<Desc/Clms Page number 1>
BEVEILIGDE INRICHTING VOOR HET LEDIGEN VAN AFVALHOUDERS
IN EEN VERZAMELHOUDER De uitvinding betreft een inrichting voor het ledigen van afvalhouders in een verzamelhouder, waarbij ten minste een beladingsinrichting voorzien is voor het opnemen van een afvalhouder en waarbij aan ten minste een zijde van de beladingsinrichting een veiligheidsarm is aangebracht die beweegbaar is tussen een werkstand, waarin de veiligheidsarm het bewegingsgebied van de beladingsinrichting lateraal afschermt, en een ruststand, waarin de veiligheidsarm dit gebied niet afschermt.
De uitvinding vindt vooral zijn toepassing bij afvalophalers, waarbij afvalhouders geledigd worden in een verzamelhouder. Om aan de huidige veiligheidsvoorschriften volgens norm EN 1501 te voldoen, moet het bewegingsgebied van de beladingsinrichting in automatisch of half-automatisch bedrijf, lateraal worden afgeschermd voor (onoplettende) personen, zodat deze zieh tijdens het beladen niet in het bewegingsgebied van de beladingsinrichting kunnen bevinden en daardoor bekneld kunnen raken onder de afvalhouders.
Om aan deze veiligheidsvoorziening te voldoen worden er zowel vaste (permanente) veiligheidsarmen, als beweegbare veiligheidsarmen, als aanrakingsvrije detectieorganen toegepast.
Om geen hinder te ondervinden van de uitstekende veiligheidsarmen bij'gewoon'gebruik van het
<Desc/Clms Page number 2>
afvalinzamelvoertuig en om verkeerstechnische redenen is het gewenst dat de veiligheidsarmen in een stand kunnen worden gebracht waarin ze niet uitsteken en geen hinder veroorzaken, maar waarin ze het bewegingsgebied van de beladingsinrichting ook niet meer afschermen. De volledige veiligheidsvoorziening moet er in voorzien dat de automatische of halfautomatische beladingsinrichting onbruikbaar is wanneer de veiligheidsarmen zieh in de niet-afschermende stand (ruststand) bevinden.
Een dergelijke afvalophaler die voorzien is van beweegbare veiligheidsarmen is in verschillende uitvoeringsvormen beschreven in het Europese octrooi EP 0156445 (Zoller-Kipper). De veiligheidsarm is hierbij scharnierend bevestigd naast het beladingssysteem en kan vanuit een opgeklapte ruststand neergeklapt worden in een achterwaarts uitstekende werkstand. In de werkstand activeert de veiligheidsarm een schakelaar die het automatisch of halfautomatisch gebruik van de beladingsinrichting mogelijk maakt. Zodra de veiligheidsarm wordt opgelicht en de schakelaar wordt gedeactiveerd, werkt de schakelaar blokkerend op de stuurkring van de beladingsinrichting, waardoor geen automatisch of half-automatisch bedrijf meer mogelijk is.
Een andere uitvoeringsvorm is beschreven in het Europese octrooi EP 0962401 (Geesink). De veiligheidsarm is hierbij scharnierend bevestigd naast het beladingssysteem en kan vanuit een opgeklapte ruststand neergeklapt worden in een achterwaarts uitstekende werkstand. In de nietwerkzame stand activeert de veiligheidsarm een schakelaar
<Desc/Clms Page number 3>
die een beveiligingsorgaan nabij het opneemorgaan van de beladingsinrichting aanstuurt, waardoor dit beveiligingsorgaan verhindert dat er nog afvalhouders door het opneemorgaan kunnen worden opgenomen. Om met de inrichting te kunnen werken is men gedwongen de veiligheidsarmen in de afschermende stand te brengen.
Het nadeel van de bekende inrichtingen is dat bij het automatische gebruik van de beladingsinrichting bewuste of onbewuste sabotage van de schakelaars kan leiden tot zeer gevaarlijke situaties voor de beladers of voorbijgangers. Bovendien is het gebruik van schakelaars storingsgevoelig en kostelijk.
