgeschoven positie naar de ingetrokken positie door middel van de verlengstukactuator zodat de minstens één grendel het aangedreven koppelingsdeel koppelt met het aandrijvende koppelingsdeel wanneer dit in de gekoppelde toestand staat.According to a second aspect of the invention, a method is provided for operating a coupling assembly according to the first aspect of the invention, characterized in that, upon receipt of an appropriate input signal for performing a coupling operation, the operating system performs the following steps: positioning the at least one latch in the release position by means of the latch actuator; - moving the axial extension from the retracted position to the extended position by means of the extension actuator so that the at least one latch moves beyond the driven coupling part; - moving the at least one latch from the release position to the latching position by means of the latch actuator; moving the axial extension from the extended position to the retracted position by means of the extension actuator so that the at least one latch engages the driven coupling part with the driving coupling part when it is in the coupled state.

Op die manier is het voordelige koppelingsgeheel meer bepaald geschikt om een geautomatiseerde koppelingsbewerking mogelijk te maken op een robuuste, betrouwbare en veilige manier, die in staat is om eropvolgend een verhoogd toerental te tolereren en een verhoogd aandrijfvermogen over te brengen.In this way, the advantageous clutch assembly is particularly suited to enable an automated clutch operation in a robust, reliable and safe manner, which is capable of subsequently tolerating an increased speed and transmitting an increased driving power.

Volgens een verder aspect van de uitvinding wordt een aandrijvend koppelingsdeel en/of een aangedreven koppelingsdeel verschaft voor gebruik in een koppelingsgeheel volgens het eerste aspect van de uitvinding.According to a further aspect of the invention, a driving coupling part and / or a driven coupling part is provided for use in a coupling assembly according to the first aspect of the invention.

Volgens nog een verder aspect van de uitvinding wordt een voertuig en/of een landbouwwerktuig verschaft dat een aangedreven koppelingsdeel en/of een aandrijvend koppelingsdeel van een koppelingsgeheel bevat volgens het eerste aspect van de uitvindingOAccording to yet a further aspect of the invention, a vehicle and / or an agricultural implement is provided which comprises a driven coupling part and / or a driving coupling part of a coupling assembly according to the first aspect of the invention.

Typische uitvoeringsvormen zullen nu beschreven worden met verwijzing naar de tekeningen waarin: - Figuren 1 tot 4 schematisch doorsneden weergeven van een uitvoeringsvorm van het koppelingsgeheel langs een vlak langs zijn rotatieas tijdens verschillende fasen van een koppelingsbewerking; - Figuur 5 schematisch een zijaanzicht weergeeft van de uitvoeringsvorm van het koppelingsgeheel in de toestand die overeenkomt met die van de doorsnede van Figuur 2; - Figuur 6 een perspectief aanzicht weergeeft van het aandrijvende koppelingsdeel van de uitvoeringsvorm van het koppelingsgeheel in de toestand die overeenkomt met de doorsnede van Figuur 1; - Figuren 7, 8 en 9 schematisch een perspectief aanzicht weergeven van de uitvoeringsvorm van het koppelingsgeheel in de respectieve toestanden die overeenkomen met de doorsneden van Figuren 1, 3 en 4; - Figuur 10 schematisch een uitvoeringsvorm weergeeft van het koppelingsgeheel om een aftakas van een toevoersysteem van een oogstmachine ontkoppelbaar te koppelen met een aandrijfas van een maaier; - Figuur 11 schematisch een doorsnede weergeeft langs de lijn XI-XI van Figuur 10 waarbij het aandrijvende en het aangedreven koppelingsdeel meer in detail worden weergegeven; en - Figuur 12 schematisch meer in detail een perspectief aanzicht weergeeft van het toevoersysteem en het aandrijvende koppelingsdeel van de uitvoeringsvorm van Figuur 10.Typical embodiments will now be described with reference to the drawings in which: - Figures 1 to 4 schematically show sections of an embodiment of the coupling assembly along a plane along its axis of rotation during various phases of a coupling operation; Figure 5 schematically represents a side view of the embodiment of the coupling assembly in the condition corresponding to that of the section of Figure 2; Figure 6 shows a perspective view of the driving coupling part of the embodiment of the coupling assembly in the condition corresponding to the cross-section of Figure 1; Figures 7, 8 and 9 schematically represent a perspective view of the embodiment of the coupling assembly in the respective states corresponding to the cross-sections of Figures 1, 3 and 4; Figure 10 schematically represents an embodiment of the coupling assembly for releasably coupling a power take-off shaft of a feed system of a harvesting machine to a drive shaft of a mower; Figure 11 schematically represents a cross-section along the line XI-XI of Figure 10 with the driving and the driven coupling part being shown in more detail; and - Figure 12 schematically shows a more detailed perspective view of the supply system and the driving coupling part of the embodiment of Figure 10.

Figuur 1 toont schematisch een doorsnede van een uitvoeringsvorm van het koppelingsgeheel 100 dat weergegeven wordt in het perspectiefaanzicht van Figuur 6. De doorsnede van de uitvoeringsvorm van het koppelingsgeheel is ruwweg gemaakt in een verticaal vlak volgens de richting van de rotatieas 110 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 zoals weergegeven in Figuur 6. Dit aandrijvende koppelingsdeel 120 wordt draaibaar aangedreven rond de rotatieas 110 door een aftakas 22. Zoals weergegeven in de uitvoeringsvorm van Figuren 1 tot 12, bevat deze aftakas 22 een geschikte riemschijf 24 die aandrijvend gekoppeld is met het aandrijfsysteem van een voertuig 20 door middel van een geschikte aandrijfriem (niet weergegeven) zoals verder in detail uitgelegd zal worden met verwijzing naar Figuur 10. Toch is het duidelijk dat volgens alternatieve uitvoeringsvormen, in plaats van een riemschijf en een riem, andere geschikte aandrijfelementen zoals een tandwielkast, een kettingwiel en een ketting enz. toegepast kunnen worden om de aftakas 22 aandrijvend te koppelen met het aandrijfsysteem van het voertuig 20, zolang als het de aandrijvende koppelingsdeel 120 over het algemeen draaibaar aangedreven wordt rond de rotatieas 110 door de aftakas 22. Het is duidelijk dat volgens de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuur 1, de rotatieas 110 de hartlijn 110 vormt van de ruwweg cilindrische vorm van het aandrijvende koppelingsdeel 120, dat bijvoorbeeld op de passende wijze op een frame van het voertuig 20 aangebracht is om te draaien door middel van astap 26 en een geschikt lager.Figure 1 schematically shows a cross-section of an embodiment of the coupling assembly 100 shown in the perspective view of Figure 6. The cross-section of the embodiment of the coupling assembly is roughly made in a vertical plane in the direction of the axis of rotation 110 of the driving coupling member 120 as shown in Figure 6. This driving coupling member 120 is rotatably driven around the axis of rotation 110 by a power take-off shaft 22. As shown in the embodiment of Figures 1 to 12, this power take-off shaft 22 comprises a suitable pulley 24 which is drive-coupled to the driving system of a vehicle 20 by means of a suitable drive belt (not shown) as will be explained in further detail with reference to Figure 10. Nevertheless, it is clear that, according to alternative embodiments, instead of a pulley and a belt, other suitable drive elements such as a gearbox, a chain wheel and a chain etc. can be applied to drive the power take-off shaft 22 with the drive system of the vehicle 20, as long as the drive coupling part 120 is generally rotatably driven about the axis of rotation 110 by the power take-off shaft 22. It is clear that according to the embodiment shown 1, the axis of rotation 110 forms the axis 110 of the roughly cylindrical shape of the driving coupling part 120, which is for example suitably mounted on a frame of the vehicle 20 for pivoting by means of axle journal 26 and a suitable bearing .

Zoals verder is weergegeven in Figuur 1, bevat het koppelingsgeheel 100 verder een aangedreven koppelingsdeel 130, dat volgens deze uitvoeringsvorm een vorm heeft die gelijkt op een ringvormige schijf 132 die een centrale opening 134 bevat, en, in de staat die weergegeven is in Figuur 1, zich dwars op de rotatieas 110 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 uitstrekt. Zoals verder meer in detail zal worden besproken, kan het aangedreven koppelingsdeel 130 onderworpen worden aan een koppelings- en een ontkoppelingsbewerking om ontkoppelbaar te koppelen met het aandrijvende koppelingsdeel 120. Wanneer gekoppeld, zoals meer in detail zal worden uitgelegd met verwijzing naar Figuur 4, zal het aandrijvende koppelingsdeel 120, wanneer het door de aftakas 22 draaibaar aangedreven wordt rond de rotatieas 110, het aangedreven koppelingsdeel 130 draaibaar aandrijven. In deze gekoppelde toestand zal het aangedreven koppelingsdeel 130, wanneer het draaibaar aangedreven wordt rond de rotatieas 110 door het aandrijvende koppelingsdeel 120 een aandrijfas 32 van een landbouwwerktuig 30 aandrijven zoals uitgelegd zal worden met verwijzing naar Figuur 11.As is further shown in Figure 1, the coupling assembly 100 further includes a driven coupling part 130, which according to this embodiment has a shape similar to an annular disc 132 containing a central opening 134, and, in the state shown in Figure 1 extending transversely to the axis of rotation 110 of the driving coupling member 120. As will be further discussed in more detail, the driven coupling part 130 may be subjected to a coupling and uncoupling operation to uncouple the coupling with the driving coupling part 120. When coupled, as will be explained in more detail with reference to Figure 4, the driving coupling part 120, when it is rotatably driven by the PTO shaft 22 around the axis of rotation 110, rotatably driving the driven coupling part 130. In this coupled state, when it is rotatably driven about the axis of rotation 110, the driven coupling part 130 will drive a driving shaft 32 of an agricultural implement 30 through the driving coupling part 120 as will be explained with reference to Figure 11.

Het ruwweg cilindrische buitenste deel van het huis van het aandrijvende koppelingsdeel 120, waarvan de hartlijn zich langs de rotatieas 110 uitstrekt, vormt een cilinderbus 192, die zich tussen een cilinderbodem 198 en een cilinderkop 199 uitstrekt, en zodoende een drukkamer 196 vormt waarin een zuiger 194 en een ermee verbonden zuigerstang 195 heen en weer kan bewegen volgens de richting van de rotatieas 110. Op die manier wordt een hydraulische cilinder gevormd die zal werken als een verlengstukactuator 190 zoals hieronder meer in detail uitgelegd zal worden. Zoals weergegeven in Figuur 1, is de cilinderbus 192 gesloten aan de vaste kant van de drukkamer 196 door middel van de cilinderbodem 198 die gevormd wordt door een over het algemeen gezien cirkelvormige flens 28 die zich dwars op de rotatieas 110 uitstrekt en aangebracht is op de astap 26 om rond de rotatieas 110 te draaien. Zoals verder is weergegeven, wordt de riemschijf 24 om het aandrijvende koppelingsdeel 120 draaibaar aan te drijven gevormd door middel van het buitenste radiale oppervlak van deze flens 28 en het naburige buitenste radiale oppervlak van de cilinderbus 192. Het is echter duidelijk dat er alternatieve uitvoeringsvormen van de riemschijf 24 mogelijk zijn, zoals een riemschijf die volledig gevormd wordt door het buitenste radiale oppervlak van de flens 28, een riemschijf die volledig gevormd wordt door het buitenste radiale oppervlak van de cilinderbus 192, een riemschijf die gevormd wordt door middel van een aanvullend element, zoals het buitenste radiale oppervlak van een geschikte » schijf of ring of eender welk ander geschikt element dat verbonden is met het aandrijvende koppelingsdeel 120 om de rotatiebeweging rond de rotatieas 110 tot stand te brengen. Bovendien is er een verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder aangebracht die zich uitstrekt tussen een hydraulische kring van bedieningssysteem 200 en de cilinderbodem 198 om hydraulische vloeistof uit te wisselen tussen de drukkamer 196 en het bedieningssysteem 200. Volgens de weergegeven uitvoeringsvorm strekt de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder zich uit van de cilinderbodem 198 door de flens 28 en de astap 26 heen langs de rotatieas 110, die daarbij een draaibaar deel van de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder vormt. Het stromingspad van de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder loopt daarna verder, bijvoorbeeld door middel van geschikte hydraulische slangen of leidingen, naar het bedieningssysteem 200, en vormt daarbij een stationair deel van de verbindingsleiding met de bodem van de cilinder 208. Een geschikt draaibaar koppelstuk (niet weergegeven), dat vloeistof op een afgedichte wijze laat stromen tussen dit draaibare deel en het stationaire deel van de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder, kan bijvoorbeeld aangebracht zijn. Zoals verder weergegeven is in Figuur 1, wordt de cilinderbus 192 afgesloten aan zijn tegenoverliggende linkeruiteinde door de cilinderkop 199 die samenwerkt met een geschikte stangafdichting 197 om de lineaire beweging van de zuigerstang 195 door de cilinderkop 199 mogelijk te maken, wanneer de ermee verbonden zuiger 194, heen en weer bewogen wordt in de drukkamer 196. Zoals verder is weergegeven, is ook een aandrijvend klauwkoppelingsdeel 126 op de cilinderkop 199 aangebracht aan de kant tegenover een overeenkomstig aangedreven klauwkoppelingsdeel 136 van het aangedreven koppelingsdeel 130 zoals verder meer in detail zal worden uitgelegd. Bovendien wordt ook een verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder verschaft die zich uitstrekt tussen het bedieningssysteem 200 en de cilinderkop 199 om hydraulische vloeistof uit te wisselen tussen de drukkamer 196 en het bedieningssysteem 200. Volgens de weergegeven uitvoeringsvorm strekt de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder zich radiaal naar buiten uit door de cilinderkop 199 heen, en vervolgens via een geschikte hydraulische slang of leiding langs het buitenste cilindrische oppervlak van het aandrijvende koppelingsdeel 120, door de flens 28 heen en vervolgens langs de flens 28 tot aan de astap 26, en vervolgens door een interne leiding in de astap 26, die ruwweg evenwijdig loopt met de verbindingsleiding met de bodem van de cilinder 208, die daarbij een draaibaar deel vormt van de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder. Het stromingspad van de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder wordt daarna voortgezet, bijvoorbeeld door middel van de passende hydraulische slangen of leidingen, naar het bedieningssysteem 200, en vormt daarbij een stationair deel van de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder. Op vergelijkbare wijze als voor de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder, zouden het draaibare deel en het stationaire deel van de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder passend verbonden moeten kunnen worden door middel van het draaibare koppelstuk.The roughly cylindrical outer part of the housing of the driving coupling part 120, the axis of which extends along the axis of rotation 110, forms a cylinder sleeve 192, which extends between a cylinder bottom 198 and a cylinder head 199, and thus forms a pressure chamber 196 in which a piston 194 and a piston rod 195 connected thereto can move back and forth in the direction of the axis of rotation 110. In this way a hydraulic cylinder is formed which will act as an extension actuator 190 as will be explained in more detail below. As shown in Figure 1, the cylinder sleeve 192 is closed on the fixed side of the pressure chamber 196 by means of the cylinder bottom 198 which is formed by a generally seen circular flange 28 extending transversely of the axis of rotation 110 and mounted on the spindle 26 to rotate about the axis of rotation 110. As further shown, the pulley 24 for rotatably driving the driving coupling member 120 is formed by means of the outer radial surface of this flange 28 and the adjacent outer radial surface of the cylinder sleeve 192. However, it is clear that there are alternative embodiments of this the pulley 24 is possible, such as a pulley formed entirely by the outer radial surface of the flange 28, a pulley formed entirely by the outer radial surface of the cylinder sleeve 192, a pulley formed by an additional element such as the outer radial surface of a suitable disc or ring or any other suitable element connected to the driving coupling member 120 to effect the rotational movement about the axis of rotation 110. In addition, a connecting line 208 is provided with the bottom of the cylinder extending between a hydraulic circuit of operating system 200 and the cylinder bottom 198 to exchange hydraulic fluid between the pressure chamber 196 and the operating system 200. According to the illustrated embodiment, the connecting line 208 with the bottom of the cylinder extending from the cylinder bottom 198 through the flange 28 and the spindle 26 along the axis of rotation 110, thereby forming a rotatable part of the connecting line 208 with the bottom of the cylinder. The flow path from the connecting line 208 to the bottom of the cylinder then continues, for example by means of suitable hydraulic hoses or lines, to the operating system 200, thereby forming a stationary part of the connecting line to the bottom of the cylinder 208. A suitable For example, a rotary connector (not shown), which allows liquid to flow in a sealed manner between this rotary member and the stationary portion of the connecting line 208 to the bottom of the cylinder, may be provided. As further shown in Figure 1, the cylinder bush 192 is closed at its opposite left end by the cylinder head 199 which cooperates with a suitable rod seal 197 to allow the linear movement of the piston rod 195 through the cylinder head 199 when the piston 194 connected thereto is moved back and forth in the pressure chamber 196. As further shown, a driving claw coupling part 126 is also mounted on the cylinder head 199 on the side opposite a correspondingly driven claw coupling part 136 of the driven coupling part 130 as will be explained in more detail below. In addition, a connecting line 209 with the head of the cylinder is also provided which extends between the operating system 200 and the cylinder head 199 to exchange hydraulic fluid between the pressure chamber 196 and the operating system 200. According to the illustrated embodiment, the connecting line 209 extends with the head of the cylinder extends radially outward through the cylinder head 199, and then through a suitable hydraulic hose or conduit along the outer cylindrical surface of the driving coupling member 120, through the flange 28 and then along the flange 28 up to the axle journal 26 and then through an internal conduit in the spindle journal 26, which extends roughly parallel to the connecting conduit with the bottom of the cylinder 208, thereby forming a rotatable part of the connecting conduit 209 with the head of the cylinder. The flow path from the connecting line 209 to the cylinder head is then continued, for example by means of the appropriate hydraulic hoses or lines, to the operating system 200, thereby forming a stationary part of the connecting line 209 to the cylinder head. Similarly to the connecting line 208 with the bottom of the cylinder, it should be possible for the rotary part and the stationary part of the connecting line 209 to be connected to the head of the cylinder by means of the rotary coupling piece.

