[go: up one dir, main page]
More Web Proxy on the site http://driver.im/

BE1004347A3 - Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging. - Google Patents

Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging. Download PDF

Info

Publication number
BE1004347A3
BE1004347A3 BE9000559A BE9000559A BE1004347A3 BE 1004347 A3 BE1004347 A3 BE 1004347A3 BE 9000559 A BE9000559 A BE 9000559A BE 9000559 A BE9000559 A BE 9000559A BE 1004347 A3 BE1004347 A3 BE 1004347A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
hoist
hooks
warp threads
over
cord
Prior art date
Application number
BE9000559A
Other languages
English (en)
Inventor
Carlos Derudder
Original Assignee
Wiele Michel Van De Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Wiele Michel Van De Nv filed Critical Wiele Michel Van De Nv
Priority to BE9000559A priority Critical patent/BE1004347A3/nl
Priority to EP91201264A priority patent/EP0459582B1/de
Priority to DE59106399T priority patent/DE59106399D1/de
Priority to US07/707,067 priority patent/US5139052A/en
Priority to KR1019910008864A priority patent/KR910020227A/ko
Priority to JP3156012A priority patent/JPH0735619B2/ja
Application granted granted Critical
Publication of BE1004347A3 publication Critical patent/BE1004347A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C3/00Jacquards
    • D03C3/24Features common to jacquards of different types
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C3/00Jacquards
    • D03C3/12Multiple-shed jacquards, i.e. jacquards which move warp threads to several different heights, e.g. for weaving pile fabrics

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)
  • Load-Engaging Elements For Cranes (AREA)
  • Curtains And Furnishings For Windows Or Doors (AREA)

Abstract

Takelophanging voor een jacquardmachine, waarmee tenminste per twee schot drie standen kunnen gegenereerd worden voor de kettingdraden, samengesteld uit twee boven elkaar hangende takelelementen (14), (17) die onder elk stel van twee komplementaire haken (11) (12) opgehangen worden, waarbij bijvoorbeeld takelkoord (13) met elk uiteinde aan één der haken (11), (12) wordt bevestigd, met het neerhangend gedeelte over de bovenste rol (14') van takelelement (14) lopend, terwijl aan één haak (11) takelkoord (15) vasthangt, met het neerhangend gedeelte over de bovenste rol (17') van takelelement (17) loopt, en naar boven over de onderste rol (14'') geslagen is, en met het uiteinde aan vast en stuurbaar rooster (16) bevestigd wordt, terwijl takelkoord (18) over de onderste rol (17'') van takelelement (17) geleid is, met één uiteinde bevestigd aan vast of stuurbaar rooster (19), en met het ander uiteinde verbonden met minstens één kettingdraad.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  "Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging". 
 EMI1.1 
 ------------------ 
De hierverder beschreven uitvinding heeft als voorwerp een inrichting voor een jacquardmachine om de poolkettingdraden, in   een   van drie mogelijke standen te brengen om de gaap te vormen bij een dubbelstuk weefmachine en dit voor elke inslaginbrenging. Deze uitvinding heeft meer in het bijzonder betrekking tot een inrichting die, enerzijds met de haken verbonden, en anderzijds met   een   of meerdere van de kettingdraden, drie mogelijke standen van de eraan verbonden kettingdraden kan realiseren. 



   Een jacquardmachines van gekend type is namelijk voorzien van tenminste   één   opstelling van twee complementaire rijen haken, waarbij elke haak-naargelang de komplementaire rij waarbij hij behoort, door   één   van twee in tegenfase op-en neerbewegende messen kan meegenomen worden, en met het op-en neerbewegende mes, waarop hij met een uitstekend gedeelte rust, kan meebewegen - in een eerste mogelijkheid - of - in een tweede mogelijkheid-door middel van gekende selectiemechanismen in zijn bovenste of in zijn onderste stand-naargelang de uitvoering van de jacquardmachine-kan vastgehouden worden terwijl het mes de normale op-en neergaande beweging uitvoert.

   Twee, recht tegenover elkaar staande haken, behorend tot een verschillende komplementaire rij, vormen een zogenaamd komplementair hakenstel, die elk, ofwel met hun respectievelijke messen meebewegen in tegenfase ten opzichte van elkaar, of waarvan er   één   haak, - of beide haken-in zijn (hun) bovenste (eventueel onderste) stand kan (kunnen) geselecteerd worden. 



   Voor het weven van bepaalde bindingen bij dubbelstukpoolweefsels is het noodzakelijk dat de poolkettingdraden in drie mogelijke standen kunnen geplaatst worden. Bij bepaalde bindingen moeten deze drie 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 mogelijkheden voor de standen niet op elk schot terzelfdertijd aanwezig zijn, maar het kan volstaan om op het eerste schot twee standen te realiseren en op het tweede schot twee andere standen, zodat na deze 2 inslagen, de drie nodige standen van de kettingdraad verwezenlijkt werden. De vereiste selectie-mogelijkheden bij dergelijke bindingen worden verduidelijkt aan de hand van de hierbijgevoegde figuur   1,   die schematisch een dubbelspoelig geweven dubbelstuk   2-schot-V-binding   voorstelt.

   De drie mogelijke standen van de poolkettingdraden worden in hetgeen volgt aangeduid met Boven (B), Onder (0) en Midden   (M).   



   De inslagdraden in het onderweefsel worden met de letters IO aangeduid, de inslagdraden in het bovenweefsel worden met de letters IB aangeduid. Aangezien het over een dubbelspoelig geweven weefsel gaat, hebben we per schot 2 inslagdraden - één in het bovenweefsel (BW) en   een   in het onderweefsel (OW). Het eerste tot het 6de schot werd vertikaal eronder op de figuur door middel van een volgnummer   (1   t/m 6) aangeduid. 



   De beide grondweefsels bestaan uit bindkettingdraden (7) en (7'), respectievelijk (8) en   (8')   en spankettingdraden (9), respectievelijk (10). 



   Verder worden tussen beide   grondweefsels-die   op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden-de poolkettingdraden geweven, die de pool vormen, terwijl de dode poolkettingdraden ofwel in het bovenweefsel ofwel in het onderweefsel worden ingebonden. Naargelang de figuur (de kleur) die men in het weefsel wenst te bekomen wordt een-tot   dan-poolvormende   poolkettingdraad bij een bepaalde inslag in het bovenweefsel of onderweefsel ingebonden, en kan een-tot dan-dode poolkettingdraad bij een bepaalde inslag beginnen pool te vormen. 



   De 5 poolkettingdraden worden in figuur 1 met Pl, P2, P3, P4 en P5 aangeduid. De poolkettingdraden Pl, P2, 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 P3 worden voorzien om in het onderweefsel ingebonden te worden. De poolkettingdraden P4, P5 worden voorzien om in het bovenweefsel ingebonden te worden. De drie noodzakelijke standen van de poolkettingdraden kunnen als volgt aangeduid worden op de figuur :
Stand "onder" : de poolkettingdraden bevinden zieh onder inslag IO van het onderweefsel
Stand "boven" : de poolkettingdraden bevinden zieh boven inslag IB van het bovenweefsel
Stand "midden" : de poolkettingdraden bevinden zieh tussen
IO en IB. 



  Door de poolkettingdraden   Pl,   P2, P3 moeten volgende posities kunnen ingenomen worden :
Elk onpare   schot : "onder"of"midden"  
Elk paar schot : "onder" of "boven" Door de poolkettingdraad P1 wordt bij schot 1 t/m 6 achtereenvolgens de volgende standen ingenomen : onderboven - onder - boven - midden - onder. 