Het doel van de uitvinding is te voorzien in een inrichting waarbij de aan de bekende inrichtingen klevende nadelen voorkomen kunnen worden.
Dit doel wordt bereikt door te voorzien in een inrichting voor het ledigen van afvalhouders in een verzamelhouder, waarbij ten minste een beladingsinrichting voorzien is voor het opnemen van een afvalhouder en waarbij aan ten minste een zijde van de beladingsinrichting een veiligheidsarm is aangebracht die beweegbaar is tussen een werkstand, waarin de veiligheidsarm het bewegingsgebied van de beladingsinrichting lateraal afschermt, en een ruststand, waarin de veiligheidsarm dit gebied niet afschermt, waarbij de veiligheidsarm een om een horizontale as zwenkbaar deel omvat, dat zieh in de ruststand op of binnen de baan van de werkende beladingsinrichting bevindt en dat zieh in de werkstand
<Desc/Clms Page number 4>
buiten de baan van de werkende beladingsinrichting bevindt, zodanig dat,
indien de veiligheidsarm zieh in de ruststand zou bevinden, deze door de werking van de beladingsinrichting naar de afschermende werkstand wordt gedwongen.
Dit heeft als voordeel dat, in tegenstelling tot de beschreven inrichting in het Nederlandse octrooi NL8902431 (Terberg), de veiligheidsarmen hier verticaal worden geplaatst, zwenkbaar over een horizontale as, zodat deze zieh in de ruststand langs de rand van de afvalophaler bevinden. Het voordeel van deze in ruststand verticaal geplaatste veiligheidsarmen is dat er op die wijze geen hinder is bij het beladen van de afvalophaler zonder de beladingsinrichting. De afvalophaler blijft hierdoor multi-inzetbaar voor het inzamelen van grofvuil, afvalzakken e. d. Daarnaast kan de beladingsinrichting binnen dezelfde breedte van een standaard afvalophaler breder uitgevoerd worden, waardoor bredere en grotere afvalstukken in de afvalophaler gedeponeerd kunnen worden.
Een ander voordeel is dat wanneer de veiligheidsarmen worden uitgerust met bedieningsknoppen voor de beladingsinrichting en/ of het compactiesysteem, dan worden deze door de verticale ruststand van de veiligheidsarm niet beschadigd door het inwerpen van afvalzakken of grofvuil en ondervindt het inwerpen van het afval geen hinder door de positie van deze bedieningsknoppen.
<Desc/Clms Page number 5>
In een voorkeursuitvoering van de uitvinding is een trogklep voorzien, die de veiligheidsarm vanuit de ruststand naar de afschermende werkstand kan brengen door deze trogklep vanuit een neergeklapte rustpositie naar een omhooggeklapte werkpositie te brengen.
In een andere voorkeursuitvoering van de uitvinding is een trogklep voorzien, waarbij de bedieningsknoppen van de trogklep op de veiligheidsarm zijn geplaatst.
Dit heeft als voordeel dat de belader de veiligheidsarm eerst manueel naar zijn afschermende werkstand zal brengen alvorens de trogklep naar de omhooggeklapte werkpositie te brengen. Hierdoor wordt voorkomen dat de veiligheidsarm onverwachts door de beladingsinrichting in de afschermende werkstand wordt gedwongen.
In een meer specifieke voorkeursuitvoering werkt op de veiligheidsarm een veer in, die de veiligheidsarm naar de afschermende werkstand kan dwingen.
Dit heeft als voordeel dat er een geleidelijke beweging gebeurt van de veiligheidsarm naar de afschermende werkstand en er ook een zekerheid is dat de veiligheidsarm naar de afschermende werkstand wordt gebracht. Bijkomend voordeel is dat de beweging van de trogklep rustiger verloopt dan de beweging van de beladingsinrichting. Hierdoor worden de veiligheidsarmen rustiger in de afschermende werkstand gebracht.
<Desc/Clms Page number 6>
In een voorkeursuitvoering omvat de beladingsinrichting een startschakelaar die een automatische beladingscyclus initieert en de neergeklapte trogklep schermt de niet werkzame beladingsinrichting tenminste gedeeltelijk af, teneinde genoemde startschakelaar onbereikbaar te maken.