Het is duidelijk dat de hydraulische cilinder 190 die de verlengstukactuator 190 vormt volgens de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuur 1 in staat is te functioneren als een dubbelwerkende hydraulische cilinder 190. Dit betekent dat wanneer hydraulische vloeistof toegevoerd wordt door het bedieningssysteem via de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder aan de drukkamer 196 aan de kant van de zuiger 194 tegenover de cilinderkop 199, en een overeenkomstige hoeveelheid hydraulische vloeistof toegelaten wordt door de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder uit de drukkamer 196 aan de kant van de zuiger 194 tegenover de cilinderbodem 198, de zuiger 194 de positie zal innemen die weergegeven wordt in Figuur 1, waarin hij een positie inneemt langs de rotatieas 110 die het dichtst in de buurt van de cilinderbodem 198 is gelegen. In deze positie is ook de ermee verbonden zuigerstang 195, die een axiaal verlengstuk 180 vormt zoals hieronder verder in detail wordt uitgelegd, het dichtst in de buurt van de cilinderbodem 198 gepositioneerd, en is, zoals weergegeven in Figuur 1, gepositioneerd in een ingetrokken positie 184. Wanneer, tijdens een koppelingsbewerking, vervolgens het bedieningssysteem 200 een hoeveelheid hydraulische vloeistof toevoert via de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder aan de drukkamer 196 aan de kant van de zuiger 194 tegenover de cilinderbodem 198, en een overeenkomstige hoeveelheid hydraulische vloeistof door de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder uit de drukkamer 196 aan de kant van de zuiger 194 tegenover de cilinderkop 199 stroomt, zullen de zuiger 194 en de ermee verbonden zuigerstang 195 bewegen volgens de richting van de rotatieas 110 vanuit de positie die weergegeven is in Figuur 1 naar die welke is weergegeven in Figuur 2. Dit betekent dus dat het axiale verlengstuk 180 door het bedieningssysteem 200 vanuit de ingetrokken positie 1 bewogen wordt naar een uitgeschoven positie 182 die weergegeven is in Figuur 2 volgens de richting die aangeduid is met pijl F in Figuur 2. Het is duidelijk dat, zoals weergegeven wordt, het axiale verlengstuk 180 op die manier door middel van zijn verlengstukactuator 190, onder controle van het bedieningssysteem 200, het uiteinde van het axiale verlengstuk 180 tegenover het aangedreven koppelingsdeel 130 in staat stelt volgens de richting van de rotatieas 110 te bewegen vanuit de ingetrokken positie 184 die weergegeven is in Figuur 1 naar het aangedreven koppelingsdeel 130 tot in een uitgeschoven positie die weergeven is in Figuur 2.It is clear that the hydraulic cylinder 190 forming the extension actuator 190 according to the embodiment shown in Figure 1 is able to function as a double-acting hydraulic cylinder 190. This means that when hydraulic fluid is supplied by the operating system via the connecting line 209 with the head of the cylinder on the pressure chamber 196 on the side of the piston 194 opposite the cylinder head 199, and a corresponding amount of hydraulic fluid is admitted through the connecting line 208 to the bottom of the cylinder from the pressure chamber 196 on the side of the piston 194 opposite the cylinder bottom 198, the piston 194 will take the position shown in Figure 1, in which it occupies a position along the axis of rotation 110 that is closest to the cylinder bottom 198. In this position, the associated piston rod 195, which forms an axial extension 180 as explained in further detail below, is also positioned closest to the cylinder bottom 198, and, as shown in Figure 1, is positioned in a retracted position 184. When, during a coupling operation, the operating system 200 then supplies an amount of hydraulic fluid through the connecting line 208 to the bottom of the cylinder to the pressure chamber 196 on the side of the piston 194 opposite the cylinder bottom 198, and a corresponding amount of hydraulic fluid through If the connecting line 209 with the head of the cylinder flows out of the pressure chamber 196 on the side of the piston 194 opposite the cylinder head 199, the piston 194 and the associated piston rod 195 will move in the direction of the axis of rotation 110 from the position shown in Figure 1 to that shown in Figure 2. This means that it is axial The extension 180 is moved by the operating system 200 from the retracted position 1 to an extended position 182 shown in Figure 2 in the direction indicated by arrow F in Figure 2. It is clear that, as shown, the axial extension 180 thus, by means of its extension actuator 190, under control of the operating system 200, enables the end of the axial extension 180 opposite the driven coupling member 130 to move in the direction of the axis of rotation 110 from the retracted position 184 shown. in Figure 1 to the driven coupling part 130 into an extended position shown in Figure 2.

Zoals verder is weergegeven is in Figuren 1 en 2, is er op het axiale verlengstuk 180 een vergrendelingsgeheel 140 aangebracht dat samen met de verlengstukactuator 190 een verlenggeheel 170 vormt. Dit vergrendelingsgeheel 140 is volgens deze uitvoeringsvorm ten minste gedeeltelijk binnen een centrale, axiale, cilindrische uitsparing van de zuigerstang 195 en de zuiger 194 van de verlengstukactuator 190 aangebracht. Zoals weergegeven in Figuren 1 en 2, bevat het vergrendelingsgeheel een grendelactuator 160, die volgens de weergegeven uitvoeringsvorm een hydraulische actuator 160 is waarvan de cilinderbus 292 gevormd wordt, zoals weergegeven door het materiaal van de zuigerstang 195 en de zuiger 194 van de verlengstukactuator 190, rond de centrale, axiale, cilindrische uitsparing die een drukkamer 296 vormt. Deze drukkamer 296 van de grendelactuator 160 strekt zich uit tussen een cilinderbodem 298 en een cilinderkop 299. De cilinderbodem 298 van de grendelactuator 160 wordt gevormd door het materiaal van de zuiger 194 van het axiale verlengstuk dat overblijft tussen de drukkamer 296 van de grendelactuator 160 en de kant van de zuiger 194 van de verlengstukactuator 190 tegenover de cilinderbodem 198 van de verlengstukactuator 190. De cilinderkop 299 van de grendelactuator 160 die aangebracht is aan het tegenoverliggende uiteinde van de drukkamer 296 en de heen-en-weer gaande beweging van een zuigerstang 295 die verbonden is met en bewogen wordt door een zuiger 294 binnen de drukkamer 296 volgens de richting van de rotatieas 110 mogelijk maakt. Een geschikte afdichting 297 is aangebracht op de plaats waar de zuigerstang 295 zich door de zuigerkop 299 van de grendelactuator 160 uitstrekt. Zoals weergegeven, is er verder een verbindingsleiding 207 aangebracht die een uitwisseling mogelijk maakt van hydraulische vloeistof tussen de drukkamer 296 van de grendelactuator 160 en de drukkamer 196 van de verlengstukactuator 190. Meer bepaald volgens de weergegeven uitvoeringsvorm verbindt de verbindingsleiding 207 het deel van de drukkamer 296 van de grendelactuator 160, dat gelegen is tussen zijn cilinderkop 299 en de naburige kant van zijn zuiger 294, door middel van een geschikt vloeistofkanaal door de zuigerstang 195 en zuiger 194 van de verlengstukactuator 190, met het deel van de drukkamer 196 van de verlengstukactuator 190, dat gelegen is tussen zijn cilinderbodem 198 en de tegenoverliggende kant van zijn zuiger 194. Verder bevat de grendelactuator 160 zoals weergegeven ook een contraveer 293, die inwerkt op de zuigerstang 295 en de ermee verbonden zuiger 294 om een axiale voorspankracht op te wekken die aangelegd wordt in de richting die aangeduid wordt met pijl F om druk uit te oefenen op de zuiger 294 in de richting van de zuigerkop 299. In de positie die weergegeven is in Figuren 1 en 2 wordt deze voorspankracht uitgeoefend doordat de contraveer 293 overwonnen wordt door de druk van de hydraulische vloeistof die aanwezig is in de drukkamer 296 van de grendelactuator 160, waardoor de zuiger 294 gepositioneerd wordt in een positie die het dichtst in de buurt van de cilinderbodem 298 ligt. Dit wordt verwezenlijkt door het bedieningssysteem 200 door de hydraulische vloeistof door de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder uit te wisselen met de drukkamer 196 van de verlengstukactuator 190 op een druk die voldoende hoog is zodat de druk van de hydraulische vloeistof die aanwezig is in de drukkamer 296 van de grendelactuator 160, die door de verbindingsleiding 207 en de drukkamer 196 van de verlengstukactuator 190 ook verbonden is met de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder, ook voldoende hoog is om de voorspankracht van de contraveer 293 te overwinnen. Wanneer tijdens een eropvolgende stap van een koppelingsbewerking, zoals weergegeven in Figuur 3, de druk van de hydraulische vloeistof die uitgewisseld werd door de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder, en daarbij de druk van de hydraulische vloeistof in de drukkamer 196 tussen de cilinderbodem 198 en de zuiger 194 van de verlengstukactuator 190, en daarbij door de verbindingsleiding 207 de druk in de drukkamer 296 tussen de cilinderkop 298 en de zuiger 294 van de grendelactuator, voldoende gedaald is zodat het niet langer de axiale voorspankracht van de contraveer 293 overwint, zal de zuiger 294 van de grendelactuator 160 axiaal bewogen worden volgens de richting die aangeduid is door de pijl L, vanuit de positie die het dichtst bij de cilinderbodem 298 van de grendelactuator 160 ligt, zoals weergegeven in Figuur 2, naar de positie die het dichtst bij de cilinderkop 299 van de grendelactuator 160 ligt, zoals weergegeven in Figuur 3. Het is duidelijk dat op die manier de grendelactuator 160 functioneert als een enkelwerkende hydraulische cilinder 160 die door de contraveer 293 in een uitgeschoven toestand wordt gedrukt die weergegeven wordt in Figuur 3, en wanneer hydraulische vloeistof toegevoerd wordt onder een druk die voldoende hoog is om de voorspankracht van de contraveer 293 te overwinnen, bewogen wordt naar de ingetrokken toestand die weergegeven wordt in Figuren 1 en 2.As is further shown in Figures 1 and 2, a locking assembly 140 is provided on the axial extension 180 which, together with the extension actuator 190, forms an extension assembly 170. According to this embodiment, this locking assembly 140 is arranged at least partially within a central, axial, cylindrical recess of the piston rod 195 and the piston 194 of the extension actuator 190. As shown in Figures 1 and 2, the locking assembly includes a locking actuator 160, which according to the illustrated embodiment is a hydraulic actuator 160, the cylinder sleeve 292 of which is formed, as represented by the material of the piston rod 195 and the piston 194 of the extension actuator 190, around the central, axial, cylindrical recess that forms a pressure chamber 296. This pressure chamber 296 of the lock actuator 160 extends between a cylinder bottom 298 and a cylinder head 299. The cylinder bottom 298 of the lock actuator 160 is formed by the material of the piston 194 of the axial extension that remains between the pressure chamber 296 of the lock actuator 160 and the side of the piston 194 of the extension actuator 190 opposite the cylinder bottom 198 of the extension actuator 190. The cylinder head 299 of the locking actuator 160 mounted on the opposite end of the pressure chamber 296 and the reciprocating movement of a piston rod 295 connected to and moved by a piston 294 within the pressure chamber 296 in the direction of the axis of rotation 110. A suitable seal 297 is provided at the location where the piston rod 295 extends through the piston head 299 of the lock actuator 160. As shown, a connecting line 207 is further provided that allows hydraulic fluid to be exchanged between the pressure chamber 296 of the lock actuator 160 and the pressure chamber 196 of the extension actuator 190. More specifically, according to the illustrated embodiment, the connection line 207 connects the part of the pressure chamber 296 of the locking actuator 160, which is located between its cylinder head 299 and the adjacent side of its piston 294, through a suitable fluid channel through the piston rod 195 and piston 194 of the extension actuator 190, with the part of the pressure chamber 196 of the extension actuator 190, which is located between its cylinder bottom 198 and the opposite side of its piston 194. Further, the lock actuator 160 also includes, as shown, a counter spring 293 acting on the piston rod 295 and the associated piston 294 to generate an axial biasing force that is laid in the direction indicated by arrow F around dr uk to the piston 294 in the direction of the piston head 299. In the position shown in Figures 1 and 2, this biasing force is exerted in that the counter spring 293 is overcome by the pressure of the hydraulic fluid present in the pressure chamber 296 of the lock actuator 160, whereby the piston 294 is positioned in a position closest to the cylinder bottom 298. This is accomplished by operating the control system 200 by exchanging the hydraulic fluid through the connecting line 208 with the bottom of the cylinder with the pressure chamber 196 of the extension actuator 190 at a pressure sufficiently high that the pressure of the hydraulic fluid present in the pressure chamber 296 of the lock actuator 160, which is also connected by the connecting line 207 and the pressure chamber 196 of the extension actuator 190 to the connecting line 208 with the bottom of the cylinder, is also sufficiently high to overcome the biasing force of the counter spring 293. During a subsequent step of a coupling operation, as shown in Figure 3, when the pressure of the hydraulic fluid exchanged through the connecting line 208 with the bottom of the cylinder, and thereby the pressure of the hydraulic fluid in the pressure chamber 196 between the cylinder bottom 198 and the piston 194 of the extension actuator 190, and thereby through the connecting line 207 the pressure in the pressure chamber 296 between the cylinder head 298 and the piston 294 of the locking actuator, has fallen sufficiently so that it no longer overcomes the axial biasing force of the counter spring 293, the piston 294 of the lock actuator 160 will be moved axially in the direction indicated by the arrow L, from the position closest to the cylinder bottom 298 of the lock actuator 160, as shown in Figure 2, to the position closest to lies at the cylinder head 299 of the lock actuator 160, as shown in Figure 3. It is clear that in this way d The latch actuator 160 functions as a single-acting hydraulic cylinder 160 that is pressed by the counter spring 293 into an extended state shown in Figure 3, and when hydraulic fluid is supplied under a pressure sufficiently high to overcome the biasing force of the counter spring 293 is moved to the retracted state shown in Figures 1 and 2.

