[go: up one dir, main page]
More Web Proxy on the site http://driver.im/

NL9101994A - Injectiespuit. - Google Patents

Injectiespuit. Download PDF

Info

Publication number
NL9101994A
NL9101994A NL9101994A NL9101994A NL9101994A NL 9101994 A NL9101994 A NL 9101994A NL 9101994 A NL9101994 A NL 9101994A NL 9101994 A NL9101994 A NL 9101994A NL 9101994 A NL9101994 A NL 9101994A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
ring
needle
piston
assembly
syringe according
Prior art date
Application number
NL9101994A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Advanced Protective Injection
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Advanced Protective Injection filed Critical Advanced Protective Injection
Priority to NL9101994A priority Critical patent/NL9101994A/nl
Priority to JP5510014A priority patent/JPH07501960A/ja
Priority to AU32679/93A priority patent/AU3267993A/en
Priority to PCT/NL1992/000217 priority patent/WO1993010842A1/en
Priority to CA 2124574 priority patent/CA2124574A1/en
Priority to BR9206841A priority patent/BR9206841A/pt
Priority to EP93901504A priority patent/EP0683682A1/en
Priority to US08/008,865 priority patent/US5263934A/en
Publication of NL9101994A publication Critical patent/NL9101994A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M5/00Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
    • A61M5/178Syringes
    • A61M5/31Details
    • A61M5/32Needles; Details of needles pertaining to their connection with syringe or hub; Accessories for bringing the needle into, or holding the needle on, the body; Devices for protection of needles
    • A61M5/3205Apparatus for removing or disposing of used needles or syringes, e.g. containers; Means for protection against accidental injuries from used needles
    • A61M5/321Means for protection against accidental injuries by used needles
    • A61M5/322Retractable needles, i.e. disconnected from and withdrawn into the syringe barrel by the piston
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M5/00Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
    • A61M5/178Syringes
    • A61M5/31Details
    • A61M5/315Pistons; Piston-rods; Guiding, blocking or restricting the movement of the rod or piston; Appliances on the rod for facilitating dosing ; Dosing mechanisms
    • A61M5/31501Means for blocking or restricting the movement of the rod or piston
    • A61M5/31505Integral with the syringe barrel, i.e. connected to the barrel so as to make up a single complete piece or unit
    • A61M2005/31506Integral with the syringe barrel, i.e. connected to the barrel so as to make up a single complete piece or unit formed as a single piece, e.g. moulded
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M5/00Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
    • A61M5/178Syringes
    • A61M5/31Details
    • A61M5/315Pistons; Piston-rods; Guiding, blocking or restricting the movement of the rod or piston; Appliances on the rod for facilitating dosing ; Dosing mechanisms
    • A61M5/31501Means for blocking or restricting the movement of the rod or piston
    • A61M2005/31508Means for blocking or restricting the movement of the rod or piston provided on the piston-rod
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M5/00Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
    • A61M5/178Syringes
    • A61M5/31Details
    • A61M5/315Pistons; Piston-rods; Guiding, blocking or restricting the movement of the rod or piston; Appliances on the rod for facilitating dosing ; Dosing mechanisms
    • A61M5/31501Means for blocking or restricting the movement of the rod or piston
    • A61M5/31505Integral with the syringe barrel, i.e. connected to the barrel so as to make up a single complete piece or unit
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M5/00Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
    • A61M5/178Syringes
    • A61M5/31Details
    • A61M5/32Needles; Details of needles pertaining to their connection with syringe or hub; Accessories for bringing the needle into, or holding the needle on, the body; Devices for protection of needles
    • A61M5/3205Apparatus for removing or disposing of used needles or syringes, e.g. containers; Means for protection against accidental injuries from used needles
    • A61M5/321Means for protection against accidental injuries by used needles
    • A61M5/3213Caps placed axially onto the needle, e.g. equipped with finger protection guards

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Vascular Medicine (AREA)
  • Anesthesiology (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Hematology (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Infusion, Injection, And Reservoir Apparatuses (AREA)
  • Fuel-Injection Apparatus (AREA)

Description

Injectiespuit.
De uitvinding heeft betrekking op een injectiespuit volgens de aanhef van conclusie 1.