  Door de poolkettingdraden P4, P5 moeten volgende posities kunnen ingenomen worden :
Elk onpaar schot : "onder" of "boven"
Elk paar   schot : "boven" of "midden 11   Zo wordt bijvoorbeeld door poolkettingdraad P5 bij schot 1 t/m 6 achtereenvolgens de volgende standen ingenomen :   boven - midden - boven - midden - onder - boven.    



   Bij elk schot moet men bijgevolg de keuze hebben tussen twee mogelijke standen van de poolkettingdraden, waarbij door onderlinge combinatie over 2 schot in totaal per 2 schot, drie mogelijke standen moeten voorzien zijn. 



  Door selectie van de haken, in samenwerking met de inrichting waarop deze uitvinding betrekking heeft, moet het mogelijk zijn ofwel de keuze te hebben tussen de standen"onder"en"midden", of de standen "onder" en "boven", of de standen "boven" en "midden" bij elk schot. 



  Bij het hierboven beschreven voorbeeld is het zelfs 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 noodzakelijk dat de vereiste keuzemogelijkheden van een bepaalde groep poolkettingdraden   (P1,   P2, P3) niet overeen komen met die van een andere groep poolkettingdraden (P4, P5) zodat de inrichting waarvan hier sprake in twee mogelijke uitvoeringsvormen op   een   Jacquardmachine zal moeten voorkomen. 



   Een mogelijke uitvoeringsvorm van een gekende inrichting voor het verwezenlijken van de hierboven beschreven selectiemogelijkheden maakt gebruik van een takelophanging bestaande uit drie takelelementen, en wordt verduidelijkt aan de hand van de hierbij gevoegde figuur 2. 



  Elk takelelement (1), (2), (3) bestaat uit twee verdraaibare rollen (1'), (1") ; (2'), (2") en (3'), (3") die boven elkaar en in eenzelfde vlak gelegen door een mechanische verbinding van hun assen aan elkaar vastgemaakt zijn. Elke kettingdraad wordt nu via de harnaskoord verbonden aan het onderste uiteinde (4') van een takelkoord (4). Takelkoord (4) loopt over de onderste rol (3") van het onderste takelelement (3) en is terug neerwaarts gericht met het andere uiteinde aan een vast opgesteld of beweegbaar (stuurbaar) punt of rooster (5) verbonden.

   De bovenste takelrol (3') van takelelement (3) hangt in de lus die door een ander neerhangend takelkoord (6) wordt gevormd, en waarvan beide uiteinden elk hoger over   een   van twee onderste takelrollen   (1")   en (2") liggen respectievelijk van op dezelfde hoogte hangende takelelementen   (1)   en   (2) - en   terug neerwaarts gericht elk in een vast punt bevestigd zijn. De bovenste takelrollen   (1')   en (2') van de genoemde takelelementen   (1)   en (2) hangen elk in de lus die door neerhangende takelkoorden (7) en (8) gevormd wordt, terwijl elk uiteinde van elk takelkoord (7) respectievelijk (8) hoger bevestigd is aan een haak van een stel van twee complementaire haken (9) en (10), respectievelijk (9') en (10'). 



   In de veronderstelling dat de jacquardmachine 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 voorzien is om de haken (9),   (9'), (10),   (10') in hun bovenste stand te selecteren, kunnen we de werking van deze gekende inrichting als volgt beschrijven :
Indien geen enkele haak wordt geselecteerd dan bewegen de haken in tegenfase met elkaar op en neer en dan blijven de takelelementen   (1)   en (2) op dezelfde hoogte hangen aangezien elk takelelement opgehangen is in de neerhangende lus van een koord (7), (8) waarvan   een   uiteinde omhoog beweegt en het ander uiteinde neerwaarts beweegt in tegenfase met elkaar.

   Er is geen enkele opwaartse of neerwaartse beweging van takelelementen (enkel de takelkoorden (7) en (8) bewegen heen en weer over de rollen   (1')   en (2')), en het uiteinde   (4')   van takelkoord (4) blijft in de stand :"onder". 



   Wanneer   een   van de haken, bijvoorbeeld haak (9) in zijn bovenste stand geselecteerd werd dan wordt in de volgende fase van de haakbeweging haak (10) over een afstand h (= heffing van de messen) naar boven gebracht, en takelelement   (1)   wordt geheven over de helft van die afstand : h/2. Takelelement (2) bevindt zieh in de 
 EMI5.1 
 voorgaande situatie aangezien noch haak (9'), noch haak (10') geselecteerd werd, en takelelement (2) blijft op dezelfde hoogte hangen. Door de heffing van takelement   (1)   over een hoogte h/2, wordt ook takelelement (3) over die afstand omhoog gebracht, hetgeen resulteert in een heffing van het uiteinde (4') van takelelement (4) over een afstand h. De eraan verbonden kettingdraden worden in de stand   "midden"gebracht.   



   Wanneer nu bijvoorbeeld de haken (9) en (9') geselecteerd werden dan worden in de daaropvolgende beweegingsfase de haken (10) en (10') omhoog gebracht over een afstand h, waardoor zowel takelelement   (1)   als takelelement (2) over een hoogte h/2 naar boven bewegen. Takelelement (3) ondergaat daardoor een heffing over een afstand h, waardoor het onderste uiteinde (4') van 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 takelelement (4) over een afstand 2h omhoog wordt getrokken. De eraan verbonden kettingdraden worden in de stand "boven" gebracht. Bijgevolg kunnen de kettingdraden bij elk schot door het selecteren van geen enkele,   een,   of twee van de haken (9), (9'), respectievelijk (10), (10'), in   een   van de drie mogelijke standen gebracht worden. 



   Het na'deel van deze gekende inrichting ligt in het feit dat voor het bekomen van deze selectiemogelijkheden twee stellen complementaire haken (9), (10), respectievelijk (9') en (10') nodig zijn, in kombinatie met deze inrichting. 



   Het doel van de uitvinding is te voorzien in een takelophanging die in kombinatie met   één   stel komplementaire haken, drie mogelijke standen kan genereren voor de eraan verbonden kettingdraden, waarbij het aantal complementaire haken niet hoeft te verdubbelen, en dus goedkoper wordt, terwijl alle noodzakelijke selectiemogelijkheden voor de stand van de kettingdraden behouden blijven. 



   Het voorwerp van de uitvinding is een takelophanging voor een jacquardmachine, langs boven met   één   stel komplementaire haken verbonden, en langs onder met   één   of meerdere kettingdraden verbonden, waarmee door selectie van de haken de mogelijkheid bestaat deze kettingdraden per rapport van 2 schot in 3 mogelijke standen te plaatsen om de gaap te vormen voor de poolkettingdraden op elk schot. 



   De takelophanging volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat   één   stel komplementaire haken door middel van een neerhangend takelkoord wordt verbonden terwijl een bovenste takelelement in de zo gevormde lus met zijn bovenste rol wordt opgehangen. Aan   één   van de haken wordt het uiteinde van een tweede takelkoord bevestigd die lager dan het bovenste takelelement naar beneden hangt en met het andere uiteinde om de bovenste rol geslagen wordt 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 van deze tweede takel en dan terug naar boven over de onderste rol van het bovenste takelelement loopt en terug lager dan die rol met een vast of stuurbaar rooster verbonden wordt. 