Zoals verder is weergegeven is in Figuren 1 en 2, bevat het vergrendelingsgeheel 140 verder ook een geheel van grendels 150, waarvan één zichtbaar is. Zoals duidelijker zal worden uit wat hieronder wordt beschreven met verwijzing naar Figuren 7 tot 9, bevat de uitvoeringsvorm van het vergrendelingsgeheel drie zulke grendels 150 die axiaal gepositioneerd zijn op dezelfde positie ten opzichte van de centrale rotatieas 110 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 en radiaal gepositioneerd op dezelfde afstand ten opzichte van de centrale rotatieas 110, en gelijkmatig verdeeld rond de centrale rotatieas 110.Furthermore, as is shown in Figures 1 and 2, the locking assembly 140 also includes a set of latches 150, one of which is visible. As will become more apparent from what is described below with reference to Figures 7 to 9, the locking assembly embodiment includes three such latches 150 that are axially positioned at the same position relative to the central axis of rotation 110 of the driving coupling member 120 and positioned radially at the same distance from the central axis of rotation 110, and evenly distributed around the central axis of rotation 110.

Volgens de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de grendels 150 gevormd als haken 150, en allemaal scharnierbaar aangebracht zijn om te scharnieren rond een astap 151. Deze astap 151, die een scharnieras 151 vormt voorde haken 150, is aangebracht op een zijwand van een radiale sleuf 153 in het huis 144 van het grendelgeheel 140, waarin, in de toestand die is weergegeven is Figuren 1 en 2, de haak 150 zit. Zoals weergegeven strekt de scharnieras 151 van de haken 150 zich dwars op deze radiale sleuf 153 en dwars op de rotatieas 110 uit, waarbij de haken 150 over het algemeen kunnen scharnieren in het vlak van de radiale sleuf 153 dat zich radiaal langs de rotatieas 110 uitstrekt. De grendel 150 is aan één uiteinde 156 van een axiale haakvormige hefboom 157, die aan zijn andere uiteinde een radiaal haakverlengstuk 158 bevat, gekoppeld met de zuigerstang 295 van de grendelactuator 160. Zoals weergegeven, is radiaal haakverlengstuk 158 aangebracht aan het uiteinde van de axiale haakvormige hefboom 157 dat het dichtst in de buurt van het aangedreven koppelingsdeel 130 ligt wanneer dit zich in toestand bevindt die weergegeven is in Figuur 1. Wanneer de haakactuator 160 gepositioneerd is in zijn ingetrokken toestand, zoals weergegeven in Figuur 1, positioneert hij de grendel 150 scharnierbaar in zijn ontkoppelingspositie 154. Zoals weergegeven, wanneer de grendel 150 in deze ontkoppelingspositie 154 gepositioneerd wordt tijdens een eropvolgende fase van de koppelingsbewerking, stelt dit het aangedreven koppelingsdeel 130 in staat om tot voorbij de grendel 150 te bewegen, wanneer, zoals weergegeven, het axiale verlenggeheel 170 het grendelgeheel 140 volledig bewogen heeft volgens de richting F langs de rotatieas. Zoals weergegeven is de grendel 150 in deze positie samen met het radiale haakverlengstuk 158, tot voorbij het aangedreven koppelingsdeel 130 bewogen, door het radiale haakverlengstuk 158 door de centrale opening 134 van de ringvormige schijf 132 heen te bewegen. Het is duidelijk dat, zoals weergegeven dit ook resulteert in het uitstrekken van de axiale haakvormige hefboom 157 door de centrale opening 134 heen vanaf de kant van de ringvormige schijf 132 tegenover het aandrijvende koppelingsdeel 120 naar de kant die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel 120. Om het bewegen van de grendels 150 door deze centrale opening 134 te vergemakkelijken, is op het huis 144 van het grendelgeheel 140 een axiaal uitsteeksel 142 aangebracht waarvan de straal kleiner is dan de straal van de centrale opening 134. Zoals weergegeven, volgens deze uitvoeringsvorm, is het axiale uitsteeksel 142 aan zijn uiteinde dat het dichtst bij het aangedreven koppelingsdeel 130 ligt in de toestand die weergegeven is in Figuur 1, ook uitgerust met een conisch gedeelte om het insteken van het axiale uitsteeksel 142 en de grendels 150 naar en tot voorbij de centrale opening 134 van het aangedreven koppelingsdeel 130 nog gemakkelijker te maken, zelfs in geval van ernstige foutieve uitlijning van de hartlijn van het aangedreven koppelingsdeel 130 met de rotatieas 110 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 in deze ontkoppelde toestand van het koppelingsgeheel 100. Het is duidelijk dat, zoals weergegeven is in Figuren 1 en 2, wanneer de grendels 150 gepositioneerd zijn in hun ontkoppelingspositie 154, de grendels 150 bij voorkeur ingetrokken zijn binnen de axiale gleuven 153 van het huis 144, en dat meer bepaald de radiale haakverlengstukken 158 bij voorkeur ingetrokken zijn met het deel van de axiale gleuven 153 in het axiale uitsteeksel 142 van het huis 144 van het grendelgeheel 140. Dit wordt verder ook duidelijk weergegeven in Figuur 6, die het aandrijvende koppelingsdeel 120 toont in de toestand die weergegeven is in Figuur 1. Op die manier vormt eerst het conische en eropvolgend het cilindrische buitenste oppervlak van het axiale uitsteeksel 142 van het huis 144 een geschikt en glad geleidingsoppervlak om samen te werken met de centrale opening 134 van het aangedreven koppelingsdeel 130, voor het uitvoeren van een ruwe initiële uitlijning van de hartlijn van het aangedreven koppelingsdeel 130 met de rotatieas 110 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 wanneer tijdens een koppelingsbewerking overgegaan wordt van de toestand die weergegeven is in Figuur 1 naar die van Figuur 2. Deze initiële uitlijning is voldoende om de grendels 150, wanneer ze in hun ontkoppelingspositie 154 staan, in staat te stellen om door deze opening 134 in het aangedreven koppelingsdeel 130 te passeren, zodat het koppelingsgeheel 100 de toestand bereikt die weergegeven is in Figuur 2. Dit betekent, zoals weergegeven in Figuur 2, dat het radiale haakverlengstuk 158 van de grendel 150 volledig door de centrale opening 134 is gepasseerd. Zoals weergegeven is in Figuur 2, wordt het axiale uitsteeksel 142 daarna door de centrale opening 134 gestoken vanaf de kant van de ringvormige schijf 132 tegenover het aandrijvende koppelingsdeel 120 naar de tegenoverliggende kant. In deze toestand, staat, zoals weergegeven, de kant van de ringvormige schijf 132 tegenover het aandrijvende koppelingsdeel 120 in contact of ligt dichtbij de contactoppervlakken 145 en 185 van respectievelijk het huis van het grendelgeheel 140 en het axiale verlengstuk 180. Zoals weergegeven, strekken deze contactoppervlakken 145, 185 zich uit in een vlak dwars door de rotatieas 110 in een axiale positie waar het axiale uitsteeksel 142 uit het huis 144 steekt.According to the illustrated embodiment, the latches 150 are formed as hooks 150, and all are pivotally arranged to pivot about a journal step 151. This journal step, which forms a pivot axis 151 for the hooks 150, is mounted on a side wall of a radial slot 153 in the housing 144 of the locking assembly 140, wherein, in the state shown in Figures 1 and 2, the hook 150 is seated. As shown, the pivot axis 151 of the hooks 150 extend transversely to this radial slot 153 and transversely to the axis of rotation 110, the hooks 150 generally being able to pivot in the plane of the radial slot 153 extending radially along the axis of rotation 110 . The latch 150 is at one end 156 of an axial hook-shaped lever 157, which at its other end contains a radial hook extension 158, coupled to the piston rod 295 of the latch actuator 160. As shown, radial hook extension 158 is mounted at the end of the axial hook-shaped lever 157 that is closest to the driven coupling member 130 when in the state shown in Figure 1. When the hook actuator 160 is positioned in its retracted state, as shown in Figure 1, it positions the latch 150 pivotable in its release position 154. As shown, when the latch 150 is positioned in this release position 154 during a subsequent phase of the clutch operation, this allows the driven clutch member 130 to move beyond the latch 150 when, as shown, the axial extension assembly 170 the locking assembly 140 has been moved completely has in the direction F along the axis of rotation. As shown, the latch 150 in this position, together with the radial hook extension 158, has been moved beyond the driven coupling member 130 by moving the radial hook extension 158 through the central opening 134 of the annular disc 132. It is clear that, as shown, this also results in the axial hook-shaped lever 157 extending through the central opening 134 from the side of the annular disc 132 opposite the driving coupling member 120 to the side remote from the driving coupling member 120. To facilitate the movement of the latches 150 through this central opening 134, an axial protrusion 142 is provided on the housing 144 of the latch assembly 140, the radius of which is smaller than the radius of the central opening 134. As shown, according to this embodiment, at its end, the axial protrusion 142 that is closest to the driven coupling member 130 in the condition shown in Figure 1 is also equipped with a conical portion for inserting the axial protrusion 142 and the latches 150 toward and beyond the central opening 134 of the driven coupling part 130 even easier, even in the case of serious misalignment of the axis of the driven coupling part 130 with the axis of rotation 110 of the driving coupling part 120 in this uncoupled state of the coupling assembly 100. It is clear that, as shown in Figures 1 and 2, when the latches 150 are positioned in their decoupling position 154, the latches 150 are preferably retracted within the axial slots 153 of the housing 144, and in particular that the radial hook extensions 158 are preferably retracted with the portion of the axial slots 153 in the axial projection 142 of the housing 144 of the locking assembly 140. This is furthermore also clearly shown in Figure 6, which shows the driving coupling member 120 in the condition shown in Figure 1. Thus, first the conical and subsequently the cylindrical outer surface of the axial protrusion 142 of the housing 144 has a suitable and smooth guide surface for cooperating with the central opening 134 of the driven coupling part 130, for performing a rough initial alignment of the center line of the driven coupling part 130 with the axis of rotation 110 of the driving coupling part 120 when the state shown in Figure 1 is changed to that of Figure 1 during a coupling operation 2. This initial alignment is sufficient to allow the latches 150, when they are in their disengagement position 154, to pass through this opening 134 into the driven clutch member 130, so that the clutch assembly 100 reaches the state shown in Figure 2. This means, as shown in Figure 2, that the radial hook extension 158 of the latch 150 has completely passed through the central opening 134. As shown in Figure 2, the axial protrusion 142 is then inserted through the central opening 134 from the side of the annular disc 132 opposite the driving coupling member 120 to the opposite side. In this state, as shown, the side of the annular disc 132 opposite the driving coupling member 120 is in contact or is close to the contact surfaces 145 and 185 of the housing of the locking assembly 140 and the axial extension 180, respectively, as shown. contact surfaces 145, 185 extend in a plane transversely through the axis of rotation 110 in an axial position where the axial protrusion 142 projects out of the housing 144.