Uit de oudere aanvrage 90 00487 van dezelfde uitvinder is een dergelijke injectiespuit bekend, die verder nog voldoet aan de aanhef van conclusie 11.
Dergelijke spuiten zijn bestemd om na verwijdering uit een verpakking injectievloeistof uit een met een doorboorbare stop afgesloten voorraadflesje te zuigen, waarbij het zuiger-zuigerstang-samenstel in de uitgangsstand zich in de uitgetrokken toestand bevindt. De in de houder aanwezige lucht wordt dan bij het in het flesje steken van de naald in het flesje gedreven, zodat bij het wederom terugtrekken van het samenstel de vloeistofaanzuiging niet door onderdruk in het flesje wordt gehinderd. Voor het in de patiënt inspuiten van de injectievloeistof wordt dan eerst met naar boven gerichte naald de restlucht uit de houder en de naald verdreven. Bij het geheel indrukken van de zuiger tijdens het inspuiten vindt dan de koppeling met de naaldvoet plaats.
Een aldus uitgevoerde injectiespuit heeft het voordeel, dat de lucht in de verpakte spuit voldoende steriel kan worden gemaakt om de inhoud van het flesje niet te verontreinigen, doch een bezwaar is, dat de verpakte spuit een grote lengte heeft, zodat dergelijke verpakte spuiten veel ruimte innemen. Een ander bezwaar is, dat bij onjuiste bediening van deze spuit de koppeling tussen de zuiger en de naaldvoet ontijdig kan plaatsvinden. Een verder bezwaar is, dat de slag-begrenzingsmiddelen tamelijk ingewikkeld van vorm zijn, hetgeen de vervaardigingskosten ongunstig beïnvloedt. Daar dergelijke spuiten als wegwerpspuiten zijn bedoeld, dienen de kosten zoveel mogelijk te worden beperkt.
De uitvinding verschaft een injectiespuit van de in de aanhef van conclusie 1 genoemde soort, die in de ingeschoven toestand van het samenstel kan worden verpakt, en die op een zeer voordelige wijze kan worden vervaardigd.
Daartoe heeft de injectiespuit volgens de uitvinding de in het kenmerkende gedeelte van conclusie 1 genoemde kenmerken.
De slagvergroting van het samenstel vindt dan weer plaats, nadat het samenstel na het aanzuigen van lucht voor de eerste maal geheel is ingedrukt, zodat de koppeling met de naaldvoet pas na het voor de tweede maal indrukken in dit samenstel kan plaatsvinden.
Een eerste uitvoeringsvorm van de injectiespuit volgens de uitvinding heeft de in conclusie 2 genoemde bijkomende kenmerken, terwijl conclusie 3 en 4 nog verdere gunstige kenmerken daarvan noemen, die een ontijdige verschuiving van de ring tegengaan.
Conclusies 5, 6 en 7 hebben betrekking op een enigszins gewijzigde uitvoeringsvorm, waarbij de ring buitenwaarts uit-zetbaar is, waarvan de werking ook bij veroudering niet achteruit kan gaan, terwijl conclusies 8 en 9 bijzondere uitvoeringsvormen van de verende ringen noemen.
Conclusie 11 heeft betrekking op een tweede uitvoeringsvorm, die een rechtstreekse verbetering van de spuit volgens de voornoemde oudere NL-aanvrage vormt.
Conclusies 12..16 hebben betrekking op een gunstige uitvoering van de naaldvoetvergrendeling, terwijl conclusies 17..20 op een bijzonder naaldkapje voor een dergelijke injectiespuit betrekking hebben.
De uitvinding zal in het onderstaande nader worden toegelicht aan de hand van een tekening; hierin toont: fig. 1 een schematische doorsnede van een eerste uitvoeringsvorm van de injectiespuit volgens de uitvinding; fig. 2A..C deeldoorsneden van deze injectiespuit; fig. 3A..D deeldoorsneden van het eindgedeelte van een dergelijke injectiespuit ter verduidelijking van de vergren-delings- en koppelmiddelen van de naaldvoet en de zuiger; fig. 4 een doorsnede van het eindgedeelte van een enigszins afwijkende uitvoering van de injectiespuit van fig. 1 en 2; fig. 5 overeenkomstige doorsneden van een tweede uitvoeringsvorm van de injectiespuit volgens de uitvinding; fig. 6A..C een enigszins gewijzigde uitvoering van de spuit van fig. 5 in verschillende standen.
fig. 7A..C schematische deeldoorsneden van een deel van een derde uitvoeringsvorm van de injectiespuit volgens de uitvinding in drie verschillende standen; en fig. 8 schematische voorstellingen van een naaldkapje voor een dergelijke injectiespuit.