Dit heeft als voordeel dat de beladingsinrichting niet automatisch in gang kan worden gezet als de trogklep niet omhoog is geklapt, daar de startschakelaar, die ervoor zorgt dat de beladingsinrichting in gang wordt gezet, onbereikbaar is. Indien de trogklep omhoog wordt geklapt zullen de veiligheidsarmen in de afschermende werkstand worden gedwongen.
In een specifieke voorkeursuitvoering van de uitvinding is de veiligheidsarm voorzien van sensoren die de positie van de veiligheidsarm kunnen detecteren, zodat bij het omhoog bewegen van de beladingsinrichting een waarschuwingssignaal wordt gegenereerd, indien de veiligheidsarm zieh nog in de ruststand bevindt.
Dit heeft als voordeel dat de belader gewaarschuwd wordt voor het automatisch zakken van de veiligheidsarmen in de afschermende werkstand.
In een nog meer specifieke uitvoeringsvorm van de uitvinding is de veiligheidsarm voorzien van sensoren die de positie van de veiligheidsarm kunnen detecteren, zodat bij het omhoog bewegen van de beladingsinrichting de beweging van de beladingsinrichting wordt geblokkeerd, indien de veiligheidsarm nog in de ruststand staat.
<Desc/Clms Page number 7>
Dit heeft als voordeel dat de mechanische beveiliging volgens de uitvinding, waarbij de veiligheidsarmen onverwachts naar de afschermende werkstand kunnen worden gedwongen, beveiligd wordt met een elektronische beveiliging. De onverwachte gedwongen beweging van de veiligheidsarmen naar de afschermende stand, wordt hierdoor voorkomen. Sabotage van de sensoren zal echter niet leiden tot het niet voldoen aan de veiligheidsnormen, daar de mechanische beveiliging daar zorg voor draagt. Zodoende is er sprake van een dubbele veiligheid.
In een voorkeursinrichting is aan de linkerzijde van de beladingsinrichting een veiligheidsarm en aan de rechterzijde van de beladingsinrichting een veiligheidsarm met de hierboven beschreven kenmerken voorzien, waarbij genoemde veiligheidsarmen met elkaar verbonden zijn.
Dit heeft als voordeel dat wanneer een veiligheidsarm manueel naar de afschermende werkstand wordt gebracht, de andere veiligheidsarm automatisch volgt en zieh ook naar de afschermende werkstand begeeft.
In een zeer specifieke uitvoeringsvorm van de uitvinding is de beladingsinrichting voorzien van middelen die de afvalhouders kunnen identificeren en de inhoud van de afvalhouders kunnen wegen.
<Desc/Clms Page number 8>
De uitvinding zal in de hiernavolgende beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin : - figuur 1 een schematisch zijaanzicht is van het achterste gedeelte van een afvalophaler volgens de uitvinding van het type met de achterlader met de veiligheidsarm in de afschermende werkstand ; - figuur 2 een schematisch zijaanzicht is van een afvalophaler volgens de uitvinding van het type met de achterlader met de veiligheidsarm in de ruststand ;
- figuur 3 een schematisch achteraanzicht is van de afvalophaler volgens de uitvinding van het type met de achterlader met de veiligheidsarm in de ruststand ; - figuur 4 een schematisch zijaanzicht is van een afvalophaler volgens de uitvinding van het type met de achterlader met de veiligheidsarm in de ruststand en de trogklep in neergeklapte positie tijdens het niet werken van de beladingsinrichting ; - figuur 5 een schematisch zijaanzicht van het achterste gedeelte van een afvalophaler volgens een voorkeursuitvoering van de uitvinding van het type met de achterlader met de veiligheidsarm in de afschermende werkstand en de trogklep in de omhooggeklapte positie tijdens het werken van de beladingsinrichting ;
- figuur 6 een schematisch achteraanzicht is van een afvalophaler volgens de uitvinding van het type met de achterlader met de veiligheidsarm in de ruststand en de trogklep in neergeklapte positie tijdens het niet werken van de beladingsinrichting.