Wanneer tijdens een eropvolgende fase van de koppelingsbewerking, de grendelactuator 160 beweegt vanuit zijn ingetrokken toestand die weergegeven is in Figuur 2 naar zijn uitgeschoven toestand die weergegeven is in Figuur 3, naarmate de zuigerstang 295 van de grendelactuator 160 axiaal beweegt volgens de richting L, zal de grendel 150 volgens de richting R rond zijn scharnieras 151 draaien vanuit zijn ontkoppelingspositie 154 die weergegeven is in Figuur 2 naar zijn vergrendelingspositie 152 die weergegeven is in Figuur 3. Zoals weergegeven is de grendel 150 gekoppeld aan de grendelactuator 160 door een uitsteeksel aan het uiteinde 156 van de grendel 150 dat past in een complementaire gleuf van de zuigerstang 295 van de grendelactuator 160. Wanneer de zuigerstang 295 van de grendelactuator 160 in de richting L beweegt, is het duidelijk dat de axiale haakvormige hefboom 157 door middel van dit uitsteeksel aan het uiteinde 156 gedraaid zal worden, zoals weergegeven in Figuur 3, en daarbij een radiale beweging naar buiten zal opleggen aan het radiale haakverlengstuk 158 volgens de richting T. Het is duidelijk dat deze draaiende beweging van de grendel 150 volgens de richting R een beweging van de grendel 150 veroorzaakt, en meer bepaald van zijn radiale haakverlengstuk 158 langs een bewegingstraject dat een radiale bewegingscomponent T naar buiten bevat, dwars op de rotatieas 110. Over het algemeen maakt de grendelactuator 160 het op die manier dus mogelijk om de grendel 150 selectief tussen de vergrendelingspositie 152 en de ontkoppelingspositie 154 te bewegen, door de grendels 150 dwars op de rotatieas 110 te bewegen. Zoals weergegeven is in Figuur 3, heeft de grendel 150 in deze toestand een positie bereikt waarin het axiale contactoppervlak 250 van de axiale haakvormige hefboom 157 tegenover het overeenkomstige axiale contactoppervlak 350 van de centrale opening 134 en het axial contactoppervlak 350 uitgelijnd en aan elkaar gekoppeld worden. Bovendien zoals weergegeven wordt ook het contactoppervlak 258 van het radiale haakverlengstuk 158, dat in deze toestand gericht is naar de kant van de ringvormige schijf 132 die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel 120, ook uitgelijnd en in ingrijpend contact gebracht met een ertegenover liggend contactoppervlak 358 van deze kant van de ringvormige schijf 132. Bij voorkeur, zoals weergegeven, zijn de contactoppervlakken 258, 358 lichtjes gebogen ten opzichte van het radiale vlak zodat de straal van deze kromming overeenkomt met hun afstand tot aan de scharnieras 151. Zo'n gebogen vorm, die evenwijdig is met het respectieve bewegingstraject van het respectieve radiale haakverlengstuk 158 van elk van de grendels 150, wanneer ze bewogen worden tussen de vergrendelingspositie 152 en de ontkoppelingspositie 154, vergemakkelijkt op die manier een eropvolgende ontkoppelingsbewerking. Het is duidelijk dat, vooral wanneer rekening wordt gehouden met de gecombineerde invloed van de drie grendels 150 zoals weergegeven bijvoorbeeld in Figuur 8, die overeenkomt met de toestand die weergegeven is in Figuur 3, de uitlijning van de hartlijn van de ringvormige schijf 132 ten opzichte van de rotatieas 110 verbeterd zal worden vertrekkend van de ruwe initiële uitlijning die verkregen was in de toestand van Figuur 2 naar de toestand die is weergegeven in Figuur 3 waarin een fijnere tweede uitlijning wordt gerealiseerd. Het is duidelijk dat de drie grendels 150, die elk op een identieke manier verbonden zijn met de zuigerstang 295 van de grendelactuator 160 zoals de grendel die weergegeven is in Figuur 3, een identieke radiale beweging zullen maken, waarbij hun axiale contactoppervlakken 250 op een concentrische manier ten opzichte van de rotatieas 110 zullen bewegen. Deze beweging zal doorgaan tot elk van de axiale contactoppervlakken 250 van de grendels contact heeft gemaakt met het overeenkomstige binnenste axiale contactoppervlak 350 van de cilindrische centrale opening 134 van de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130. Het is duidelijk dat op die manier de cilindrische centrale opening 134 van het aangedreven koppelingsdeel 130 bewogen zal worden naar een concentrische positie ten opzichte van de rotatieas 110 van het aandrijvende koppelingsdeel 120, en daarbij de uitlijning tussen de hartlijn van de centrale opening 134 en de rotatieas 110 verbeteren. Als de hartlijn van de centrale opening 134 samenvalt met die van de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130, dan zal de uitlijning van de hartlijn van de ringvormige schijf 132 en de rotatieas 110 op vergelijkbare wijze verbeterd worden. Zoals duidelijk weergegeven in zowel Figuur 3 als 8, hebben de grendels 150, die synchroon aan het scharnieren gebracht werden zodat ze uit hun overeenkomstige radiale sleuf 153 steken, in deze toestand, de centrale opening 134 van de ringvormige schijf 132 radiaal uit het axiale uitsteeksel 142 geheven, tot deze een concentrische toestand ten opzichte van de rotatieas 110 bereikte. Bovendien, zoals weergegeven, in deze toestand, waarin de grendels 150 in de vergrendelingspositie 152 staan, strekken de radiale haakverlengstukken 158 van de respectieve grendels 150, die zich radiaal uitstrekken ten opzichte van de buitenkant van de axiale haakvormige hefboom 157, zich radiaal uit naar buiten vanaf de centrale opening 134 langs de kant van de ringvormige schijf 132 die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel 120. Het is duidelijk dat op die manier, wanneer de grendels 150 in hun vergrendelingspositie 152 gepositioneerd zijn, het aangedreven koppelingsdeel 130, en meer bepaald zijn ringvormige schijf 132, zal worden verhinderd om langs de rotatieas 110 tot voorbij deze grendels 150 te bewegen. Dit betekent dat de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130, zoals weergegeven in Figuur 3 en 8, niet langer bewogen kan worden in de richting L langs de rotatieas 110 tot voorbij de radiale haakverlengstukken 158 van de grendels 150. Het is duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen van het bovenvermelde grendelgeheel en de werking ervan mogelijk zijn. Bijvoorbeeld kunnen de afmetingen van de grendelactuator 160 zo bepaald worden dat de zuigerstang 295 het uiteinde van zijn bewegingstraject bereikt wanneer de grendels 150 hun vergrendelingspositie 152 hebben bereikt, waarin het aangedreven koppelingsdeel 130 verhinderd wordt om langs de rotatieas 110 te bewegen tot voorbij deze grendels, maar vóór alle axiale contactoppervlakken 250 van alle grendels contact hebben gemaakt met het overeenkomstige binnenste axiale contactoppervlak 350 van de cilindrische centrale opening 134 van de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130 zoals hierboven beschreven. Hoewel dit het effect van de uitlijning van de hartlijn van de ringvormige schijf 132 met de rotatieas 110 vermindert, verbetert het de mogelijkheid van het binnenste axiale contactoppervlak 350 van de cilindrische centrale opening 134 van de ringvormige schijf 132 om axiaal ten opzichte van het axiale contactoppervlak 250 van de grendels 150 te bewegen totdat een contactoppervlak 258 van het radiale haakverlengstuk 158 het oppervlak ertegenover 358 ingrijpt in de ringvormige schijf 132, bijvoorbeeld tijdens een eropvolgende stap waarin het axiale verlengstuk 180 naar zijn ingetrokken positie bewogen wordt, zoals meer in detail zal worden beschreven.When during a subsequent phase of the coupling operation, the lock actuator 160 moves from its retracted state shown in Figure 2 to its extended state shown in Figure 3, as the piston rod 295 of the lock actuator 160 moves axially in the direction L, the latch 150 rotate in the direction R about its pivot axis 151 from its release position 154 shown in Figure 2 to its lock position 152 shown in Figure 3. As shown, the latch 150 is coupled to the latch actuator 160 by a protrusion at the end 156 of the latch 150 that fits into a complementary slot of the piston rod 295 of the latch actuator 160. When the piston rod 295 of the latch actuator 160 moves in the direction L, it is clear that the axial hook-shaped lever 157 by means of this protrusion on the end 156 will be turned, as shown in Figure 3, and there j will impose a radial movement outwards on the radial hook extension 158 in the direction of T. It is clear that this rotational movement of the latch 150 in the direction R causes a movement of the latch 150, and more particularly of its radial hook extension 158 along a trajectory of movement that includes a radial movement component T outward, transverse to the axis of rotation 110. Thus, in general, the latch actuator 160 thus allows the latch 150 to be moved selectively between the latching position 152 and the disengaging position 154, through the latches 150 to move transversely to the axis of rotation 110. As shown in Figure 3, the latch 150 has reached a position in this state in which the axial contact surface 250 of the axial hook-shaped lever 157 is aligned and coupled to the corresponding axial contact surface 350 of the central opening 134 and the axial contact surface 350. . In addition, as shown, the contact surface 258 of the radial hook extension 158, which in this state is directed to the side of the annular disc 132 remote from the driving coupling part 120, is also aligned and brought into engagement with an opposite contact surface 358 from this side of the annular disc 132. Preferably, as shown, the contact surfaces 258, 358 are slightly curved with respect to the radial plane so that the radius of this curvature corresponds to their distance from the pivot axis 151. Such a curved shape , which is parallel to the respective travel path of the respective radial hook extension 158 of each of the latches 150 when they are moved between the locking position 152 and the uncoupling position 154, thus facilitates a subsequent uncoupling operation. It is clear that, especially when taking into account the combined influence of the three latches 150 as shown, for example, in Figure 8, which corresponds to the state shown in Figure 3, the alignment of the axis of the annular disc 132 with respect to of the axis of rotation 110 will be improved starting from the rough initial alignment obtained in the state of Figure 2 to the state shown in Figure 3 in which a finer second alignment is achieved. It is clear that the three latches 150, each of which are connected in an identical manner to the piston rod 295 of the latch actuator 160 such as the latch shown in Figure 3, will make an identical radial movement, their axial contact surfaces 250 being at a concentric relative to the axis of rotation 110. This movement will continue until each of the axial contact surfaces 250 of the latches has contacted the corresponding inner axial contact surface 350 of the cylindrical central opening 134 of the annular disc 132 of the driven coupling part 130. It is clear that in this way the cylindrical central opening 134 of the driven coupling part 130 will be moved to a concentric position with respect to the axis of rotation 110 of the driving coupling part 120, thereby improving the alignment between the axis of the central opening 134 and the axis of rotation 110. If the axis of the central aperture 134 coincides with that of the annular disc 132 of the driven coupling member 130, then the alignment of the axis of the annular disc 132 and the axis of rotation 110 will be improved in a similar manner. As clearly shown in both Figures 3 and 8, the latches 150, which are pivoted synchronously so that they protrude from their corresponding radial slot 153, in this state, have the central opening 134 of the annular disc 132 radially out of the axial protrusion 142 until it reached a concentric state with respect to the axis of rotation 110. In addition, as shown, in this state, where the latches 150 are in the locking position 152, the radial hook extensions 158 of the respective latches 150, which extend radially with respect to the outside of the axial hook-shaped lever 157, extend radially toward outside from the central opening 134 along the side of the annular disc 132 remote from the driving coupling part 120. It is clear that in this way, when the latches 150 are positioned in their locking position 152, the driven coupling part 130, and more specifically its annular disk 132, will be prevented from moving along the axis of rotation 110 beyond these latches 150. This means that the annular disc 132 of the driven coupling part 130, as shown in Figures 3 and 8, can no longer be moved in the direction L along the axis of rotation 110 beyond the radial hook extensions 158 of the latches 150. It is clear that alternative embodiments of the above-mentioned locking assembly and its operation are possible. For example, the dimensions of the latch actuator 160 can be determined so that the piston rod 295 reaches the end of its path of movement when the latches 150 have reached their locking position 152, in which the driven coupling part 130 is prevented from moving along the axis of rotation 110 beyond these latches, but before all axial contact surfaces 250 of all latches have contacted the corresponding inner axial contact surface 350 of the cylindrical central opening 134 of the annular disc 132 of the driven coupling member 130 as described above. While this reduces the center line effect of the annular disc 132 with the axis of rotation 110, it improves the ability of the inner axial contact surface 350 of the cylindrical central opening 134 of the annular disc 132 to axially relative to the axial contact surface 250 of the latches 150 until a contact surface 258 of the radial hook extension 158 engages the surface opposite 358 in the annular disc 132, e.g. during a subsequent step in which the axial extension 180 is moved to its retracted position, as will be described in more detail described.

Tijdens een eropvolgende stap van de vergrendelingsbewerking, terwijl de grendel 150 in zijn vergrendelingspositie 152 blijft, wordt het axiale verlengstuk 180 vanuit zijn uitgeschoven positie 182, zoals weergegeven in Figuur 3, terug tot in zijn ingetrokken positie bewogen, zoals weergegeven in Figuur 4. Dit wordt verwezenlijkt door het bedieningssysteem 200 dat hydraulische vloeistof toevoert door de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder aan de drukkamer 196 van de verlengstukactuator 190 aan de kant van de zuiger 194 tegenover de cilinderkop 199; gecombineerd met een overeenkomstige hoeveelheid hydraulische vloeistof door de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder uit de drukkamer van de verlengstukactuator 190 aan de kant van de zuiger 194 tegenover de cilinderbodem 198. Bovendien verzekert het bedieningssysteem 200 dat de druk in de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder, en bijgevolg de druk in de drukkamer 196 van de verlengstukactuator 190 aan de kant van de zuiger 194 tegenover de cilinderbodem 198, en door de verbindingsleiding 207 ook de druk in de drukkamer 296 van de grendelactuator 160 aan de kant van de zuiger 294 tegenover de cilinderkop 299, voldoende laag blijft zodat de voorspankracht van de voorspanveer 293 niet overwonnen wordt en de grendelactuator 160 de grendels 150 in de vergrendelingspositie 152 gepositioneerd houdt. Zoals weergegeven, wordt het grendelgeheel 140 bewogen volgens de richting B door het axiale verlenggeheel 170 totdat het de toestand bereikt die weergegeven is in Figuur 4, d.w.z. volgens de richting van de rotatieas 110 naar de flens 28 van het aandrijvende koppelingsdeel 120. Zoals verder is weergegeven, zal ook de ringvormige schijf 132 bewogen worden volgens de richting B, aangezien hij gegrepen zal worden door de grendels 150 via zijn centrale opening 134, en meer bepaald wanneer de radiale verlengstukken 158 van de grendels 150, wanneer ze in de vergrendelingspositie 152 staan, aan de ringvormige schijf 132 trekken volgens de richting B wanneer het vergrendelingsgeheel 140 volgens deze richting B door het axiale verlenggeheel 170 bewogen wordt, totdat het de toestand bereikt die weergegeven is in Figuur 4. Het is duidelijk dat, volgens de weergegeven uitvoeringsvorm, tijdens deze beweging het contactoppervlak 258 van het radiale haakverlengstuk 158 zal ingrijpen in het tegenoverliggende contactoppervlak 358 van de ringvormige schijf 132 om de vereiste axiale kracht die verschaft wordt door het axiale verlenggeheel 170 van het aandrijvende koppelingsdeel 120, over te brengen op de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130 om de gewenste relatieve axiale beweging van de aangedreven en aandrijvende koppelingsdeel naar elkaar tot stand te brengen, om de gekoppelde toestand van het koppelingsgeheel 100 te bereiken, zoals weergegeven in Figuur 4. Zoals weergegeven, wordt in deze gekoppelde toestand waarin het aandrijvende koppelingsdeel 120 gekoppeld is met de aangedreven koppeling 130, het aandrijvende klauwkoppelingsdeel 126 gekoppeld met het aangedreven klauwkoppelingsdeel 136 om de roterende beweging rond de rotatieas 110 over te brengen. Zoals weergegeven, is het aangedreven klauwkoppelingsdeel 136 radiaal naar buiten ten opzichte van de centrale opening 134 aangebracht en vormt het meest radiaal naar buiten gelegen deel van de ringvormige schijf 132. Het aangedreven klauwkoppelingsdeel 136 bevat klauwen of tanden 138, die axiaal uit de ringvormige schijf 132 uitsteken in de richting tegenover het aandrijvende klauwkoppelingsdeel 126. Het aandrijvende klauwkoppelingsdeel 126 bevat ook klauwen of tanden 128, die zich axiaal uit het aandrijvende koppelingsdeel 120 uitstrekken, in de richting tegenover het aangedreven klauwkoppelingsdeel 136, in een radiale positie die overeenkomt met die van het aangedreven klauwkoppelingsdeel 136.During a subsequent step of the locking operation, while the latch 150 remains in its locking position 152, the axial extension 180 is moved from its extended position 182, as shown in Figure 3, back to its retracted position, as shown in Figure 4. This is accomplished by the operating system 200 supplying hydraulic fluid through the connecting line 209 with the head of the cylinder to the pressure chamber 196 of the extension actuator 190 on the side of the piston 194 opposite the cylinder head 199; combined with a corresponding amount of hydraulic fluid through the connecting line 208 with the bottom of the cylinder from the pressure chamber of the extension actuator 190 on the side of the piston 194 opposite the cylinder bottom 198. In addition, the operating system 200 ensures that the pressure in the connecting line 208 with the the bottom of the cylinder, and consequently the pressure in the pressure chamber 196 of the extension actuator 190 on the side of the piston 194 opposite the cylinder bottom 198, and through the connecting line 207 also the pressure in the pressure chamber 296 of the locking actuator 160 on the side of the cylinder piston 294 opposite the cylinder head 299, remains low enough so that the biasing force of the biasing spring 293 is not overcome and the latch actuator 160 holds the latches 150 in the locking position 152. As shown, the locking assembly 140 is moved in the direction B by the axial extension assembly 170 until it reaches the state shown in Figure 4, ie, in the direction of the axis of rotation 110 toward the flange 28 of the driving coupling member 120. As further is is shown, the annular disk 132 will also be moved in the direction B, since it will be gripped by the latches 150 through its central opening 134, and more specifically when the radial extensions 158 of the latches 150 are in the locking position 152 , pulling the annular disk 132 in the direction B when the locking assembly 140 is moved in this direction B by the axial extension assembly 170 until it reaches the state shown in Figure 4. It is clear that, according to the illustrated embodiment, during this movement the contact surface 258 of the radial hook extension 158 will engage in the opposite lying contact surface 358 of the annular disc 132 to transfer the required axial force provided by the axial extension assembly 170 of the driving coupling part 120 to the annular disc 132 of the driven coupling part 130 to achieve the desired relative axial movement of the driven and driving coupling member to each other, to achieve the coupled state of coupling assembly 100, as shown in Figure 4. As shown, in this coupled state in which the driving coupling member 120 is coupled to the driven coupling 130, the driving claw coupling member 126 coupled to the driven claw coupling member 136 to transmit the rotary movement about the axis of rotation 110. As shown, the driven claw coupling part 136 is arranged radially outward with respect to the central opening 134 and forms the most radially outwardly located part of the annular disc 132. The driven claw coupling part 136 comprises claws or teeth 138 axially out of the annular disc 132 protrude in the direction opposite the driving claw coupling part 126. The driving claw coupling part 126 also includes claws or teeth 128 extending axially from the driving coupling part 120, in the direction opposite the driven claw coupling part 136, in a radial position corresponding to that of the driven claw coupling part 136.