In fig. 1 is een eerste uitvoeringsvorm van de injectiespuit volgens de uitvinding afgeheeld. Deze omvat een in hoofdzaak cilindervormige mantel 1, die op enige afstand van het open eind 2 ervan een vastgrijpring 3, en aan het andere eind een vernauwde tuit 4 bezit, die door tussenkomst van een in hoofdzaak kegelvormig oppervlak 5 op de mantel 1 aansluit.
Vanuit het open eind 2 is een naaldvoet 6 in de mantel 1 geschoven, waarmede een holle naald 7 vast is verbonden, welke naald door een in de vernauwing 4 gestoken busje 8 verschuifbaar naar buiten steekt. De naaldvoet 6 stuit tegen het kegelvormige verbindingsoppervlak 5, en wordt op nog te beschrijven wijze tegen verschuiving geborgd, ten einde te verzekeren, dat bij het uitoefenen van een langskracht op de naald 7, bijvoorbeeld bij het doorboren van een stopje van een voorraadfles je met injectievloeistof dan wel van de huid van een patiënt, de naaldvoet 6 niet naar binnen kan worden gedrukt.
Bij het samenstellen van een dergelijke spuit kunnen alle onderdelen achter elkaar vanaf het open eind 2 in de mantel 1 worden geschoven. Daarbij kan in het bijzonder eerst de naald 7 met het stompe eind door het busje 8 worden gestoken en daarna in de naaldvoet 6 (bijvoorbeeld met lijm) worden vastgemaakt, waarna de naaldvoet met de naald 7 en het busje 8 in de mantel 1 wordt geschoven. De naald 7 wordt dan bij het doorvoeren ervan door de tuit 4 goed in de asrichting geleid, zodat beschadiging van de naald wordt vermeden (zie ook de nog te beschrijven fig. 3B en C).
Niet afgebeelde aanslagen zorgen ervoor, dat de zuiger 9 na het invoeren ervan in de mantel 1 niet meer uit deze mantel kan worden weggetrokken.
Het zal voorts duidelijk zijn, dat een dergelijke spuit ook kan worden aangepast aan het gebruik van op de buitenzijde te steken losse naalden, bijvoorbeeld zoals in de voornoemde oudere aanvrage 90 00 487 is getoond en beschreven.
In de houder 1 is voorts een samenstel van een zuiger 9 en een daarmede verbonden zuigerstang 10 gestoken, welke zuigerstang 10 aan het vrije eind een drukoppervlak 11 bezit, waarmede de zuigerstang 10 kan worden bediend. De zuiger 9 bezit bijvoorbeeld een dichtingsring 12, die voor een vloeistofdichte aansluiting op de binnenwand van de mantel 1 zorgt, en is voorts aan de zijde van de naaldvoet 6 van een kegelvormig oppervlak 13 voorzien. De naaldvoet 6 heeft een overeenkomstig kegeloppervlak 14, een ên ander zodanig, dat de dode ruimte bij geheel ingedrukte zuiger 9 zo klein mogelijk wordt.
Voorts zijn nog nader te beschrijven middelen aanwezig om bij het geheel indrukken van de zuiger 9 een koppeling tussen deze zuiger en de naaldvoet 6 tot stand te brengen, en daarbij tevens de vergrendeling van de naaldvoet op te heffen, zodanig, dat na het tot stand brengen van deze koppeling en het opheffen van de vergrendeling de naaldvoet 6 met de naald 7 in de mantel 1 naar binnen kan worden getrokken.