   Over de onderste rol van dit onderste takelelement ligt een derde takelkoord die met een uiteinde lager met   een   of meerdere kettingdraden (via harnaskoorden) in verbinding staat, en met het andere uiteinde lager dan de onderste takelrol van het onderste takelelement met een vast of stuurbaar rooster wordt verbonden. 



   Een andere mogelijke uitvoeringsvorm van de takelophanging volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het bovenste takelelement rechtstreeks aan een van de haken opgehangen is aan de bovenste rol, terwijl een andere takelkoord met een uiteinde aan de andere haak verbonden is, lager dan de onderste takelrol van het bovenste takelelement naar beneden hangt, en verder terug naar boven over de onderste takelrol van het bovenste takelelement loopt om tenslotte met het tweede uiteinde met het bovenste vast of stuurbaar rooster verbonden te worden, waarbij dit rooster lager ligt dan de genoemde onderste takelrol. 



   In de neerhangende lus die door dit takelkoord wordt gevormd hangt dan het onderste takelelement met zijn bovenste takelrol. Een takelkoord die over de onderste takelrol van dit onderste takelelement loopt is dan verder als bij de eerste uitvoeringsvorm enerzijds met de kettingdraden en anderzijds met een vast of stuurbaar rooster verbonden. 



   Verdere kenmerken, voordelen en mogelijkheden van de takelophanging volgens de uitvinding worden verduidelijkt aan de hand van de hiernavolgende gedetailleerde beschrijving van twee mogelijke uitvoeringsvormen van de takelophanging volgens de uitvinding, waarbij de uitvinding daarom niet tot deze twee 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 mogelijke uitvoeringsvormen wordt beperkt. 



   Deze beschrijving wordt geillustreerd aan de hand van de hierbij gevoegde figuren, waarbij :
Figuur 3 schematisch een zijaanzicht voorsteltin combinatie met   een   stel complementaire haken-van de eerste mogelijke uitvoeringsvorm van de takelophanging volgens de uitvinding. 



   Figuur 4 schematisch een zijaanzicht voorsteltin combinatie met   één   stel complementaire haken-van de tweede mogelijke uitvoeringsvorm van de takelophanging volgens de uitvinding. 



   Figuur 5a t/m 5p een aantal mogelijke standen van de haken en de stuurbare roosters toont bij de takelophanging volgens de uitvinding, om de drie mogelijke standen van de ermee verbonden kettingdraden te bekomen. 



   Figuur 6 schematisch een roedenweefsel toont. 



   Figuren 7a en 7b de werking van de jacquardmachine voorstellen-als de hakenselectie boven gebeurt-voor het verwezenlijken van de binding uit figuur 6 met aanduiding van de verschillende selectiemogelijkheden bij Iste schot en bij het 2de schot. 



   Figuren 8a en 8b de werking van de jacquardmachine voorstellen-als de hakenselectie onder gebeurt-voor het verwezenlijken van de binding uit figuur 6 met aanduiding van de verschillende selectiemogelijkheden bij   lste   schot en bij het 2de schot. 



   Figuren 9a en 9b de werking van de jacquardmachine voorstellen-als de hakenselectie boven gebeurt-voor het verwezenlijken van de binding uit figuur 1 met aanduiding van de verschillende selectiemogelijkheden bij   lste   schot en bij het 2de schot, voor de twee groepen poolkettingdraden. 



   Figuur 10 een zijaanzicht voorstelt van de twee uitvoeringsvormen van de takelophanging volgens de uitvinding, voor   een   stel komplementaire haken. 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 



   Figuur 11 een   perspektieftekening   voorstelt van de opstelling en een gedeelte van de takelophanging volgens de eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding, voor 3 stellen complementaire haken. 



   De takelophanging volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat (zie figuur 3) in een eerste mogelijke uitvoeringsvorm aan de onderkant van elk van de haken (11) en (12) die een stel komplementaire haken vormen de twe uiteinden van een takelkoord (13) worden bevestigd, waarbij dit takelkoord (13) in een lus naar beneden hangt. In die lus wordt een takelelement (14) gehangen met zijn bovenste rol   (14').   Aan de onderkant van   een   van de haken (11) wordt het ene uiteinde van een tweede takelkoord (15) bevestigd. 



   Deze takelkoord (15) hangt naar beneden in een lus en het andere uiteinde is over de onderste rol (14") van het takelelement (14) gelegd, en met een vast of stuurbaar rooster (16) verbonden, waarbij dit rooster lager dan de takelrol (14") opgesteld is. In de neerhangende lus die door takelkoord (15) gevormd wordt, wordt nu een takelelement (17) met de bovenste rol (17') opgehangen. 



  Over de onderste rol (17") van het takelelement (17) ligt een takelkoord (18) waarvan het ene uiteinde (20) met   een   of meerdere harnaskoorden verbonden is, die op hun beurt met kettingdraden verbonden worden, en waarvan het andere uiteinde met een vast of stuurbaar rooster (19) verbonden is. Dit rooster (19) is lager dan de takelrol (17") opgesteld. De roosters (16) en (19) kunnen beiden vast opgesteld zijn, een van beide of beide roosters (16) of (19) kunnen stuurbaar zijn, waarbij de bewegingen van die 
 EMI9.1 
 roosters in dat geval ook vertikaal gebeuren en samen met één van de twee complementaire messen (11') of (12') gebeuren over eenzelfde afstand h. 



   In figuur 4 wordt een tweede mogelijke uitvoeringsvorm van de takelophaning volgens de uitvinding 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 schematisch voorgesteld. 



   Hier wordt het bovenste takelelement (14) rechtstreeks met een vast bevestigd koord aan de bovenste rol (14') opgehangen aan de onderkant van   één   van de haken (11). Aan de onderkant van de andere (complementaire) haak (12) wordt het uiteinde van een takelkoord (21) bevestigd, die men lager dan de onderste takelrol (14") naar beneden laat hangen in een lus, en terug naar boven brengt, over de onderste takelrol (14") legt en vervolgens het andere uiteinde aan het horizontaal lager opgestelde rooster (16) bevestigt, waarbij dit rooster vast opgesteld of beweegbaar met   een   van de messen (11') en (12') kan opgesteld zijn. 



   In de lus die met takelkoord (21) wordt gevormd, hangt men nu het onderste takelelement (17) met zijn bovenste takelrol (17') op. Over de onderste takelrol (17") hangt dan de takelkoord (18) die met het ene uiteinde (20) lager verbonden is met   een   of meerdere kettingdraden, en met het andere uiteinde met het lager gelegen rooster (19) verbonden is, waarbij dit rooster (19) vast of stuurbaar met één van de messen   (11')   of (12') opgesteld 
 EMI10.1 
 is. 



   In figuur 5a t/m 5p worden de verschillende mogelijkheden voorgesteld waarop men de drie mogelijke standen van de kettingdraden kan bekomen. 



   In figuur 5a is de haak (11) in zijn bovenste stand geselecteerd en worden de roosters (16) en (19) vast verondersteld. Als de haak (12) door mes (12') naar boven gebracht is wordt het takelelement (14) over een hoogte h/2 naar boven gebracht. Het bovenste uiteinde van takelkoord (15) wordt over een hoogte h opgeheven en bijgevolg ook het punt 15a. 



   Doordat takelelement (14) een hoogte h/2 naar boven komt, komt ook punt 15b van het takelkoord (15) over een afstand h naar boven. 