Zoals weergegeven, bevat het aangedreven klauwkoppelingsdeel 126 een ring 129 waar deze klauwen 128 uitsteken. Deze ring 129 is aangebracht op het buitenste cilindrische huis van het aandrijvende koppelingsdeel 120, zoals weergegeven, op een deel 127 ervan tegenover het aangedreven koppelingsdeel 130 waarvan het buitenoppervlak overeenkomt met het binnenoppervlak van de ring 129, en daarbij een glijdende axiale beweging van de ring 129 mogelijk maakt volgens de richting van de rotatieas 110. Zoals weergegeven, volgens deze uitvoeringsvorm, steekt dit deel 127 van het buitenste cilindrische huis van het aandrijvende koppelingsdeel 120 uit de cilinderkop 199 van de verlengstukactuator 190 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 in de richting tegenover het aangedreven koppelingsdeel 130. Dit deel 127 vormt dus een ring waarvan de binnenstraal groot genoeg is om rekening te houden met de axiale beweging van de zuigerstang 195 van de verlengstukactuator 190, en waarvan de buitenstraal geschikt is om de axiale beweging van de ring 129 van het aandrijvende klauwkoppelingsdeel 126 mogelijk te maken. De ring 129 staat onder voorspanning in de positie die weergegeven is in Figuur 4, door middel van een geschikte veer of een ander geschikt elastisch element 125, die of dat de ring 129 in staat stelt om tijdelijk axiaal te bewegen vanuit de weergegeven positie in een richting weg van het aangedreven koppelingsdeel 130. Zoals duidelijker weergegeven is in Figuren 5 tot 9, zijn de klauwen 128 van het aangedreven klauwkoppelingsdeel 126 zo ontworpen en zijn ze zo verdeeld over de ring 129 dat ze een ineengrijpende relatie met de klauwen 138 van het aangedreven klauwkoppelingsdeel 136 mogelijk maken zoals ze ontworpen en verdeeld zijn rond de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130. Zoals weergegeven, is bij voorkeur de afstand tussen de respectieve klauwen 128, 138 bij voorkeur groter dan de respectieve breedte 128W, 138W van deze klauwen daar dit de kans verhoogt om een ineengrijpende relatie tot stand te brengen tussen de klauwen 128 van het aandrijvende koppelingsdeel 126 en de klauwen 138 van het aangedreven klauwkoppelingsdeel 136 voor elke willekeurige relatieve positie van de klauwen tijdens een koppelingsbewerking. Wanneer er, zoals weergegeven in Figuren 7 tot 9, tijdens de koppelingsbewerking een ineengrijpende relatie mogelijk is tussen de klauwen, dan zijn in de gekoppelde toestand die weergegeven is in Figuur 9, overeenkomstig de toestand die weergegeven is in Figuur 4, de klauwen 128 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 en de klauwen 138 van het aangedreven koppelingsdeel 130 ten minste deels in hetzelfde axiale vlak gepositioneerd, zodat wanneer het aandrijvende klauwkoppelingsdeel 126 draaibaar wordt aangedreven, zijn klauwen 128 zullen ingrijpen in de klauwen 138 van het aangedreven koppelingsdeel 130, en er daarbij voorzorgen dat het aangedreven koppelingsdeel 130 draaibaar wordt aangedreven. In de veronderstelling dat de klauwen 128 en 138 tijdens de koppelingsbewerking niet in elkaar zouden grijpen, maar ten minste deels uitgelijnd zouden zijn, dan zullen de klauwen 138 van het aangedreven koppelingsdeel 130 tegen de klauwen 128 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 getrokken worden wanneer de ringvormige schijf 132 axiaal naar het aandrijvende koppelingsdeel 120 getrokken wordt door middel van de grendels 150 en het axiale verlenggeheel 170, net als wanneer uitgegaan zou worden vanuit de toestand die weergegeven is in Figuur 9. Het elastische element 125 zal het daarna mogelijk maken om het aandrijvende klauwkoppelingsdeel 126 axiaal te bewegen in de richting B zoals weergegeven in Figuur 7 totdat het aangedreven koppelingsdeel 130 de gekoppelde toestand bereikt die weergegeven wordt in Figuur 4. Vervolgens, wanneer het aandrijvende koppelingsdeel 120 gekoppeld wordt om een roterende beweging te maken, zullen de klauwen 128 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 langs de uitgelijnde klauwen 138 van het aangedreven koppelingsdeel 130 glijden en daarbij een relatieve rotatiebeweging van de ringvormige schijf 132 veroorzaken ten opzichte van de ring 129 tot een ineengrijpende betrekking van de klauwen 128 en 138 wordt bereikt. Wanneerde ineengrijpende betrekking van de klauwen 128 en 138 is bereikt, zal het elastische element 125 de ring 129 ook nu weer axiaal aandrukken in de richting van het aangedreven koppelingsdeel 130, naar de positie die weergegeven is in Figuur 4, waarin de klauwen 128 en 138 ten minste deels in hetzelfde axiale vlak gepositioneerd zijn, zodat de klauwen met elkaar kunnen ingrijpen en zo het aandrijvende koppelingsdeel 120 in staat stellen zijn roterende beweging op het aangedreven koppelingsdeel 130 over te brengen.As shown, the driven claw coupling member 126 includes a ring 129 from which these claws 128 protrude. This ring 129 is mounted on the outer cylindrical housing of the driving coupling part 120, as shown, on a part 127 thereof opposite the driven coupling part 130 whose outer surface corresponds to the inner surface of the ring 129, and thereby a sliding axial movement of the ring 129 according to the direction of rotation axis 110. As shown, according to this embodiment, this part 127 of the outer cylindrical housing of the driving coupling part 120 protrudes from the cylinder head 199 of the extension actuator 190 of the driving coupling part 120 in the direction opposite the driven coupling part 130. This part 127 thus forms a ring whose inner radius is large enough to take into account the axial movement of the piston rod 195 of the extension actuator 190, and whose outer radius is suitable for the axial movement of the ring 129 of the driving claw coupling member 126. The ring 129 is biased in the position shown in Figure 4, by means of a suitable spring or other suitable elastic element 125, which enables the ring 129 to move axially temporarily from the illustrated position into a direction away from the driven coupling part 130. As is more clearly shown in Figures 5 to 9, the claws 128 of the driven claw coupling part 126 are designed and distributed over the ring 129 such that they have an interlocking relationship with the claws 138 of the driven claw coupling part 136 as designed and distributed around the annular disc 132 of the driven coupling part 130. As shown, the distance between the respective claws 128, 138 is preferably greater than the respective width 128W, 138W of these claws there this increases the chance of establishing an interlocking relationship between the claws 128 of the driving coupling part 126 and claws 138 of the driven claw coupling part 136 for any relative position of the claws during a coupling operation. If, as shown in Figures 7 to 9, an interlocking relationship between the jaws is possible during the coupling operation, then in the coupled state shown in Figure 9, according to the state shown in Figure 4, the jaws 128 of the driving coupling part 120 and the claws 138 of the driven coupling part 130 are positioned at least partly in the same axial plane, so that when the driving claw coupling part 126 is rotatably driven, its claws 128 will engage in the claws 138 of the driven coupling part 130, and thereby ensuring that the driven coupling part 130 is rotatably driven. Assuming that the claws 128 and 138 would not engage during the coupling operation, but would be at least partially aligned, then the claws 138 of the driven coupling part 130 would be pulled against the claws 128 of the driving coupling part 120 when the annular disk 132 is pulled axially toward the driving coupling member 120 by means of the latches 150 and the axial extension assembly 170, just as when starting from the condition shown in Figure 9. The elastic member 125 will then allow the driving to move the claw coupling part 126 axially in the direction B as shown in Figure 7 until the driven coupling part 130 reaches the coupled state shown in Figure 4. Then, when the driving coupling part 120 is coupled to make a rotating movement, the claws 128 of the driving coupling part 120 the aligned jaws 138 slide off the driven coupling member 130, thereby causing a relative rotational movement of the annular disc 132 relative to the ring 129 until an interlocking relationship of the jaws 128 and 138 is achieved. When the interlocking relationship of the claws 128 and 138 is achieved, the elastic element 125 will again press the ring 129 axially in the direction of the driven coupling part 130, to the position shown in Figure 4, in which the claws 128 and 138 are positioned at least partially in the same axial plane so that the jaws can engage with each other and thus enable the driving coupling member 120 to transfer its rotating movement to the driven coupling member 130.

Zoals weergegeven in Figuren 4 en 9, verschaffen, in de gekoppelde toestand, de grendels 150 die gepositioneerd zijn in de vergrendelingspositie 152 door de grendelactuator 160 een axiale houdkracht op de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130. Meer bepaald wordt deze axiale houdkracht aangelegd volgens de richting B zoals weergegeven in Figuur 4 door het contactoppervlak 258 van het radiale haakverlengstuk 158 op het ineengrijpende contactoppervlak 358 aan de kant van de ringvormige schijf die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel 120. Het is duidelijk dat deze axiale borgkracht gegenereerd wordt door middel van de verlengstukactuator 190 van het axiale verlenggeheel 170, dat door het positioneren van het axiale verlengstuk in zijn ingetrokken positie 184, door middel van het grendelgeheel 140, het aangedreven koppelingsdeel 130 axiaal tegen het aandrijvende koppelingsdeel 120 trekt en zo de gekoppelde toestand,die weergegeven wordt in Figuur 4, mogelijk maakt. De houdkracht aangelegd door de grendels 150 op de ringvormige schijf 132, dwingt de ringvormige schijf 132 axiaal met een conisch contactoppervlak 133 aan zijn kant tegenover het aandrijvende koppelingsdeel 120 tegen een ineengrijpend conisch steunoppervlak 123 van het aandrijvende koppelingsdeel 120. Het conische contactoppervlak 133 van het aangedreven koppelingsdeel 130 is ook duidelijk weergegeven in Figuur 5 die schematisch een zijaanzicht weergeeft van het koppelingsgeheel 100 overeenkomstig de doorsnede van Figuur 2. Het conische steunoppervlak 123 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 is ook duidelijk weergegeven in Figuur 6 die een perspectief aanzicht weergeeft van het aandrijvende koppelingsdeel 120 van het koppelingsgeheel 100 in de toestand die overeenkomt met de doorsnede van Figuur 1. Het conische contactoppervlak 133 en het conische steunoppervlak 123 werken verder nog samen om de uitlijning van de hartlijn van het aangedreven koppelingsdeel 130 met de rotatieas van het aandrijvende koppelingsdeel 120 te optimaliseren. Zoals weergegeven, bevindt het conische steunoppervlak 123 van het aangedreven koppelingsdeel 130 zich in de buurt van de binnenstraal van het deel 127 van het buitenste cilindrische huis van het aandrijvende koppelingsdeel 120 aan de kant tegenover het overeenkomstige conische contactoppervlak 133 van het aangedreven koppelingsdeel 130. Het is duidelijk dat, aangezien in deze gekoppelde toestand, de uitlijning van de hartlijn van de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130 geoptimaliseerd werd, een uitgebalanceerde werking van het koppelingsgeheel 100 wordt verwezenlijkt, zelfs bij hoge toerentallen. Bovendien aangezien de vergrendelingskracht aangelegd wordt door de grendels 150 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 op de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130 zonder dat daarvoor elementen nodig zijn zoals een lager, schakelvorken, enz. wanneer het grendelgeheel 140 aangebracht is op het aandrijvende koppelingsdeel 120 om er samen mee te draaien rond de rotatieas 110, kunnen hogere toerentallen en een hoger draaiend aandrijfvermogen worden overgebracht, zonder dat daarvoor een ingewikkelde, zware constructie nodig is die gevoelig is voor slijtage en frequente onderhouds- en revisiewerkzaamheden vereist.As shown in Figures 4 and 9, in the coupled state, the latches 150 positioned in the locking position 152 by the locking actuator 160 provide an axial holding force on the annular disc 132 of the driven coupling member 130. More specifically, this axial holding force is applied. according to the direction B as shown in Figure 4 by the contact surface 258 of the radial hook extension 158 on the interlocking contact surface 358 on the side of the annular disc remote from the driving coupling part 120. It is clear that this axial locking force is generated by means of of the extension actuator 190 of the axial extension assembly 170, which, by positioning the axial extension assembly in its retracted position 184, by means of the locking assembly 140, pulls the driven coupling member 130 axially against the driving coupling member 120 and thus the coupled condition, which is shown is shown in Figure 4, possible I make. The holding force applied by the latches 150 to the annular disc 132 forces the annular disc 132 axially with a conical contact surface 133 on its side opposite the driving coupling member 120 against an interlocking conical supporting surface 123 of the driving coupling member 120. The conical contact surface 133 of the driven coupling part 130 is also clearly shown in Figure 5 which schematically shows a side view of the coupling assembly 100 according to the cross-section of Figure 2. The conical support surface 123 of the driving coupling part 120 is also clearly shown in Figure 6 which shows a perspective view of the driving coupling part 120 of the coupling assembly 100 in the condition corresponding to the cross-section of Figure 1. The conical contact surface 133 and the conical supporting surface 123 furthermore cooperate to align the axis of the driven coupling part 130 with the axis of rotation of to optimize the driving coupling part 120. As shown, the conical support surface 123 of the driven coupling part 130 is located in the vicinity of the inner radius of the part 127 of the outer cylindrical housing of the driving coupling part 120 on the side opposite the corresponding conical contact surface 133 of the driven coupling part 130. it is clear that, in this coupled state, the center line alignment of the annular disc 132 of the driven coupling member 130 has been optimized, a balanced operation of the coupling assembly 100 is achieved even at high speeds. In addition, since the locking force is applied by the latches 150 of the driving coupling part 120 on the annular disc 132 of the driving coupling part 130 without the need for elements such as a bearing, shift forks, etc. when the locking assembly 140 is mounted on the driving coupling part 120 to rotate with it around the axis of rotation 110, higher rotational speeds and higher rotational power can be transmitted, without requiring a complicated, heavy construction that is prone to wear and requires frequent maintenance and overhaul work.