Nabij het open eind van de mantel 1 is de mantel voorzien van een aantal naar binnen verende tongen 15, zoals duidelijker uit fig. 2 blijkt. Op de zuigerstang 10 zijn twee gedeelten met kleinere middellijn gevormd, die twee steunvlakken 16 en 17 vormen, waarvan het oppervlak 17 met de kleinste middellijn aan de zuigerzijde is gelegen. In het afgebeelde geval, zie ook fig. 2b, is de zuigerstang 10 kruisvormig uitgevoerd, en bevinden deze steunvlakken zich in de ribben daarvan. Op het aan de buitenzijde gelegen steunvlak 16 bevindt zich in de uitgangstoestand een naar binnen toe verende ring 18, bijvoorbeeld een gespleten ring, doch in plaats daarvan kan ook een schroefveer worden gebruikt; deze ring rust met naar binnen gerichte spanning op het steunvlak 16. Zoals in fig. 2C is afgebeeld, kan een nokje 19 nabij het binneneind van het steunvlak 16 op de binnenwand van het gedeelte 2 zijn aangebracht om de ring 18 tegen ongewilde verschuiving op dit steunvlak vast te houden.
Fig. 2A toont de uitgangstoestand, waarbij de ring 18 zich aan de buitenzijde van de tongen 15 bevindt. Wanneer dan lucht wordt aangezogen en vervolgens in een voorraadflesje wordt uitgedreven, kan de zuigerstang 10 na het voorbijlopen van de tongen 15 niet verder naar binnen worden gedrukt dan tot de in fig. 1 afgeheelde stand, waarbij de ring 18 tegen een aanslagschouder 20 stuit, aangezien in deze toestand de buitenmiddellijn van de ring 18 groter is dan de binnen-middellijn van de houder 1 ter plaatse van deze schouder 20. Daardoor wordt de slaglengte van de zuiger 9 zodanig beperkt, dat deze de naaldvoet 6 niet kan ontkoppelen en niet met deze voet kan worden gekoppeld. De tongen 15, grijpen nu achter deze ring, zoals in fig. 1 is getoond.
Wanneer de zuigerstang 10 weer wordt teruggetrokken, ten einde injectievloeistof aan te zuigen, houden de tongen 15 de ring 18 tegen, waardoor deze naar het steunoppervlak 17 wordt verschoven, waarbij de ringmiddellijn door de binnenwaartse veerkracht kleiner wordt. Daardoor komt de ring 18 weer vrij van de einden van de tongen 15, zodat de zuigerstang 10 ongehinderd kan worden uitgetrokken, terwijl nu ook de buitenmiddellijn van deze ring kleiner is geworden dan de binnenmiddellijn van de mantel 1. Bij het daaropvolgend indrukken van de zuigerstang 10 voor het uitdrijven van de injectievloeistof kan dan de zuiger 9 tot aan de naaldvoet 6 worden doorgedrukt, waarbij door de kegelvormige uitvoering van de oppervlakken 13 en 14 nagenoeg alle injectievloeistof kan worden uitgedreven, hetgeen vooral bij kostbare injectie-vloeistoffen gunstig is.
Zodra de zuiger 9 de naaldvoet 6 bereikt, wordt deze ontgrendeld, en wordt de koppeling tussen beide tot stand gebracht, zodat, wanneer aan de zuigerstang 10 wordt getrokken, de naaldvoet wordt meegetrokken en de naald 7 binnen de mantel 1 komt de liggen. Het geheel kan dan als zodanig worden weggeworpen, terwijl het ook mogelijk is de naald te vernietigen door de zuigerstang 10 nogmaals in te drukken, waarbij de punt van de naald 7, die enigszins is afgebogen of enigszins excentrisch is geleid, tegen het eindvlak van het busje 8 of tegen het schuine oppervlak 5 stuit, en de naald wordt krom-gedrukt.
De middelen voor het vergrendelen van de naaldvoet 6 in de mantel 1 en voor het koppelen van de zuiger 9 met deze naaldvoet 6 kunnen op verschillende wijzen worden uitgevoerd. Fig. 3 toont uitvoeringsvoorbeelden daarvan.