<Desc/Clms Page number 9>
Op de figuren is slechts het achterste gedeelte van een afvalophaler van het type achterlader volgens de uitvinding weergegeven.
In een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding, zoals
EMI9.1
voorgesteld op figuur 1, 2 en 3, wordt een afvalophaler (1) voorgesteld, die ingericht is voor het transporteren van afval, waarbij de afvalophaler (1) een laadtrog (2) heeft, die toegankelijk is via een laadopening (3).
Het afval wordt op zichzelf bekende wijze aangevoerd in afvalhouders, die met behulp van de beladingsinrichting (4) via de laadopening (3) in de laadtrog (2) geledigd worden. De beladingsinrichting (4) omvat een hydraulische hefcilinder (5) en een door een stangenmechanisme (6) gedragen kam (7), welke achter een rand van een te lossen afvalhouder kan haken.
De beladingsinrichting (4) is links en rechts voorzien van een veiligheidsarm (8a, 8b), die ervoor zorgt dat
EMI9.2
personen, die van opzij van de afvalophaler (1) achterlangs deze afvalophaler (1) willen lopen, niet in contact kunnen komen met de in bedrijf zijnde beladingsinrichting (4).
Elke veiligheidsarm (8a, 8b) bestaat uit een balk (9) die door middel van een scharnier (10) met een horizontale scharnieras, scharnierend verbonden is aan een vaste balk (11), die vasthangt aan de afvalophaler (1).
<Desc/Clms Page number 10>
De veiligheidsarmen (8a, 8b) kunnen bewogen worden tussen twee standen, nl. een ruststand en een afschermende werkstand. Zoals op figuur 1 wordt getoond, is de afschermende werkstand, de stand waarin de veiligheidsarmen (8a, 8b) het bewegingsgebied van de beladingsinrichting (4) lateraal afschermen. De veiligheidsarmen bevinden zieh dan buiten de baan (A) van de hoofdarm (6) van de werkende beladingsinrichting (4). Zoals op figuur 2 en 3 wordt weergegeven, is de ruststand de stand waarin het bewegingsgebied van de beladingsinrichting (4) niet wordt afgeschermd en de veiligheidsarmen (8a, 8b) zieh in de baan (A) van de hoofdarm (6) van de werkende beladingsinrichting (4) bevinden.
Wanneer een startschakelaar, die zieh op de beladingsinrichting (4) bevindt (niet voorgesteld op de figuur), ingeschakeld wordt, wordt een automatische beladingscyclus ge nitieerd. De hefcilinder (5) zal bewegen waardoor de beladingsinrichting (4) begint te werken. Daardoor beweegt de hoofdarm (6) zieh omhoog en worden de veiligheidsarmen (8a, 8b) automatisch naar beneden, dus in de afschermende werkstand gedwongen.
De beweging van de veiligheidsarmen (8a, 8b) van de ruststand naar de afschermende werkstand, en omgekeerd, gebeurt in de richting van de pijl (B), waarbij de veiligheidsarmen (8a, 8b) over circa 90 graden op en neer worden gedraaid.
<Desc/Clms Page number 11>
De veiligheidsarmen (8a, 8b), zoals voorgesteld op figuur 1 en 2, zijn voorzien van een paneel (12), dat voorzien is van bedieningsknoppen (13) voor het bedienen van de beladingsinrichting (4).
Het is de bedoeling dat de belader handmatig de veiligheidsarmen (8a, 8b) in de afschermende werkstand zal positioneren. Er is echter geen mogelijkheid dat door sabotage of storingen er een situatie ontstaat, waarbij de beladingsinrichting (4) automatisch of halfautomatisch werkt, zonder dat het bewegingsgebied van de beladingsinrichting (4) lateraal door de veiligheidsarmen (8a, 8b) wordt afgeschermd.