   Aangezien zowel punt 15a als punt 15b over een 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 hoogte h worden opgeheven, komt ook takelelement (17) over een afstand h naar boven. Het uiteinde (20) van takelkoord (18) wordt bijgevolg over een afstand 2h opgeheven. 



  Daardoor komen de kettingdraden van hun oorspronkelijke   stand "onder" in   de stand "boven" te liggen. 



   In figuur 5b beschouwen we het geval waarbij geen enkele van de haken geselecteerd werd, en waarbij haak (12) zieh in zijn bovenste positie bevindt en haak (11) in zijn onderste positie staat. Takelelement (14) blijft in zijn onderste positie hangen aangezien de bewegingen van beide haken (11) en (12) elkaar compenseren. 



   Het punt (15b) op takelkoord (15) bevindt zieh dus ook in zijn laagste positie. Het bovenste uiteinde van takelkoord (15) bevindt zieh samen met haak (11) in zijn laagste positie, waardoor ook punt (15a) zieh in zijn laagste positie bevindt. Bijgevolg hangt takelelement (17) en ook het uiteinde (20) van takelkoord (18) in de laagste positie. De ermee verbonden kettingdraden bevinden zieh in de positie "onder". 



   In figuur 5c is haak (12) geselecteerd terwijl mes (12') beneden is en mes   (11')   boven. De situatie voor de takelophanging is identiek aan die van figuur 5a. 



   Figuur 5d toont de situatie waarbij geen enkele haak geselecteerd werd en waarbij haak (12) zieh in zijn laagste positie bevindt en haak (11) in zijn bovenste positie staat. Takelelement (14) bevindt zieh in zijn laagste positie en bijgevolg bevindt het punt (15b) zieh in zijn laagste positie. Door de heffing van haak (11) komt het punt 15a over een afstand h naar boven en het takelelement (17) komt over een afstand h/2 hoger te hangen. Dit resulteert in een heffing over een afstand h van het uiteinde (20) van takelkoord (18). De kettingdraden zijn nu in de positie   : "midden" gebracht.   



   We kunnen nu de reeds beschouwde situaties voor de haken beschouwen voor het geval waar het bovenste 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 rooster (16) samen met het mes (11') over een hoogte h opgeheven wordt, terwijl het onderste rooster (19) vast blijft
Voor de gevallen voorgesteld in de figuren 5a en 5b verandert er niets aangezien het mes (11') zieh daar in zijn onderste stand bevindt
Voor de gevallen voorgesteld in de figuren 5c en 5d, krijgen we door de heffing van rooster (16) als enige verschil dat punt (15b) over een afstand h lager komt, waardoor takelelement (17) over een afstand h/2 lager komt te hangen. Het effect van het heffen van rooster (16) over een hoogte h bestaat er dus in dat het uiteinde (20) over een afstand h lager komt te liggen in vergelijking met dezelfde hakenselecties zonder heffing van het rooster (16). 



   In de figuren 5e en 5f krijgen we dus als stand voor de kettingdraden respectievelijk de stand "midden" en de stand "onder". 



   In de figuren 5g en 5h bekijken we het effect van het heffen van het onderste rooster (19) over een hoogte h, samen met het mes (11'). Het is evident dat daardoor uiteinde (20) een afstand h lager komt te liggen dan bij identieke hakenselecties zonder heffing van rooster (19). 



  Bijgevolg krijgen we als resultaat de stand "midden" respectievelijk "onder" voor de kettingdraden. 



   Wanneer de haken niet geselecteerd worden komen we bij 2 opeenvolgende inslagen eerst in de situatie van figuur 5b en dan in de situatie van figuur 5d. We krijgen voor de kettingdraden achtereenvolgens de   stand"onder"   (heffing van haak (12)) en de stand "midden" (heffing van haak (11)). 



   Ten opzichte van de kettingdraden kunnen we algemeen zeggen dat (, bij selektie van de haken in bovenste stand, ) zonder hakenselectie de heffing van haak (11) een   stand "midden" realiseert,   en de heffing van haak 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 (12) een stand"onder", terwijl de heffing van elk van de roosters (16) en (19) een verlaging over een afstand h teweegbrengt. Bij hakenselectie van   een   van de haken in zijn bovenste stand komen we in de stand :"boven". 



   Bij hakenselectie in de onderste stand van de haken zijn er eveneens drie mogelijke standen (onder, midden en boven) voor de kettingdraden. In de figuren 5I t/m 5L worden de roosters (16) en (19) telkens beide als vast beschouwd. Deze vaste positie is h hoger dan bij selektie boven, fig. 5a t/m 5d. 



   Als er geen selectie van de haken gebeurt is, dan wordt de hoogste stand bekomen als de haak (11) omhoog gebracht is (fig. 5L). Dit wordt de stand "boven" voor de kettingdraden. Als de haak (12) daarentegen zieh boven bevindt wordt de stand "midden" bekomen. 



   De heffing van de haak (11) alleen heeft als gevolg dat een heffing over een afstand 2h bekomen wordt voor het uiteinde (20) van takelkoord (18). De heffing van de haak (12) alleen resulteert in een heffing over een afstand h. De laagste stand voor de kettingdraden : de stand "onder" wordt bekomen als een van de haken in de onderste stand geselecteerd wordt. Als vervolgens de andere haak ook naar onder gebracht is, bevinden ze zieh beide beneden. Takelelement (14) bevindt zieh in zijn onderste stand, en zowel punt (15a) als punt (15b) bevinden zieh in hun laagste stand. Daardoor komt ook takelelement (17) in zijn laagste stand, wat uiteindelijk in de laagst mogelijke stand voor takelkoorduiteinde (20) resulteert. 
 EMI13.1 
 



  Het effect van de heffing van één rooster (16) of (19) over een afstand h is hier uiteraard ook dat het takelkoorduiteinde (20) over een afstand h daalt. Omgekeerd resulteert het dalen van een rooster (16) of (19) over een afstand h in het stijgen van takelkoorduiteinde over een afstand h (figuur 5M t/m 5P). Ook hier kunnen de roosterseen ervan of beiden-voorzien worden om met   een   van de 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 messen (11') of (12') mee te bewegen. 



   Ter illustratie van de toepassingsmogelijkheden van de inrichting volgens de uitvinding beschouwen we een roedenweefsel (zie schematische voorstelling in fig.   6) :   2 schot doorgebonden. 



   Op elk schot heeft men een inslag I. Op elk 2de schot (2de, 4de,...) heeft men een roede R. De poolkettingdraden kunnen als figuurvormende poolkettingdraad werken door zieh op elk tweede schot boven de roede R te bevinden. Deze positie noemt men Boven (B). 



   De onderste positie (0) wordt ingenomen door een poolkettingdraad die zieh onder de inslag I bevindt. De positie midden (M) bevindt zieh boven de inslag I maar onder de roede R. 



   De poolkettingdraden   Pl,   P2, P3 kunnen bij elk schot de volgende posities innemen : Op elk lste schot :   Pl"Onder" ; P2   en P3   :"Midden"   Op elk 2de schot :   Pl"Boven" ; P2   en P3 :"Onder". 



   De jacquardmachine die aan deze vereisten kan voldoen bestaat uit een messenrooster met messen   (11')   en een messenrooster met messen (12'), die zieh in tegenfase met elkaar op en neer bewegen. De selectie van de haken (11) en (12) kan in de positie boven en beneden gebeuren. 