Wanneer het draaiende aandrijfvermogen tijdens een gewenste periode door het koppelingsgeheel 100 in de gekoppelde toestand werd overgebracht, zoals bijvoorbeeld weergegeven in Figuur 4 en Figuur 9, kan een eropvolgende vrijmaakbewerking worden ingeleid, bijvoorbeeld door een operator die via een geschikte gebruikersinterface een ingangssignaal toevoert aan het bedieningssysteem 200. Tijdens de ontkoppelingsbewerking zou het bedieningssysteem bijvoorbeeld de stappen kunnen volgen die hierboven beschreven zijn voor de vergrendelingsbewerking met verwijzing naar Figuren 1 tot 4, maar in de omgekeerde volgorde, bijvoorbeeld, te beginnen vanuit de gekoppelde toestand in Figuur 4 of 9, waarin de grendels 150 door de grendelactuator 160 gepositioneerd zijn in de vergrendelingspositie 152 en waarin het verlengstuk 180 gepositioneerd is in de ingetrokken positie 184 door de verlengstukactuator 190. Tijdens een eropvolgende stap van de ontkoppelingsbewerking beweegt de verlengstukactuator 190 daarna het verlengstuk 180 weer tot in de uitgeschoven positie zoals weergegeven in Figuur 3 of 8, terwijl de grendels 150 gepositioneerd blijven in de vergrendelingspositie 152. Dit wordt verwezenlijkt door het bedieningssysteem 200 dat hydraulische vloeistof toevoert vanuit de drukkamer 196 via de verbindingsleiding met de kop van de cilinder 209 en een overeenkomstige hoeveelheid hydraulische vloeistof naar de drukkamer 196 vanuit de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder, terwijl de druk in de hydraulische vloeistof laag genoeg blijft om de voorspankracht van de voorspanveer 293 niet te overwinnen. Tijdens nog een verdere stap worden de grendels 150 naar de ontkoppelingspositie 154 bewogen door de grendelactuator 160 zoals weergegeven in Figuur 2. Dit gebeurt door het bedieningssysteem 200, door een verdere hoeveelheid hydraulische vloeistof door de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder en de verbindingsleiding 207 naar de drukkamer 296 te sturen op een druk die de voorspankracht van de voorspanveer 293 overtreft. Ten slotte wordt de ontkoppelingsbewerking vervolledigd door het verlengstuk 180 achteruit te bewegen tot in de ingetrokken positie 184 terwijl de grendels 150 in de ontkoppelingspositie 154 gepositioneerd blijven, waarbij ze het aandrijvende koppelingsdeel 120 volledig ontkoppelen van het aangedreven koppelingsdeel 130 zoals weergegeven in Figuur 1 of 7, door de grendels 150 en het axiale uitsteeksel 142 door de centrale opening 134 van de ringvormige schijf 132 te trekken. Het bedieningssysteem 200 is in staat dit te verwezenlijken door een geschikte hoeveelheid hydraulische vloeistof via de verbindingsleiding 209 met de kop van de cilinder toe te voeren aan de drukkamer 196 en door de verbindingsleiding 208 met de bodem van de cilinder vanuit de drukkamer 196 van de verlengstukactuator 190, terwijl de druk in de hydraulische vloeistof die aanwezig is in de drukkamer 296 van de grendelactuator 160 via de verbindingsleiding 207 voldoende hoog gehouden wordt om de voorspankracht van de veer 293 te overwinnen.When the rotating drive power was transferred during a desired period by the coupling assembly 100 into the coupled state, as for example shown in Figure 4 and Figure 9, a subsequent release operation can be initiated, for example by an operator who supplies an input signal to the user via a suitable user interface. operating system 200. During the disconnection operation, the operating system could, for example, follow the steps described above for the locking operation with reference to Figures 1 to 4, but in the reverse order, for example, starting from the coupled state in Figures 4 or 9, wherein the latches 150 are positioned by the latch actuator 160 in the locking position 152 and in which the extension 180 is positioned in the retracted position 184 by the extension actuator 190. During a subsequent step of the disconnection operation, the extension actuator 190 moves after the extension 180 again into the extended position as shown in Figures 3 or 8, while the latches 150 remain positioned in the locking position 152. This is accomplished by the operating system 200 supplying hydraulic fluid from the pressure chamber 196 via the connecting line to the head from the cylinder 209 and a corresponding amount of hydraulic fluid to the pressure chamber 196 from the connecting line 208 to the bottom of the cylinder, while the pressure in the hydraulic fluid remains low enough not to overcome the biasing force of the biasing spring 293. During yet a further step, the latches 150 are moved to the disengagement position 154 by the latch actuator 160 as shown in Figure 2. This is done by the operating system 200, by a further amount of hydraulic fluid through the connecting line 208 to the bottom of the cylinder and the connecting line 207 to the pressure chamber 296 at a pressure that exceeds the biasing force of the biasing spring 293. Finally, the disengagement operation is completed by moving the extension 180 backwards into the retracted position 184 while the latches 150 remain positioned in the disengagement position 154, fully disengaging the driving clutch part 120 from the driven clutch part 130 as shown in Figure 1 or 7 by pulling the latches 150 and the axial projection 142 through the central opening 134 of the annular disc 132. The operating system 200 is capable of accomplishing this by supplying a suitable amount of hydraulic fluid through the connecting line 209 with the head of the cylinder to the pressure chamber 196 and through the connecting line 208 with the bottom of the cylinder from the pressure chamber 196 of the extension actuator 190, while the pressure in the hydraulic fluid present in the pressure chamber 296 of the lock actuator 160 via the connecting line 207 is kept sufficiently high to overcome the biasing force of the spring 293.

Figuren 10 tot 12 geven schematisch de uitvoeringsvorm weer van het koppelingsgeheel 100 zoals hierboven beschreven met verwijzing naar Figuren 1 tot 9, wanneer het gebruikt wordt in een maaidorser 20 voor het ontkoppelbaar koppelen van een aftakas 22 van een toevoersysteem 23 van de oogstmachine 20 met een aandrijfas 32 van maaier 30. Zoals al hierboven vermeld, wordt volgens deze uitvoeringsvorm, het aandrijvende koppelingsdeel 120 draaibaar aangedreven rond de rotatieas 110 door een aftakas 22 die een geschikte riemschijf 24 bevat die aandrijvend gekoppeld is met het aandrijfsysteem van de maaidorser 20 door middel van een geschikte aandrijfriem (niet weergegeven). Figuur 11, die schematisch een doorsnede toont langs de lijn XI-XI van Figuur 10, toont het aandrijvende koppelingsdeel 120 en het aangedreven koppelingsdeel 130 van het koppelingsgeheel meer in detail. Het koppelingsgeheel 100 is weergegeven in de vrijgegeven toestand die overeenkomt met die van Figuren 1 tot 7. Zoals weergegeven, is het aandrijvende koppelingsdeel 120 draaibaar aangebracht door middel van een geschikt lager 27 voor zijn astap 26, ook zichtbaar in Figuur 5 en 6, op het frame van het toevoersysteem 23 om te draaien rond de rotatieas 110. Zoals verder is weergegeven in Figuur 11, is de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130 gekoppeld aan zijn kant die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel 120 met de aandrijfas 30. Zoals weergegeven is de aandrijfas 32 gekoppeld aan één uiteinde met het aangedreven koppelingsdeel 130 door middel van een cardankoppeling, en aan zijn andere uiteinde met verdere stroomafwaarts gelegen elementen van het maaieraandrijfsysteem, ook door middel van een cardankoppeling. Ten slotte toont Figuur 12 duidelijk via een perspectiefaanzicht hoe het aandrijvende koppelingsdeel 120 aangebracht is op het toevoersysteem 23 van de oogstmachine 20 door middel van een geschikt lager 27. Zoals over het algemeen geweten, bij het bevestigen van een maaier 30 op een oogstmachine 20, zou de operator van de oogstmachine 20 gewoonlijk tot aan de maaier 30 rijden en de maaier 30 met het toevoersysteem opheffen. Na het opheffen van de maaier 30 met het toevoersysteem 23 van de oogstmachine, zoals weergegeven in Figuur 10, volstaat het het aangedreven koppelingsdeel 130 voldoende dicht bij het aandrijvende koppelingsdeel 120 te positioneren om de afstand ertussen te overbruggen door de werking van het axiale verlenggeheel 170 zoals hierboven beschreven om een geautomatiseerde koppelingsbewerking te kunnen laten beginnen door de operator van de oogstmachine. Zoals hierboven uitgelegd zal, volgens zo'n uitvoeringsvorm, gedurende de koppelingsbewerking de uitlijning van de hartlijn van de ringvormige schijf 132 van het aangedreven koppelingsdeel 130 met de rotatieas 110 van het aandrijvende koppelingsdeel 120 voortdurend verbeterd worden. Zoals meer in detail hierboven uitgelegd is, wordt de uitlijning achtereenvolgens op een geautomatiseerde manier verbeterd tijdens een koppelingsbewerking door samenwerking van het conische gedeelte van het axiale uitsteeksel 142 en de centrale opening 134, door de samenwerking van de axiale contactoppervlakken 250 van de respectieve grendels 150 en het axiale contactoppervlak van de centrale opening 134 en de samenwerking van het conische contactoppervlak 133 van de ringvormige schijf 132 het ineengrijpende conische steunoppervlak 123 van het aandrijvende koppelingsdeel 120. Toch is het duidelijk dat volgens alternatieve uitvoeringsvormen, andere middelen dan een axiaal verlenggeheel 170 aangebracht zouden kunnen worden om het aangedreven koppelingsdeel 130 voldoende dicht te brengen bij het aandrijvende koppelingsdeel 120 om het grendelgeheel 140 in staat te stellen de grendels 150 dwars door de rotatieas 110 te bewegen om het aangedreven koppelingsdeel 130 ontkoppelbaar te koppelen met het aandrijvende koppelingsdeel 120.Figures 10 to 12 schematically represent the embodiment of the clutch assembly 100 as described above with reference to Figures 1 to 9 when used in a combine harvester 20 for releasably coupling a PTO shaft 22 of a feed system 23 of the harvesting machine 20 to a drive shaft 32 of mower 30. As already mentioned above, according to this embodiment, the driving coupling member 120 is rotatably driven about the axis of rotation 110 by a power take-off shaft 22 which includes a suitable pulley 24 which is drivingly coupled to the drive system of the combine 20 by means of a suitable drive belt (not shown). Figure 11, which schematically shows a section along the line XI-XI of Figure 10, shows the driving coupling part 120 and the driven coupling part 130 of the coupling assembly in more detail. The coupling assembly 100 is shown in the released state corresponding to that of Figures 1 to 7. As shown, the driving coupling member 120 is rotatably mounted by means of a suitable bearing 27 for its shaft journal 26, also visible in Figures 5 and 6, on the frame of the feed system 23 to pivot about the axis of rotation 110. As further shown in Figure 11, the annular disc 132 of the driven coupling part 130 is coupled on its side remote from the driving coupling part 120 with the driving shaft 30. As The drive shaft 32 is coupled at one end to the driven coupling part 130 by means of a cardan coupling, and at its other end to further downstream elements of the mower drive system, also by means of a cardan coupling. Finally, Figure 12 clearly shows via a perspective view how the driving coupling part 120 is mounted on the supply system 23 of the harvesting machine 20 by means of a suitable bearing 27. As is generally known, when attaching a mower 30 to a harvesting machine 20, the operator of the harvesting machine 20 would normally drive up to the mower 30 and lift the mower 30 with the feeding system. After lifting the mower 30 with the feeding system 23 of the harvesting machine, as shown in Figure 10, it is sufficient to position the driven coupling part 130 sufficiently close to the driving coupling part 120 to bridge the distance between them by the action of the axial extension assembly 170 as described above to allow automated harvesting operation to begin by the harvesting machine operator. As explained above, according to such an embodiment, during the coupling operation, the alignment of the axis of the annular disc 132 of the driven coupling part 130 with the axis of rotation 110 of the driving coupling part 120 will be continuously improved. As explained in more detail above, the alignment is successively improved in an automated manner during a coupling operation by cooperation of the conical portion of the axial projection 142 and the central opening 134, by cooperation of the axial contact surfaces 250 of the respective latches 150 and the axial contact surface of the central aperture 134 and the cooperation of the conical contact surface 133 of the annular disc 132 the interlocking conical support surface 123 of the driving coupling member 120. Nevertheless, it is clear that according to alternative embodiments, means other than an axial extension assembly 170 are provided could be enough to bring the driven coupling part 130 sufficiently close to the driving coupling part 120 to enable the latch assembly 140 to move the latches 150 transversely through the axis of rotation 110 for releasably coupling the driven coupling part 130 with the driving coupling part 120.