In een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding, zoals voorgesteld op figuur 4,5 en 6, omvat de afvalophaler (1) links en rechts van de beladingsinrichting (4) een veiligheidsarm (8a, 8b) die een interactie ondergaan met de positie van een trogklep (14), die enerzijds dient om de afstand naar de pers toe, die het afval in de afvalophaler perst, in functie van de norm te hanteren en anderzijds het afval vanuit de afvalhouder in de laadtrog (2) te laten vallen. Bij het beladen van de afvalophaler (1) zonder de beladingsinrichting (4) is het noodzakelijk dat de trogklep (14) kan worden neergeklapt, opdat een vrij toegankelijke laadopening (3) wordt gecre erd.
In de ruststand, zoals voorgesteld op figuur 4 en 6, bevinden de veiligheidsarmen (8a, 8b) zieh in de baan van (A) van de hoofdarm (6) van de werkende beladingsinrichting en hangt de trogklep (14) over de
<Desc/Clms Page number 12>
beladingsinrichting (4), waardoor het onmogelijk is een afvalhouder aan de kam (7) van de beladingsinrichting (4) te hangen. De schakelaars waarmee de automatische beladingscyclus wordt geinitieerd bevinden zieh eveneens onder de neergeklapte trogklep (14), zodat deze schakelaar niet geactiveerd kan worden door een afvalhouder. Om de beladingsinrichting (4) te gebruiken en de startschakelaar toegankelijk te maken, dient men eerst de trogklep (14), ofwel manueel, ofwel met zijn eigen hefcilinder (niet afgebeeld) via de daarvoor bestemde bedieningsknoppen (13) omhoog te bewegen.
Bij het omhoog bewegen van de trogklep (14) wordt de veiligheidsarm (8) zodanig aangestuurd dat deze zich in de afschermende werkstand, zoals weergegeven op figuur 5, zal begeven. De veiligheidsarmen (8a, 8b) bevinden zich dan buiten de baan (A) van de hoofdarm (6) van de werkende beladingsinrichting (4).
De trogklep (14) kan de veiligheidsarmen (8a, 8b) in de afschermende werkstand dwingen, of het lossen van een aanhaakorgaan (15), waarna een veer (16), die op de veiligheidsarm (8) werkt, de veiligheidsarm (8) in de afschermende werkstand brengt, kan volstaan. Door deze uitvoeringsvorm worden de veiligheidsarmen (8a, 8b) automatisch in de afschermende werkstand gebracht door het positioneren van de trogklep (14).
Een andere uitvoeringsvorm, die niet voorgesteld wordt, houdt in dat de bedieningsknop van de trogklep zieh op de veiligheidsarm bevindt. Daardoor wordt de belader gestimuleerd de veiligheidsarm eerst manueel naar de
<Desc/Clms Page number 13>
afschermende werkstand te brengen alvorens de trogklep in de omhooggeklapte positie kan worden geplaatst, waardoor dan pas de startschakelaar op de beladingsinrichting kan worden ingeschakeld en de automatische beladingscyclus in werking treedt. De veiligheidsarmen worden dan niet meer onverwachts naar de afschermende werkstand gedwongen, omdat deze reeds manueel in de afschermende werkstand zijn gebracht. Dit bevordert een veilig gebruik van de beladingsinrichting met veiligheidsarmen.
Met de bovenbeschreven maatregelen wordt een optimale veiligheid bereikt, waarbij door de mechanische constructie een betrouwbare veiligheidsinrichting is uitgevonden voor het automatische beladen van de afvalophaler met de beladingsinrichting. Verder kan nog als extra veiligheid worden ingebouwd dat de veiligheidsarmen voorzien zijn van sensoren die de positie van de veiligheidsarmen kunnen detecteren. Bij het heffen van de beladingsinrichting (zowel automatisch, half-automatisch als manueel) en bij het zich in de ruststand bevinden van de veiligheidsarmen kan er een waarschuwingssignaal gegenereerd worden. Op deze wijze wordt de belader gewaarschuwd voor het automatisch zakken van de veiligheidsarmen in de afschermende werkstand.
Een nog grotere veiligheid kan bereikt worden door te voorzien in sensoren die de positie van de veiligheidsarmen detecteren, en deze sensoren blokkerend te laten werken op de beweging van de beladingsinrichting, indien de veiligheidsarmen zieh niet in de afschermende werkstand bevinden.