  Gebeurt die selectie in de positie boven, dan laat men rooster (16) meebewegen met het messenrooster   (11'),   terwijl het rooster (19) vastblijft. 



   Bij elk eerste schot moeten we de kettingdraden ofwel in de   positie"Midden"ofwel   in de   positie"onder"   bewegen. De toestand van de inrichting volgens de uitvinding, wordt voorgesteld in figuur 7a bij die twee mogelijkheden bij het eerste schot. Bij het eerste schot bevindt het mes (11') zieh boven en het mes (12') onder. 



   Bij selectie van haak (12) bevinden zieh op dat ogenblik de haken (11) en (12) in de stand "boven", geheven over een hoogte h. Takelelement (14) wordt een afstand h/2 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 hoger gebracht, waardoor het punt 15b van takelkoord (15) een hoogte h hoger komt. Doordat rooster (16) ook over een afstand h omhoog komt, wordt de heffing van het punt 15b teniet gedaan. Door de heffing van haak (11) is punt (15a) een hoogte h omhooggebracht. Takelelement (17) wordt over een hoogte h/2 omhoog getrokken. Aangezien rooster (19) vast is, krijgen we uiteindelijk een heffing h van het uiteinde (20) van takelkoord (18). De kettingdraden komen in de   stand"Midden".   



   Indien haak (12) niet geslecteerd werd, dan bevindt haak (11) zieh in de stand"Boven", terwijl haak (12) zieh in de stand "onder" bevindt. 



   Het punt 15a krijgt een heffing over een hoogte h. Takelelement (14) bevindt zieh in zijn laagste stand waardoor het punt (15b) van takelkoord (15) niet geheven wordt. Doordat het rooster (16) een hoogte h hoger komtsamen met mes (11') - is de resulterende beweging van het punt 15b een daling over een hoogte h. 



   Punt 15a stijgt over een afstand h terwijl 15b daalt over een afstand h, zodat takelelement (17) geen heffing ondergaat en zieh in zijn laagst mogelijke positie bevindt. Rooster (19) is vast zodat uiteinde (20) van takelkoord (18) eveneens in zijn laagste positie hangt. De kettingdraden bevinden zieh bijgevolg in de stand "onder". 



   Door het wel of niet selecteren van de haak (12) vóór het eerste schot, hebben we de keuze tussen de standen "Midden" of "Onder" voor de kettingdraden. 



   Bij het tweede schot bevindt het mes (12') zieh in de hoogste positie, terwijl mes   (11')   zieh in de laagste positie opstelt. Bij selectie van de haak (11) bevinden beide haken (11) en (12) zieh in de positie met heffing h, waardoor ze takelelement (14) over een hoogte h/2 hoger dan zijn laagste positie omhoog trekken. Punt (15a) heeft een heffing h, terwijl punt (15b) eveneens een hoogte h omhoog gebracht wordt. 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 



   Takelelement (17) wordt over een hoogte h omhooggebracht, waardoor het uiteinde van takelkoord   (1"S) -   in verbinding met vast rooster (19)-een heffing over een hoogte 2h krijgt. De kettingdraden zullen in de stand   "Boven" komen.    



   Het rooster (16) blijft in zijn onderste stand opgesteld aangezien het mes (11') - waarmee het verbonden   is, - zich   onderaan bevindt. 



   Indien haak (11) niet geselecteerd wordt, dan bevindt haak (11) zieh in zijn onderste positie, en is haak (12) in zijn bovenste positie gebracht. 



   Takelelement (14) bevindt zieh in zijn laagste stand, met als resultaat dat het punt (15b) niet gehven wordt en zieh in zijn laagste positie bevindt. Het punt (15a) bevindt zieh eveneens in zijn laagste stand-haak (11) is beneden-waardoor takelelement (17) zieh ook in zijn laagst mogelijke positie bevindt. Takelkoord (18) die met vast rooster (19) verbonden is, heeft bijgevolg zijn uiteinde. (20) in de laagst mogelijke positie. De kettingdraden zullen in de stand "onder" gebracht worden. 



   Door het wel of niet selecteren van haak (11) heeft men bij het tweede schot bijgevolg de keuze de kettingdraden in de stand "boven" of "onder" te brengen. 



   De keuzemogelijkheden voorgesteld in figuren 7a en 7b voor het eerste, respectievelijk het tweede schot, komen bijgevolg volledig overeen met de noodzakelijke standen van de kettingdraden voor het weven van het weefsel uit figuur 6, voor de poolkettingdraad P1 (standen "onder" en "boven") en voor de poolkettingdraden P2 en P3 (standen   "midden" en "onder").    



   In het geval dat de selectie van de haken (11) en (12) gebeurt in de onderste positie worden de twee roosters (16) en (19) vast opgesteld. De noodzakelijke posities van de inrichting volgens de uitvinding worden in de figuren 8a en 8b voorgesteld voor respectievelijk het eerste en het 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 tweede schot bij het weven van het weefsel uit figuur 6. Het eerste schot vindt plaats als het mes (12') zieh in zijn bovenste stand bevindt, en het mes   (11')   in zijn onderste stand. Indien de haak (11) niet geslecteerd werd, dan ondergaat takelelement (14) een heffing h/2 boven zijn laagst mogelijke stand-dit is als beide haken (11) en (12) zieh beneden bevinden-. Het punt (15a) ondergaat geen heffing, terwijl het punt (15b) een heffing over een hoogte h ondergaat. 



   Takelelement (17) komt bijgevolg over een hoogte h/2 hoger te hangen waardoor tenslotte het uiteinde (20) van de takelkoord   (18)   over een hoogte h wordt geheven boven zijn laagst mogelijke positie. De kettingdraden komen in de positie "midden". 



   De andere noodzakelijke stand voor de kettingdraden, bij het eerste schot, wordt bekomen door de selectie van de haak (12) in zijn onderste stand. Beide haken zijn bij het eerste schot bijgevolg in hun laagste stand, waardoor takelelement (14) en bijgevolg ook punt (15b) in hun laagste positie komen. Ook punt (15a) bevindt zieh in de laagste stand, waardoor ook het takelelement (17) in zijn onderste positie hangt. Daardoor hangt het uiteinde (20) een takelkoord   (18)   in de laagste positie. De kettingdraden komen in de laagste stand, de stand "onder". 



   Bij het eerste schot worden zodoende de noodzakelijke   standen "midden" en "onder" voor   de kettingdraden bekomen door de haak (11) respectievelijk niet of wel in zijn onderste stand te selecteren. 



   Bij het tweede schot worden de noodzakelijke   standen "boven" en "onder" verkregen   door respectievelijk de haak (11) niet of wel te selecteren in zijn onderste stand. Bij het niet-selecteren van de haak (11) bevindt de haak (11) zieh boven, en is de haak (12) in zijn onderste stand bij het tweede schot. Takelelement (14) wordt een 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 hoogte h/2 boven zijn laagste stand geheven, wat tot een heffing over een hoogte h leidt voor het punt (15b). Ook punt (15a) is over een hoogte h omhooggebracht, zodat het takelelement (17) een hoogte h hoger komt te hangen. 



  Daardoor wordt uiteinde (20) van takelkoord (18) over een afstand 2h naar boven gebracht. De kettingdraden worden bijgevolg in de stand "boven" gebracht. 