Het is duidelijk dat het koppelingsgeheel gebruikt kan worden op alternatieve voertuigen 20 en landbouwwerktuigen 30 i.p.v. een maaidorser voor gebruik in de landbouw 20 en een overeenkomstige maaier 30, zoals een landbouwtrekker enz. en overeenkomstige landbouwwerktuigen.It is clear that the coupling assembly can be used on alternative vehicles 20 and agricultural implements 30 instead of a combine harvester for use in agriculture 20 and a corresponding mower 30, such as an agricultural tractor etc. and corresponding agricultural implements.

Het is ook duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen van het koppelingsgeheel 100, i.p.v. de hierboven beschreven uitvoeringsvormen mogelijk zijn. Alternatieve uitvoeringsvormen i.p.v. de beschreven toepassing van de grendels 150 zijn mogelijk, die scharnierbare haken bevatten die draaien rond een scharnieras dwars op de rotatieas. Zulke alternatieve uitvoeringsvormen zouden bijvoorbeeld grendels 150 kunnen bevatten die scharnierbare elementen bevatten die scharnierbaar zijn rond een scharnieras evenwijdig met de rotatieas, of bijvoorbeeld grendels 150 kunnen bevatten, met een toepassing die bijvoorbeeld een lineaire, glijdende of een andere geschikte beweging mogelijk maakt, waarvan ten minste een beweging dwars op de rotatieas 110 loopt. Er zijn nog andere alternatieve uitvoeringsvormen van de beschreven toepassing mogelijk, waarin het bewegingstraject van de grendels 150 vanuit hun ontkoppelingspositie 154 naar hun vergrendelingspositie 152 een naar buiten gelegen dwarse bewegingscomponent bevat, weggericht van de rotatieas 110 om de beschreven vergrendelingsactie uit te voeren door de ringvormige schijf 132 het radiaal naar buiten uit te strekken ten opzichte van de centrale opening 134. Volgens zulke alternatieve uitvoeringsvormen, kunnen de grendels bijvoorbeeld een bewegingstraject vanuit hun ontkoppelingspositie 154 naar hun vergrendelingspositie 152 volgen, bestaande uit een dwarse bewegingscomponent naar binnen, gericht naar de rotatieas 110. Zulke grendels kunnen daarna alternatief een vergrendelingsactie uitvoeren door zich radiaal uit te strekken ten opzichte van het radiale buitenste oppervlak van de ringvormige schijf van het aangedreven koppelingsdeel, of, volgens nog verdere uitvoeringsvormen, het radiale buitenste oppervlak van een schijfvormig of passend gevormd deel van het aangedreven koppelingsdeel. Nog verdergaand, zou ook de toepassing van de grendelactuator 160 en/of de verlengstukactuator 190, verwezenlijkt kunnen worden in een alternatieve opstelling van de hierboven beschreven opstelling, en kan in plaats van een lineair type actuator een geschikt roterend type actuator enz. gebruikt worden, en zou in plaats van een hydraulische actuator, een pneumatische, elektrische of andere geschikte aangedreven actuator gebruikt kunnen worden. Het verdient echter de voorkeur, zoals bij de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, om de actuatorelementen zoveel mogelijk symmetrisch op te stellen ten opzichte van de rotatieas 110 om een uitgebalanceerde werking van het koppelingsgeheel 100 te verwezenlijken, zelfs bij hoge toerentallen. Volgens nog verdere alternatieve uitvoeringsvormen zouden elementen zoals het grendelgeheel 140 en/of het axiale verlenggeheel enz. die beschreven werden als aangebracht op het aandrijvende koppelingsdeel 120, kunnen worden aangebracht op het aangedreven koppelingsdeel 130 in plaats van op het aandrijvende koppelingsdeel en omgekeerd.It is also clear that alternative embodiments of the coupling assembly 100, instead of the embodiments described above, are possible. Alternative embodiments instead of the described use of the latches 150 are possible, which include pivotable hooks that rotate about a pivot axis transverse to the axis of rotation. Such alternative embodiments could include, for example, latches 150 containing pivotable elements pivotable about a pivot axis parallel to the axis of rotation, or for example, latches 150, with an application that allows, for example, a linear, sliding, or other suitable movement, of which at least at least one movement transversely of the axis of rotation 110. Still other alternative embodiments of the described application are possible, wherein the path of movement of the latches 150 from their release position 154 to their locking position 152 includes an outward transverse movement component directed away from the axis of rotation 110 to perform the described locking action by the annular disk 132 to extend it radially outward relative to the central aperture 134. According to such alternative embodiments, the latches may, for example, follow a path of movement from their disengagement position 154 to their locking position 152, consisting of a transverse movement component inward, directed toward the axis of rotation. 110. Such latches may then alternatively perform a locking action by extending radially with respect to the radial outer surface of the annular disc of the driven coupling member, or, according to still further embodiments, the radial The outer surface of a disc-shaped or suitably shaped part of the driven coupling part. Still further, the use of the latch actuator 160 and / or the extension actuator 190 could also be realized in an alternative arrangement of the arrangement described above, and instead of a linear type of actuator a suitable rotary type of actuator, etc. could be used, and a pneumatic, electric or other suitable powered actuator could be used instead of a hydraulic actuator. However, as with the embodiments described above, it is preferable to arrange the actuator elements as symmetrically as possible with respect to the axis of rotation 110 in order to achieve a balanced action of the coupling assembly 100, even at high speeds. According to still further alternative embodiments, elements such as the latch assembly 140 and / or the axial extension assembly, etc., which have been described as mounted on the driving coupling member 120 could be mounted on the driven coupling member 130 instead of the driving coupling member and vice versa.

Hoewel deze uitvinding werd geïllustreerd door te verwijzen naar specifieke uitvoeringsvormen, zal het duidelijk zijn voor de vakman dat de uitvinding niet beperkt is tot de details van de voornoemde illustratieve uitvoeringsvormen en dat deze uitvinding uitgevoerd kan worden door er verschillende wijzigingen en aanpassingen aan aan te brengen zonder de reikwijdte van de uitvinding te verlaten. De aanwezig uitvoeringsvormen worden daarom in alle opzichten beschouwd als illustratief en niet-beperkend, waarbij de reikwijdte van de uitvinding opgegeven wordt door de bijgevoegde conclusies in plaats van door de voornoemde beschrijving, en alle wijzigingen die binnen het betekenis- en gelijkwaardigheidsbereik van de conclusies vallen, zijn daarom bedoeld om er in vervat te zijn. Met andere woorden, is het de bedoeling dat alle mogelijke aanpassingen, variaties of equivalenten die binnen de reikwijdte van de onderliggende basisprincipes vallen, en waarvan in de conclusies van deze octrooiaanvraag aanspraak wordt gemaakt op de essentiële eigenschappen, erin vervat zijn. Bovendien dient de lezer van deze octrooiaanvraag wel te verstaan dat de woorden "bevatten(d)" of "omvatten(d)" geen andere elementen of stappen uitsluiten, dat het woord "een" ook meer dan een kan betekenen, en dat een enkelvoudig element, zoals een computersysteem, een processor of een andere geïntegreerde eenheid de functies van verscheidene middelen die vermeld worden in de conclusies kan vervullen. Geen enkel verwijzingsteken in de conclusies mag geïnterpreteerd worden als zijnde beperkend voor de respectieve conclusies. De termen "eerste", " tweede ", derde", "a", "b", "c" en dergelijke, de termen "eerste", "tweede", "derde", "a", "b", "c" en dergelijke, wanneer ze gebruikt worden in de beschrijving of in de conclusies, zijn gebruikt om een onderscheid te maken tussen gelijkaardige elementen of stappen en beschrijven niet noodzakelijk een sequentiële of chronologische volgorde. Op vergelijkbare wijze zijn de termen "bovenste", " onderste", "boven", "onder" en dergelijke ingevoerd ten behoeve van de beschrijving en geven ze niet noodzakelijk relatieve posities aan. Het is wel te verstaan dat de aldus gebruikte termen onderling verwisselbaar zijn onder de passende omstandigheden en dat uitvoeringsvormen van de uitvinding in staat zijn te werken volgens deze uitvinding in andere volgordes, of in oriëntaties die verschillen van een of meerdere hierboven beschreven of geïllustreerde volgordes of oriëntaties. termen "bovenste", " onderste", "boven", "onder" en dergelijke ingevoerd ten behoeve van de beschrijving en geven ze niet noodzakelijk relatieve posities aan. Het is wel te verstaan dat de aldus gebruikte termen onderling verwisselbaar zijn onder de passende omstandigheden en dat uitvoeringsvormen van de uitvinding in staat zijn te werken volgens deze uitvinding in andere volgordes, of in oriëntaties die verschillen van een of meerdere hierboven beschreven of geïllustreerde volgordes of oriëntaties.While this invention has been illustrated by reference to specific embodiments, it will be apparent to those skilled in the art that the invention is not limited to the details of the aforementioned illustrative embodiments and that this invention may be practiced by making various modifications and modifications thereto. without departing from the scope of the invention. The present embodiments are therefore considered in all respects to be illustrative and non-limiting, the scope of the invention being specified by the appended claims rather than by the foregoing description, and all modifications falling within the meaning and equivalence range of the claims , are therefore intended to be contained in it. In other words, it is intended that all possible adjustments, variations or equivalents that fall within the scope of the underlying basic principles, and whose essential properties are claimed in the claims of this patent application, are included. Moreover, the reader of this patent application must understand that the words "contain (d)" or "include (d)" do not exclude other elements or steps, that the word "a" may also mean more than one, and that a singular element, such as a computer system, a processor or another integrated unit, can fulfill the functions of various means mentioned in the claims. No reference sign in the claims may be interpreted as limiting the respective claims. The terms "first", "second", third "," a "," b "," c "and the like, the terms" first "," second "," third "," a "," b "," c "and the like, when used in the specification or in the claims, are used to distinguish between similar elements or steps and do not necessarily describe a sequential or chronological order. Similarly, the terms are" upper "," lower "," upper "," lower "and the like have been introduced for purposes of description and do not necessarily indicate relative positions. It is understood that the terms thus used are interchangeable under the appropriate circumstances and that embodiments of the invention be able to operate in accordance with this invention in other sequences, or in orientations that differ from one or more sequences described or illustrated above or illustrated, terms "upper", "lower", "above", "below" and the like introduced for the purpose of of the berry and do not necessarily indicate relative positions. It is understood that the terms thus used are interchangeable under the appropriate circumstances and that embodiments of the invention are capable of operating according to this invention in other sequences, or in orientations that differ from one or more sequences described or illustrated above or orientations.

Claims (15)