   Bij het wel selecteren van de haak (11), krijgt men bij het tweede schot, de situtatie waarbij beide haken (11) en (12) zieh in hun onderste stand bevinden. Deze situatie is-voor de inrichting volgens de uitvindingdezelfde als bekomen werd bij de selectie van haak (12) in zijn onderste stand, hetgeen hoger in detail werd beschreven. Hier wordt bijgevolg ook de stand "onder" voor de kettingdraden verkregen. 



   Voor een andere mogelijke toepassing van de inrichting volgens de uitvinding kunnen we terug verwijzen naar figuur   1,   die schematisch een dubbelspoelig geweven dubbelstuk poolweefsel voorstelt in de 2-schot-V-binding. 



   Bij elk eerste schot moet daarbij voor een gedeelte van de poolkettingdraden   (P1,   P2, P3) de keurzemogelijkheid bestaan tussen de standen "onder" of "midden", terwijl voor een ander gedeelte van de poolkettingdraden   (psi,   P5) de keuzemogelijkheid moet bestaan tussen de   standen "onder" en "boven".   



   Bij elk tweede schot moet voor dit weefsel voor de eerste groep poolkettingdraden de keuzemogelijkheid bestaan tussen de standen "onder" en "boven", terwijl voor de tweede groep poolkettingdraden (P4, P5) de keuzemogelijkheid moet bestaan tussen de   standen "boven" en   "midden". 



   Voor het eerste schot worden de nodige keuzemogelijkheden voor de inrichting volgens de uitvinding voorgesteld in figuur   9a ;   voor het tweede schot verwijzen wij naar figuur 9b. 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 



   Voor de eerste groep poolkettingdraden wordt het rooster (16) beweegbaar opgesteld-samen met mes   (li')-   en het rooster (19) is vast, terwijl voor de tweede groep poolkettingdraden de beide roosters vast opgesteld zijn. 



   De opstelling voor de   lste   groep poolkettingdraden staat op elke figuur links van de opstelling voor de 2de groep poolkettingdraden. 



   Bij het eerste schot, zijn er voor de eerste 
 EMI19.1 
 groep poolkettingdraden twee keuzemogelijkheden "onder" door het respectievelijk niet of wel (nl.selecteren van de haak (12) in zijn bovenste positie. 



  Daarvoor kunnen we verwijzen naar de beschrijving die behoort bij figuur 7a. 



   Bij de tweede groep poolkettingdraden wordt de takelkoord (13) aan haak (11) bevestigd en takelkoord (15) aan haak (12), juist het omgekeerde van hetgeen tot nu toe steeds het geval is geweest. Beide roosters (16) en (19) zijn vast opgesteld. Deze situatie is identiek als deze uit figuur 7b. door de omwisseling bekomen we deze standen   ("onder" en "boven")   nu echter bij het eerste schot. 



   Voor de 2de groep poolkettingdraden krijgen we de nodige keuzemogelijkheden door het wel of niet selecteren van de haak (12) in de bovenste stand, terwijl de roosters (16) en (19) vast moeten opgesteld zijn. 



   De jacquardmachine moet bijgevolg uit twee gedeelten bestaan : een gedeelte voor de eerste groep poolkettingdraden met beweegbaar rooster (16) en een gedeelte voor de tweede groep poolkettingdraden met vaste roosters (16) en (19) en met een omgewisselde takelophanging. 



   Voor het tweede schot, hebben we voor de eerste groep poolkettingdraden de keuze tussen de standen "onder"   en "boven" nodig.   De standen voor de inrichting volgens de uitvinding die hieraan voldoen komen overeen met figuur 7b. 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 Door het wel of niet selecteren van de haak (11) in zijn bovenste stand wordt respectievelijk de stand "boven" en   "onder" gerealiseerd.    



   Voor de tweede groep poolkettingdraden hebben we bij het tweede schot de keuze nodig tussen de standen   "boven" en "midden".    



   De stand "boven" wordt bekomen op dezelfde manier als voor de eerste groep poolkettingdraden bij het tweede schot : nl. door het selecteren van de haak (11) in zijn bovenste stand. De stand van de inrichting is identiek aangezien de omwisseling van de takelophanging geen rol speelt als beide haken (11) en (12) boven zijn, en als mes   (11')   beneden is (beweegbaar rooster (16) is gelijk aan vast rooster (16)). 



   De stand "midden" wordt bekomen door de haak (11) niet te selecteren bij het tweede schot. Takelelement (14) bevindt zieh in zijn laagst mogelijke stand en bijgevolg ook het punt (15b). Het punt (15a) is door haak (12) over een hoogte h opgeheven. Takelelement (17) komt over een afstand h/2 hoger te hangen, waardoor het uiteinde (20) van takelkoord (18) op een hoogte h boven zijn laagste stand komt te hangen. De kettingdraden zijn bijgevolg in hun stand "midden" gebracht. 



   Ter verduidelijking van de praktische realisatie van de takelophanging volgens de uitvinding, in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm, verwijzen we naar figuur 10, die een zijaanzicht voorstelt van het gedeelte van de inrichting dat met   een   stel komplementaire haken samenwerkt. Aan elk stel komplementaire haken van de jacquardmachine is de op figuur 10 voorgestelde takelophanging verbonden. In figuur 11 wordt een perspectief zieht voorgesteld van het gedeelte van de inrichting die met drie stellen komplementaire haken samenwerkt. 



   Elke haak (11) en (12) bestaat uit een 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 langwerpige strip, langs een zijkant voorzien van een uitsteeksel. Onder elke hakenrij, precies onder het uitsteeksel van die haken bevindt zieh een mes (11'), respectievelijk (12') die beide in tegenfase met elkaar een op en neergaande beweging uitvoeren, waarbij ze tijdens hun bewegingen de haken (11) en (12) kunnen meenemen naar boven. Daarvoor is de vorm en de grootte van het uitsteeksel van elke haak (11) en (12) zodanig dat die haak (11) en (12) op de bovenkant van het onderliggende mes (11) of (12) kan rusten gedurende de opwaartse beweging ervan. 



   Aan de onderkant van elke haak (11) en (12) is een opening die dient voor de bevestiging van takelkoorden (13) en (15). 



   Aan de onderkant van alle haken (11) behorende tot eenzelfde rij, worden de uiteinden van twee takelkoorden bevestigd. Het uiteinde van takelkoord (13) en het uiteinde van takelkoord (15). . Takelkoord (13) hangt neerwaarts en loopt over de onderkant van de bovenste takelrol (14') van takelelement (14), en dan terug naar boven waar het tweede uiteinde van dit takelkoord (13) met de onderkant van de haak (12) verbonden is-de tot een andere rij behorende complementaire haak-. 



   Het takelkoord (15) hangt lager neerwaarts dan takelkoord (13) en loopt over de onderkant van de bovenste takelrol (17') van takelelement (17), en dan terug naar boven, waar het over de bovenkant van de onderste takelrol (14") van takelelement (14) geleid is, en verder terug naar beneden loopt, waar het uiteinde verbonden is met een rooster (16). Rooster (16) kan ofwel vast opgesteld zijn ofwel beweegbaar zijn, waarbij het de bewegingen van mes   (11')   of (12') kan volgen. 



   Elk takelelement (14) en (17) bestaat uit een bovenste en een onderste takelrol (14'), (17') respectievelijk (14"),   (17")   die boven elkaar op evenwijdige asjes verdraaibaar opgesteld zijn. Beide asjes 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 zijn verder mechanisch met gekende middelen, - door bijvoorbeeld twee zijplaten evenwijdig met de twee zijdelingse flanken van de takelrollen - met elkaar verbonden. 