CONCLUSIESCONCLUSIONS 1. Koppelingsgeheel (100) voor het ontkoppelbaar koppelen van een aftakas (22) van een voertuig (20) met een aandrijfas (32) van een landbouwwerktuig (30), waarbij het koppelingsgeheel (100) bestaat uit: - een aandrijvend koppelingsdeel (120) dat geconfigureerd is om door de aftakas (22) draaibaar aangedreven te worden rond een rotatieas (110). - een aangedreven koppelingsdeel (130) dat geconfigureerd is om het aandrijvende koppelingsdeel (120) ontkoppelbaar te koppelen om de aandrijfas (32) aan te drijven wanneer deze draaibaar aangedreven wordt door het aandrijvende koppelingsdeel (120); - een grendelgeheel (140), bestaande uit minstens één grendel (150) en een grendelactuator(160), dat geconfigureerd is om de minstens één grendel (150) selectief te bewegen dwars op de rotatieas (110) om het aangedreven koppelingsdeel (130) volgens de richting van de rotatieas (110) ontkoppelbaar te vergrendelen op het aandrijvende koppelingsdeel (120) wanneer ze in een gekoppelde toestand zijn, GEKENMERKT DOORDAT het grendelgeheel (140) aangebracht is op het aandrijvende koppelingsdeel (120) om ermee rond de rotatieas (110) te draaien.A coupling unit (100) for releasably coupling a power take-off (22) of a vehicle (20) to a drive shaft (32) of an agricultural implement (30), the coupling unit (100) comprising: - a driving coupling part (120 ) configured to be rotatably driven by the PTO shaft (22) about an axis of rotation (110). - a driven coupling part (130) configured to releasably couple the driving coupling part (120) to drive the driving shaft (32) when it is rotatably driven by the driving coupling part (120); - a latch assembly (140) consisting of at least one latch (150) and a latch actuator (160) configured to selectively move the at least one latch (150) transversely of the axis of rotation (110) about the driven coupling member (130) lockable in the direction of the rotation axis (110) on the driving coupling part (120) when they are in a coupled state, CHARACTERIZED THAT the locking assembly (140) is mounted on the driving coupling part (120) to be rotated with it around the rotation axis (110) ) to turn. 2. Het koppelingsgeheel volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat: - de minstens één grendel (150) geconfigureerd is om beweegbaar te zijn dwars op de rotatieas (110) tussen: een vergrendelingspositie (152), die beweging voorkomt van het aangedreven deel (130) langs de rotatieas (110) tot voorbij de minstens één grendel (150); en een ontkoppelingspositie (154), die beweging mogelijk maakt van het aangedreven deel (130) langs de rotatieas (110) tot voorbij de minstens één grendel (150); en - de grendelactuator (160) is gekoppeld aan de minstens één grendel (150) en geconfigureerd om de minstens één grendel (150) selectief te positioneren in zijn vergrendelingspositie (152) en zijn ontkoppelingspositie (154).The coupling assembly according to claim 1, characterized in that: - the at least one latch (150) is configured to be movable transversely of the axis of rotation (110) between: a locking position (152), which prevents movement of the driven part (130) along the axis of rotation (110) beyond the at least one latch (150); and a disengagement position (154) that allows movement of the driven member (130) along the axis of rotation (110) beyond the at least one latch (150); and - the lock actuator (160) is coupled to the at least one lock (150) and configured to selectively position the at least one lock (150) in its lock position (152) and its release position (154). 3. Het koppelingsgeheel volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt doordat het koppelingsgeheel (100) verder een axiaal verlenggeheel (170) bevat waardoor het grendelgeheel (140) aangebracht is op het aandrijvende koppelingsdeel (120), waarbij het axiale verlenggeheel (170) het volgende bevat: - een axiaal verlengstuk (180) dat geconfigureerd is : - om beweegbaar te zijn langs de rotatieas (110) tussen een ingetrokken positie (184) en een uitgeschoven positie (182) zodat de minstens één grendel (150), wanneer hij in de ontkoppelingspositie staat (154), beweegbaar is tot voorbij het aangedreven koppelingsdeel (130); - om het aangedreven koppelingsdeel (130) te koppelen met het aandrijvende koppelingsdeel (120) in zijn ingetrokken positie, wanneer de minstens één grendel (150) gepositioneerd is in zijn vergrendelingspositie (152), en - een verlengstukactuator (190), gekoppeld aan het axiale verlengstuk (180) en geconfigureerd om het axiale verlengstuk (180) selectief te positioneren in zijn uitgeschoven positie (182) en in zijn ingetrokken positie (184).The coupling assembly according to claim 1 or 2, characterized in that the coupling assembly (100) further comprises an axial extension assembly (170) through which the locking assembly (140) is mounted on the driving coupling assembly (120), the axial extension assembly (170) having the following includes: - an axial extension (180) configured: - to be movable along the axis of rotation (110) between a retracted position (184) and an extended position (182) such that the at least one latch (150) when in the disengagement position is (154) movable beyond the driven coupling member (130); - to couple the driven coupling part (130) with the driving coupling part (120) in its retracted position, when the at least one latch (150) is positioned in its locking position (152), and - an extension actuator (190) coupled to the axial extension (180) and configured to selectively position the axial extension (180) in its extended position (182) and in its retracted position (184). 4. Het koppelingsgeheel volgens conclusie 3, gekenmerkt doordat het koppelingsgeheel (100) ook een bedieningssysteem (200) bevat dat gekoppeld is met de grendelactuator (160) en de verlengstukactuator (190), en dat geconfigureerd is om, bij ontvangst van een passend ingangssignaal voor het uitvoeren van een koppelingsbewerking; - de minstens één grendel (150) in de ontkoppelingspositie (154) te positioneren door middel van de grendelactuator (160); - het axiale verlengstuk (180) van de ingetrokken positie (184) naar de uitgeschoven positie (185) te bewegen door middel van de verlengstukactuator (190) zodat de minstens één grendel (150) tot voorbij het aangedreven koppelingsdeel (130) beweegt; - de minstens één grendel (150) vanuit de ontkoppelingspositie (154) naar de vergrendelingspositie (152) te bewegen door middel van de grendelactuator (160); en - het axiale verlengstuk (180) vanuit de uitgeschoven positie (182) naarde ingetrokken positie (184) te bewegen door middel van de verlengstukactuator (190) zodat de minstens één grendel (150) het aangedreven koppelingsdeel (130) koppelt met het aandrijvende koppelingsdeel (120) wanneer dit in de gekoppelde toestand staat.The coupling assembly according to claim 3, characterized in that the coupling assembly (100) also comprises an operating system (200) which is coupled to the locking actuator (160) and the extension actuator (190), and which is configured to, upon receipt of an appropriate input signal for performing a linking operation; - positioning the at least one latch (150) in the release position (154) by means of the latch actuator (160); - moving the axial extension (180) from the retracted position (184) to the extended position (185) by means of the extension actuator (190) so that the at least one latch (150) moves beyond the driven coupling part (130); - moving the at least one latch (150) from the release position (154) to the latching position (152) by means of the latch actuator (160); and - moving the axial extension (180) from the extended position (182) to the retracted position (184) by means of the extension actuator (190) so that the at least one latch (150) couples the driven coupling part (130) with the driving coupling part (120) when in the coupled state. 5. Het koppelingsgeheel volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat het aangedreven koppelingsdeel (130) een ringvormige schijf (132) bevat die zich dwars op de rotatieas (110) van het aandrijvende koppelingsdeel (120) uitstrekt, waarbij de ringvormige schijf (132) een centrale opening (134) bevat, en waarbij in de gekoppelde toestand de minstens één grendel (150) een contactoppervlak bevat dat ingrijpt in een contactoppervlak (358) van de kant van de ringvormige schijf (132) die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel (120).The coupling assembly according to one or more of the preceding claims, characterized in that the driven coupling part (130) comprises an annular disc (132) extending transversely of the axis of rotation (110) of the driving coupling part (120), the annular disc (132) includes a central aperture (134), and wherein in the coupled state the at least one latch (150) includes a contact surface that engages a contact surface (358) from the side of the annular disc (132) remote from the driving coupling part (120). 6. Het koppelingsgeheel volgens conclusie 5, gekenmerkt doordat de contactoppervlakken (258, 358) van de minstens één grendel (150) en de kant van de ringvormige schijf (132) die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel (120), een vorm bevatten die evenwijdig loopt met het bewegingstraject tussen de ontkoppelingspositie (154) en de vergrendelingspositie (152) van de respectieve grendel (150).The coupling assembly according to claim 5, characterized in that the contact surfaces (258, 358) of the at least one latch (150) and the side of the annular disc (132) remote from the driving coupling part (120) have a shape that runs parallel to the travel path between the release position (154) and the lock position (152) of the respective latch (150). 7. Het koppelingsgeheel volgens conclusie 5 of 6, gekenmerkt doordat de ringvormige schijf (132) een conisch contactoppervlak (133) bevat aan zijn kant tegenover het aandrijvende koppelingsdeel (120), en doordat het aandrijvende koppelingsdeel (120) een ineengrijpend conisch steunoppervlak (123) bevat dat zo geconfigureerd is dat het samenwerkt met het conische contactoppervlak (133) wanneer het in de gekoppelde toestand is.The coupling assembly according to claim 5 or 6, characterized in that the annular disc (132) has a conical contact surface (133) on its side opposite the driving coupling part (120), and in that the driving coupling part (120) has an interlocking conical supporting surface (123 ) is configured to interact with the conical contact surface (133) when it is in the coupled state. 8. Het koppelingsgeheel volgens een of meer conclusies 5 tot 7, gekenmerkt doordat het aandrijvende koppelingsdeel (120) een axiaal uitsteeksel (142) bevat waarvan de straal kleiner is dan de straal van de centrale opening (134), en doordat het axiale uitsteeksel (142) zo geconfigureerd is dat het in de centrale opening (134) wordt gestoken tijdens een koppelingsbewerking.The coupling assembly according to one or more of claims 5 to 7, characterized in that the driving coupling part (120) comprises an axial protrusion (142) whose radius is smaller than the radius of the central opening (134), and in that the axial protrusion ( 142) is configured to be inserted into the central opening (134) during a coupling operation. 9. Het koppelingsgeheel volgens conclusie 8, gekenmerkt doordat het axiale uitsteeksel (142) aan zijn uiteinde dat het dichtst in de buurt ligt van het aangedreven koppelingsdeel (130) een conisch gedeelte bevat.The coupling assembly according to claim 8, characterized in that the axial protrusion (142) at its end that is closest to the driven coupling part (130) has a conical portion. 10. Koppelingsgeheel volgens een of meer conclusies 8 of 9, gekenmerkt doordat de minstens één grendel (150) ten minste deels terug getrokken kan worden tot in het axiale uitsteeksel (142) wanneer hij in de ontkoppelingspositie (154) staat.Coupling assembly according to one or more of claims 8 or 9, characterized in that the at least one latch (150) can be at least partially retracted into the axial projection (142) when it is in the uncoupling position (154). 11. Het koppelingsgeheel volgens een of meer vorige conclusies, gekenmerkt doordat het vergrendelingsgeheel (140) verder ook een geheel van grendels (150) bevat.The coupling assembly according to one or more of the preceding claims, characterized in that the locking assembly (140) further comprises a set of latches (150). 12. Het koppelingsgeheel volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat de grendels (150) radiaal gepositioneerd zijn op dezelfde afstand ten opzichte van de rotatieas (110) en gelijkmatig verdeeld rond de rotatieas (110).The coupling assembly according to claim 11, characterized in that the latches (150) are positioned radially at the same distance from the axis of rotation (110) and evenly distributed around the axis of rotation (110). 13. Het koppelingsgeheel volgens conclusie 11 of 12, als vervolgconclusie van conclusie 5, gekenmerkt doordat de centrale opening (134) een axiaal contactoppervlak (350) bevat, en doordat de grendels (150) elk een axiaal contactoppervlak (250) hebben, dat in de vergrendelingspositie (152): - in contact staat met het axiale contactoppervlak (350) van de centrale opening (134); en - in een concentrische positie ten opzichte van de rotatieas (110) staat.The coupling assembly according to claim 11 or 12, as a subsequent claim of claim 5, characterized in that the central opening (134) comprises an axial contact surface (350), and in that the latches (150) each have an axial contact surface (250), which in the locking position (152): - is in contact with the axial contact surface (350) of the central opening (134); and - is in a concentric position relative to the axis of rotation (110). 14. Het koppelingsgeheel volgens een of meer conclusies 5 tot 13, gekenmerkt doordat elk van de grendels (150) het volgende bevat: - een axiale haakvormige hefboom (157) die scharnierbaar aangebracht is op het aandrijvende koppelingsdeel (120) om door de grendelactuator (160) rond een rotatieas (151) dwars op een vlak dat zich radiaal langs de rotatieas uitstrekt te scharnieren (110), en zo geconfigureerd is dat hij zich in de gekoppelde toestand door de centrale opening (134) van de ringvormige schijf (132) uitstrekt; - een radiaal haakverlengstuk (158) dat aangebracht is op een uiteinde van de axiale haakvormige hefboom (157) in de buurt van het aangedreven koppelingsdeel (130) en dat zich radiaal naar buiten ten opzichte van de axiale haakvormige hefboom (157) uitstrekt, en zo geconfigureerd is dat het zich in de gekoppelde toestand radiaal naar buiten uitstrekt vanaf de centrale opening (134) langs de kant van de ringvormige schijf (132) die afgewend is van het aandrijvende koppelingsdeel (120).The coupling assembly according to one or more of claims 5 to 13, characterized in that each of the latches (150) comprises: - an axial hook-shaped lever (157) pivotally mounted on the driving coupling part (120) to pass through the latch actuator ( 160) to pivot (110) about an axis of rotation (151) transversely of a plane extending radially along the axis of rotation, and is configured such that, in the coupled state, it pivots through the central opening (134) of the annular disc (132) extends; - a radial hook extension (158) mounted on one end of the axial hook-shaped lever (157) in the vicinity of the driven coupling part (130) and extending radially outwards with respect to the axial hook-shaped lever (157), and is configured to extend radially outwardly in the coupled state from the central opening (134) along the side of the annular disc (132) remote from the driving coupling member (120). 15. Werkwijze voor het bedienen van een koppelingsgeheel volgens een of meer voorgaande conclusies 3 tot 15, gekenmerkt doordat het bedieningssysteem (200), bij ontvangst van een passend ingangssignaal voor het uitvoeren van een koppelingsbewerking, de volgende stappen uitvoert: - het positioneren van de minstens één grendel (150) in de ontkoppelingspositie (154) door middel van de grendelactuator (160); - het bewegen van het axiale verlengstuk (180) van de ingetrokken (184) positie naar de uitgeschoven positie (182) door middel van de verlengstukactuator (190) zodat de minstens één grendel (150) tot voorbij het aangedreven koppelingsdeel (130) beweegt; - het bewegen van de minstens één grendel (150) vanaf de ontkoppelingspositie (154) naar de vergrendelingspositie (152) door middel van de grendelactuator (160); - het bewegen van het axiale verlengstuk (180) vanuit de uitgeschoven positie (182) naar de ingetrokken positie (184) door middel van de verlengstukactuator (190) zodat de minstens één grendel (150) het aangedreven koppelingsdeel (130) koppelt met het aandrijvende koppelingsdeel (120) wanneer dit in de gekoppelde toestand staat.Method for operating a coupling assembly according to one or more of the preceding claims 3 to 15, characterized in that the control system (200), upon receipt of an appropriate input signal for performing a coupling operation, performs the following steps: - positioning the at least one latch (150) in the release position (154) by means of the latch actuator (160); - moving the axial extension (180) from the retracted (184) position to the extended position (182) by means of the extension actuator (190) so that the at least one latch (150) moves beyond the driven coupling part (130); - moving the at least one latch (150) from the release position (154) to the latch position (152) by means of the latch actuator (160); - moving the axial extension (180) from the extended position (182) to the retracted position (184) by means of the extension actuator (190) so that the at least one latch (150) couples the driven coupling part (130) with the driving coupling part (120) when it is in the coupled state.
BE2014/0830A 2014-12-04 2014-12-04 COUPLING WHOLE BE1022413B1 (en)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2014/0830A BE1022413B1 (en) 2014-12-04 2014-12-04 COUPLING WHOLE

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2014/0830A BE1022413B1 (en) 2014-12-04 2014-12-04 COUPLING WHOLE

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1022413B1 true BE1022413B1 (en) 2016-03-24

Family

ID=52814743

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2014/0830A BE1022413B1 (en) 2014-12-04 2014-12-04 COUPLING WHOLE

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1022413B1 (en)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP1985168A1 (en) * 2007-04-23 2008-10-29 CNH Belgium N.V. Device for remotely coupling a combine feeder and a combine header via a stationary gearbox
EP2036421A1 (en) * 2007-09-11 2009-03-18 GKN Walterscheid GmbH Device for coupling a jointed shaft with a p.t.o. shaft of a tractor
WO2011095525A1 (en) * 2010-02-02 2011-08-11 Cnh Belgium N.V. Agricultural harvester with automatic header coupling
EP2772127A1 (en) * 2013-02-28 2014-09-03 Deere & Company Automatic driveshaft coupler for auto header hookup

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP1985168A1 (en) * 2007-04-23 2008-10-29 CNH Belgium N.V. Device for remotely coupling a combine feeder and a combine header via a stationary gearbox
EP2036421A1 (en) * 2007-09-11 2009-03-18 GKN Walterscheid GmbH Device for coupling a jointed shaft with a p.t.o. shaft of a tractor
WO2011095525A1 (en) * 2010-02-02 2011-08-11 Cnh Belgium N.V. Agricultural harvester with automatic header coupling
EP2772127A1 (en) * 2013-02-28 2014-09-03 Deere & Company Automatic driveshaft coupler for auto header hookup

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP1925195B1 (en) Lever connect PTO module for three-point hitch quick coupler
EP1932411B1 (en) Automatic latch for three point hitch quick coupler and PTO connection module
BE1019635A3 (en) AGRICULTURAL MACHINE WITH AUTOMATIC COUPLING.
US9622406B2 (en) Mid-mount mower with power transmission coupling
EP3143862B1 (en) Mower assembly
AU647009B2 (en) Hitching assemblies
US7641415B2 (en) Automatic locking ball coupler for power take off
EP3528612B1 (en) Equipment frame for a riding lawn care vehicle
RU2554399C2 (en) Combines
WO2003046297A2 (en) Spread-style implement coupler for construction machines
BE1022413B1 (en) COUPLING WHOLE
JPH08509531A (en) Excavator or loader instrument coupling
US20070295575A1 (en) Rotary Synchronisation Arrangements
EP0952027B1 (en) Auxiliary drive for utility vehicle and method of operation thereof
AU2020282634A1 (en) Device for coupling two shafts, and hitching device provided with such a coupling device
US4192347A (en) Hydraulic coupler assembly
JP5688948B2 (en) Power supply circuit for work equipment coupling device
EP1252807B1 (en) Hitch assembly for an agricultural machine
DE19943208C2 (en) Drive arrangement with an actuator
US4625989A (en) Tractor/implement hitch
EP3352555A1 (en) A method of coupling an agricultural implement to a tractor, and an assembly
JP5557701B2 (en) Power supply circuit for work equipment coupling device
CA3131835C (en) A power take-off (pto) connection mechanism for mid mounted tools of a utility vehicle
JPH06894Y2 (en) Transmission shaft connection device in work equipment coupling device
JP2926851B2 (en) Working hitch of tractor working machine