   Beide takelelementen (14) en (17) hangen bijgevolg met hun bovenste takelrol in de lus die door de neerhangende takelkoorden (13) en (15) wordt gevormd, waarbij de takelkoorden (13) en (15) over de genoemde takelrollen (14) en (17) lopen. 



   Over de bovenkant van de onderste takelrol (17") van takelelement (17) loopt een andere takelkoord (18) die met     n   uiteinde neerwaarts verbonden is met het rooster (19) en met het andere uiteinde (20) lager verbonden wordt met   een   of meerdere harnaskoorden in verbinding met de kettingdraden. Rooster (19) kan eveneens als roosters (16) ofwel vast opgesteld zijn ofwel beweegbaar zijn, waarbij 
 EMI22.1 
 het de bewegingen volgt van mes (11') of mes (12'). Op de figuur 11 worden enkel de met de takelkoorden (15) en (18) verbonden latten van de roosters (16) en (19) voorgesteld. 



   Het voordeel van de uitvinding ligt in het feit dat men voor het mogelijk maken van drie verschillende standen van de kettingdraden, slechts   een   stel komplementaire haken (11) en (12) per poolpunt nodig heeft. Tot op heden moest men om die mogelijkheid te voorzien beschikken over twee stellen komplementaire haken per poolpunt, wat een grotere plaatsinname van de jacquardmachine met zieh meebracht.

Claims (8)

CONCLUSIES.
1. Takelophanging voor het vormen van de gaap in de kettingdraden bij een jacquard-machine, waarbij de takelelementen enerzijds met de haken verbonden zijn door middel van takelkoorden, waarbij een uiteinde van een takelkoord met een of meerdere kettingdraden verbonden wordt, en waardoor als gevolg van de selectiemogelijkheden van de haken, eventueel in kombinatie met de sturing van een op en neer beweegbaar ophangpunt van een takelkoord, voor de kettingdraden, ten minste per 2 schot, drie mogelijke standen kunnen gekozen worden, met het kenmerk dat d e takelophanging samenwerkt met één stel van twee komplementaire haken (11) en (12) per poolpunt, en samengesteld is uit twee boven elkaar hangende takelelementen (14) en (17) - elk bestaande uit twee boven elkaar verbonden verdraaibare rollen (14'), (14") en (17'),
(17") - die onder elk stel komplementaire haken worden opgehangen aan die haken met takelkoorden (13) en (15), waarbij elk uiteinde van takelkoord (13) aan één van de haken (11) en (12) vastgemaakt is, terwijl het neerhangend gedeelte ervan over de bovenste rol (14') van takelelement (14) loopt-die op die manier opgehangen is -, waarbij aan een van de haken (11) een tweede takelkoord (15) vastgemaakt is die lager dan takelelement (14) naar beneden hangt, over de bovenste rol (17') van takelelement (17) loopt-die op die manier opgehangen is -, en terug naar boven loopt, over de onderste rol (14") van takelelement (14) geleid is, en terug neerwaarts met zijn uiteinde in een lager gelegen vast punt van de jacquardmachine verbonden is, en waarbij over de onderste rol (17") van takelelement (17) een takelkoord (18)
geleid is die met het ene uiteinde met een lager gelegen vast punt van de jacquardmachine verbonden is, en met het <Desc/Clms Page number 24> andere uiteinde (20) met één of meerdere kettingdraden verbonden wordt via de harnaskoorden.
2. Takelophanging volgens conclusie 1 met het kenmerk dat takelkoord (15) met het uiteinde dat niet aan een haak (11) verbonden is, met een rooster (16) verbonden is dat op en neer beweegbaar is in fase met een van de massen (11') of (12'), over eenzelfde hoogte h als de heffing van die messen.
3. Takelophanging volgens conclusies 1 en 2 met het kenmerk dat takelkoord (18) met het uiteinde dat niet met de kettingdraden verbonden is, met een rooster (19) verbonden is dat op en neer beweegbaar is in fase met één van de messen (11') of (12') over eenzelfde hoogte h als de heffing van die messen.
4. Takelophanging voor het vormen van de gaap in de kettingdraden bij een jacquard-machine, waarbij de takelelementen enerzijds met de haken verbonden zijn door middel van takelkoorden, waarbij een uiteinde van een takelkoord met een of meerdere kettingdraden verbonden wordt, en waardoor als gevolg van de selectiemogelijkheden van de haken, eventueel in kombinatie met de sturing van een op en neer beweegbaar ophangpunt van een takelkoord, voor de kettingdraden, ten minste per 2 schot, drie mogelijke standen kunnen gekozen worden, met het kenmerk dat de takelophanging samenwerkt met een stel van twee komplementaire haken (11) en (12) per poolpunt, en samengesteld is uit twee boven elkaar hangende takelelementen (14) en (17)-elk bestaande uit twee boven elkaar verbonden verdraaibare rollen (14'), (14") en (17'), (17")
- die onder elk stel komplementaire haken worden opgehangen aan die haken met koorden (21) en (22), waarbij takelelement (14) met een eraan vastgemaakt koord (22) rechtstreeks aan één van de haken (11) wordt opgehangen, en het ene uiteinde van takelkoord (21) aan <Desc/Clms Page number 25> de andere haak (12) vastgemaakt is, terwijl dat takelkoord (21) lager dan takelelement (14) neerhangt, over de bovenste rol (17') van takelelement (17) loopt- die op die manier opgehangen is-en terug naar boven loopt, over de onderste rol (14") van takelelement (14) geleid is, en terug neerwaarts met zijn uiteinde in een lager gelegen vast punt van de jacquardmachine verbonden is, en waarbij over de onderste rol (17") van takelelement (17) een takelkoord (18) geleid is die met het ene uiteinde met een lager gelegen vast punt van de jacquardmachine verbonden is,
en met het andere uiteinde (20) met één of meerdere kettingdraden verbonden wordt via harnaskoorden.
5. Takelophanging volgens conclusie 5 met het kenmerk dat takelkoord (21) met het uiteinde dat niet aan een haak (12) verbonden is een rooster (16) verbonden is dat op en neer beweegbaar is in fase met een van de messen (11') eof (12'), over eenzelfde hoogte h als de heffing van die messen.
6. Takelophanging volgens de conclusies 5 en 6 met het kenmerk dat takelkoord (18) met het uiteinde dat niet met de kettingdraden verbonden is met een rooster (19) verbonden is dat op en neer beweegbaar is in fase met een van de messen (11') of (12'), over eenzelfde hoogte h als de heffing van die messen.
7. Jacquardmachine voorzien van een takelophanging volgens een of meerdere van de conclusies 1 t/m 3.
8. Jacquardmachine voorzien van een takelophanging volgens een of meerdere van de conclusies 4 t/m 6.
BE9000559A 1990-05-31 1990-05-31 Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging. BE1004347A3 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9000559A BE1004347A3 (nl) 1990-05-31 1990-05-31 Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging.
EP91201264A EP0459582B1 (de) 1990-05-31 1991-05-28 Flaschenzug-Aufhängung für eine Jacquardmaschine und Jacquardmaschine, die mit einer derartigen Flaschenzug-Aufhängung versehen ist.
DE59106399T DE59106399D1 (de) 1990-05-31 1991-05-28 Flaschenzug-Aufhängung für eine Jacquardmaschine und Jacquardmaschine, die mit einer derartigen Flaschenzug-Aufhängung versehen ist.
US07/707,067 US5139052A (en) 1990-05-31 1991-05-29 Tackle suspension for a jacquard machine
KR1019910008864A KR910020227A (ko) 1990-05-31 1991-05-30 쟈카드(jacquard)기계의 태클 서스펜션(tackle suspension)과 그러한 태클 서스펜션을 갖춘 쟈카드 기계
JP3156012A JPH0735619B2 (ja) 1990-05-31 1991-05-31 ジャカード織機の滑車コード装置

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9000559A BE1004347A3 (nl) 1990-05-31 1990-05-31 Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1004347A3 true BE1004347A3 (nl) 1992-11-03

Family

ID=3884810

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9000559A BE1004347A3 (nl) 1990-05-31 1990-05-31 Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US5139052A (nl)
EP (1) EP0459582B1 (nl)
JP (1) JPH0735619B2 (nl)
KR (1) KR910020227A (nl)
BE (1) BE1004347A3 (nl)
DE (1) DE59106399D1 (nl)

Families Citing this family (17)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1005823A3 (nl) * 1992-05-19 1994-02-08 Wiele Michel Van De Nv Takelinrichting voor jacquardmachine.
DE4304227A1 (de) * 1993-02-12 1994-08-18 Chemnitzer Webmasch Gmbh Verfahren zur Herstellung eines Doppelteppichgewebes
BE1008209A4 (nl) * 1993-04-23 1996-02-13 Wiele Michel Van De Nv Jacquardmachine.
FR2715666B1 (fr) * 1994-01-28 1996-05-03 Staubli Verdol Mécanique d'armure propre à engendrer quatre positions des fils de chaîne d'un métier à tisser.
BE1008131A4 (nl) * 1994-03-11 1996-01-23 Wiele Michel Van De Nv Takelinrichting.
BE1008975A5 (nl) * 1994-12-20 1996-10-01 Wiele Michel Van De Nv Jacquardmachine met takelinrichting.
BE1008974A5 (nl) * 1994-12-20 1996-10-01 Wiele Michel Van De Nv Takelinrichting voor een jacquardmachine.
BE1009137A4 (nl) * 1995-02-20 1996-12-03 Wiele Michel Nv Van De Driestanden niet-open-gaap jacquardmachine.
BE1009383A3 (nl) * 1995-05-10 1997-03-04 Michel Van De Wiele N V Vierstanden-jacquardmachine.
BE1010329A5 (nl) * 1996-06-06 1998-06-02 Wiele Michel Van De Nv Inrichting voor het weven van lussenpoolweefsels.
FR2754277B1 (fr) * 1996-10-04 1998-12-18 Staubli Lyon Mecanique d'armure a trois positions et metier a tisser de type jacquard equipe d'une telle mecanique
EP0940489A1 (en) * 1998-02-06 1999-09-08 Kornblit Amnon Tackle device for Jacquard machines
BE1011943A3 (nl) * 1998-05-28 2000-03-07 Wiele Michel Van De Nv Werkwijze en weefmachine voor het weven van een poolweefsel.
BE1015098A5 (nl) * 2002-09-09 2004-10-05 Wiele Michel Van De Nv Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine.
BE1016295A3 (nl) * 2004-11-04 2006-07-04 Wiele Michel Van De Nv Werkwijze en inrichting voor het weven van weefsels voorzien van zones met vlottende pool over meerdere inslagdraden.
US20070048491A1 (en) * 2005-08-23 2007-03-01 Couristan Inc. Water resistant carpet and method of manufacture the same
EP3165643B1 (en) * 2015-11-04 2018-04-18 NV Michel van de Wiele Jacquard machine, face-to-face weaving machine comprising at least one jacquard machine, and method of setting up a jacquard machine

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE529019A (nl) *
BE548296A (nl) *
GB883257A (en) * 1958-05-05 1961-11-29 Lehembre & Cie A Improvements in jacquard mechanism for weaving looms
DE2939714B1 (de) * 1979-09-29 1980-10-16 Zangs Ag Maschf Doppelrollenelement fuer Jacquardmaschinen

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1513410A (fr) * 1966-12-09 1968-02-16 Mecaniques Verdol Soc D Perfectionnements aux mécaniques d'armure à trois positions
DE3233547A1 (de) * 1982-09-10 1984-03-15 Fa. Oskar Schleicher, 4050 Mönchengladbach Fachbildevorrichtung fuer textilmaschinen, insbesondere webmaschinen
FR2647473B1 (fr) * 1989-05-24 1991-07-26 Staubli Verdol Perfectionnements aux mecaniques d'armure a trois positions

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE529019A (nl) *
BE548296A (nl) *
GB883257A (en) * 1958-05-05 1961-11-29 Lehembre & Cie A Improvements in jacquard mechanism for weaving looms
DE2939714B1 (de) * 1979-09-29 1980-10-16 Zangs Ag Maschf Doppelrollenelement fuer Jacquardmaschinen

Also Published As

Publication number Publication date
JPH0735619B2 (ja) 1995-04-19
KR910020227A (ko) 1991-12-19
EP0459582A1 (de) 1991-12-04
JPH04272249A (ja) 1992-09-29
EP0459582B1 (de) 1995-09-06
US5139052A (en) 1992-08-18
DE59106399D1 (de) 1995-10-12

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1004347A3 (nl) Takelophanging voor een jacquardmachine en jacquardmachine voorzien van een dergelijke takelophanging.
BE1016008A4 (nl) Werkwijze en inrichting voor het weven van dubbelzijdig bruikbare weefsels.
DE69707995T3 (de) Verfahren und Vorrichtung zur Wahl der beweglichen Haken einer Fachbildungsvorrichtung sowie Jacquardwebmaschine
BE1000304A5 (nl) Opengaap-jacquardmachine waarvan de takelinrichting door middel van op en neer beweegbare planken in blok gestuurd wordt.
US5522435A (en) Machine for weaving face to face fabrics
BE1011943A3 (nl) Werkwijze en weefmachine voor het weven van een poolweefsel.
BE1008975A5 (nl) Jacquardmachine met takelinrichting.
BE1011711A5 (nl) Gaapvormingsinrichting voor het individueel sturen van de kettingdraden van een weefmachine.
US3938560A (en) Apparatus for the mechanical operation of thread or yarn guides
US5743308A (en) Double lift weave system
BE1025414B1 (nl) Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine
BE1011210A3 (nl) Vierstanden-opengaap-jacquardmachine.
US5193589A (en) Double lift open shed jacquard machine for pile fabric
BE1011710A3 (nl) Gaapvormingsinrichting voor weefmachines.
EP0106974B1 (de) Rollenzugeinrichtung für eine Jacquardmaschine
US4379474A (en) Heddle frame actuating mechanism located between a dobby and the heddle frames of a weaving machine
US20070102057A1 (en) Method and device for weaving fabrics provided with zones with floating pile across several weft yarns
US2232312A (en) Toy loom
BE1008131A4 (nl) Takelinrichting.
BE1010133A3 (nl) Gaapvormingsinrichting voor een textielmachine.
BE1009383A3 (nl) Vierstanden-jacquardmachine.
EP0727515B1 (en) Three-position non-open-shed jacquard
USRE202E (en) Improvement in jacquard machinery for weaving all
BE1010329A5 (nl) Inrichting voor het weven van lussenpoolweefsels.
BE1005506A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het weven.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20090531