Zoals in fig. 3A is weergegeven, is het eind van de mantel 1 voorzien van inwendige schouders 21, die bijvoorbeeld met een hoek van 120° over de omtrek zijn verdeeld, waarbij het eindgedeelte 1' van de mantel 1 enigszins is versmald en elastisch vervormbaar is. De naaldvoet 6 wordt bij het samenstellen van de spuit vanuit het open eind 2 naar binnen geschoven, waarbij het manteleind 1' en eventueel ook de naaldvoet 6 enigszins worden vervormd totdat de naaldvoet 6 achter de schouders 21 snapt. Bij het geheel naar binnen drukken van de zuiger 9 vervormt deze het manteleind 1' enigszins, waarbij de schouders 21 terugwijken, terwijl tegelijkertijd een knop 22 aan het zuigerkopvlak in een overeenkomstig gevormde holte 23 van de naaldvoet 6 dringt en een koppeling daarmede tot stand brengt. Het geheel kan dan langs de schouders 21 worden teruggetrokken.
Fig. 3B en C tonen een enigszins andere uitvoeringsvorm van de naaldvoet 6 en de zuiger 9, waarbij de kop 13 van de zuiger zoals in het geval van fig. 1 glad-kegelvormig is, en de naaldvoet 6 van een overeenkomstig kegelvormig oppervlak 14 is voorzien. De naaldvoet 6 bezit een of meer enigszins uitstekende haken 24 die, zoals in fig. 3B is aangeduid, in de vrije toestand dwars naar buiten kunnen steken ten einde het in een bewerking vormen daarvan te vergemakkelijken. Bij het in de mantel 1 schuiven van de naaldvoet 6 buigen deze haken 24 naar binnen, zodat deze vlak tegen de binnenwand van de mantel 1 rusten. Bij het geheel indrukken van de zuiger 9 grijpen de haakeinden 24 in een groef 25 tussen de zuigerkop 13 en de dichtingsring 12 daarvan onder enige elastische vervorming van deze ring 12, zodat op eenvoudige wijze een koppeling tot stand wordt gebracht. Er kunnen bijvoorbeeld drie haken 24 aanwezig zijn, die dan in de tussenruimten tussen de nokken 21 dienen te worden geplaatst, zoals afge-beeld en waarbij de zuigerstang drie ribben omvat.
In fig. 3C is verder aangegeven, dat voor het invoeren van de naaldvoet 6 het busje 8 op de naald 7 wordt gestoken om de naald bij het doorvoeren ervan door de wijdere tuit 4 te richten, zoals in het voorgaande reeds is beschreven.
In het bijzonder worden, zoals uit fig. 3D volgt, de mantel 1, de naaldvoet 6 en de zuiger 9 enigszins driehoekig in doorsnede gemaakt, terwijl de zuigerstang 10 met drie ribben wordt uitgevoerd. De zuiger 9 en de naaldvoet 6 worden dan onverdraaibaar in de mantel 1 geleid. De nokken 21 bevinden zich op de zijden van de droehoekige mantelwand, terwijl de haken 24 van de naaldvoet 6 tegenover de hoekpunten zijn gelegen. Bij het geheel indrukken van de zuiger 9 worden de nokken 21 door de afgeschuinde zuigerkop 13 weggedrukt, waardoor de voet 6 wordt vrijgemaakt, zodat deze na het met de zuiger 9 in aangrijping komen van de haken 24 samen met de zuiger 9 naar binnen kan worden getrokken.
Het voordeel hiervan is, dat de ligging van de haken 24 ten opzichte van de nokken 21 ondubbelzinnig vastligt. Een bijkomend voordeel is, dat een op deze wijze uitgevoerde spuit niet kan wegrollen, en door de afplatting de mantel 1 bij het inspuiten ook dichter bij de huid kan worden gebracht. Uiteraard kunnen deze voordelen ook bij andere onronde doorsnede-vormen worden verkregen. Een en ander wordt mogelijk gemaakt, doordat alle onderdelen door spuitgieten of dergelijke uit kunststof kunnen worden gevormd.
Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 1 en 2.is het mogelijk, dat na het verwijderen van een spuit uit de verpakking de zuigerstang ongewild naar de stand van fig. 1 wordt ingedrukt, zodat dan bij het terugtrekken van de zuiger voor het aanzuigen van lucht de ring 18 naar het steunoppervlak 17 doorschuift, waardoor de slagbegrenzing wegvalt. Om dit te vermijden kan de uitvoeringsvorm van fig. 4 worden toegepast, waarbij aan de buitenzijde op het steunoppervlak 16 nog een oppervlak 26 met een nog grotere middellijn aansluit, waarop in de uitgangstoestand de ring 18 rust. De tongen 15 zijn nu aan de buitenzijde voorzien van een aanslagoppervlak 27, waarbij in de uitgangstoestand de ring 18 tegen het aanslagoppervlak 27 rust, zodat het indrukken van de zuigerstang 10 daardoor wordt verhinderd. Bij het uittrekken van de zuigerstang wordt de ring 18 door een of meer aanslagoppervlakken 28 aan de andere zijde van de tongen 15 tegengehouden, zodat de ring 18 naar het eerste steunoppervlak 16 wordt gedrukt, waarbij de middellijn van de ring zoveel kleiner wordt, dat deze onder de aanslag 27 kan wegglijden, wanneer de zuigerstang 10 voor het uitdrijven van lucht weer wordt ingedrukt, waarna de werking verder verloopt zoals aan de hand van fig.
1 en 2 is beschreven. De aanslagen 28 zijn bijvoorbeeld in de omtreksrichting versprongen ten opzichte van de tongen 15 gelegen. De ring 18 ligt dan in de uitgangsstand tussen de aanslagen 27 en 28 opgesloten, en komt bij verschuiving naar het oppervlak 16 van beide aanslagen vrij.
Bij de uitvoeringsvormen volgens fig. 1, 2 en 4 met een binnenwaarts verende ring is het mogelijk, dat bij langdurige opslag de ring 18 enige veerkracht verliest, zodat dan bij verschuiving ervan de buitenmiddellijn ervan onvoldoende afneemt om de ring 18 nauwsluitend op het steunoppervlak 17 te doen liggen, zodat dan uiteindelijk de zuigerstang 10 onvoldoende kan worden ingedrukt.
Fig. 5 toont een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm, waarbij dit bezwaar niet bestaat, en waarbij de werking van de ring 18 niet van buitenaf kan worden beïnvloed. De ring 18 is nu in een verwijde zitting 29 met een dwarsschouder 30 in het eindgedeelte 2 opgenomen, waarbij het eindvlak 31 van de ring 18 tegen deze schouder 30 rust. De ring 18 bezit een inwendige schouder 32, waarop een zich buitenwaarts verwijdend schuin oppervlak 33 aansluit, dat eindigt in een enigszins schuin kopvlak 34.
De in de uitgangsstand afgebeelde zuigerstang 10 bezit een meeneemhaak 35, waarop een schuin oppervlak 36 aansluit, dat in hoofdzaak evenwijdig aan het inwendige oppervlak 33 van de ring 18 verloopt. Het onderliggende gedeelte van de zuigerstang bezit een middenopening 37, waardoor het tussen-gelegen zuigerstanggedeelte 38 enigszins binnenwaarts verend wordt. Aan de buitenzijde van de haak 35 bevindt zich een enigszins schuine schouder 39, die in hoofdzaak evenwijdig aan het kopvlak 34 van de ring 18 verloopt.
Wanneer bij het uitdrijven van lucht na het aanzuigen ervan de zuigerstang 10 wordt ingedrukt, glijdt het oppervlak 36 onder elastische vervorming van het gedeelte 38 over het oppervlak 33, totdat de haak 35 achter de schouder 32 snapt, waarbij de schuine schouder 39 door aanslag tegen het kopvlak 34 het verder indrukken van de zuigerstang 10, en daardoor het koppelen van de zuiger 9 met de naaldvoet 6 verhindert.
Wanneer de zuigerstang 10 weer wordt uitgetrokken om vloeistof aan te zuigen, neemt de haak 35 de ring 18 mee, die zich na het verlaten van de zitting 29 buitenwaarts zal ontspannen, hetgeen door het zich verder ontspannen van het kortstondig ingedrukte zuigerstanggedeelte 38 wordt ondersteund. Wanneer dan de zuigerstang 10 weer wordt ingedrukt om de vloeistof uit te drijven, stuit het eindvlak 31 van de ring 18 tegen het kopvlak 20 van het mantelgedeelte 2. De ring 18 wordt dan met het schuine oppervlak 33 langs de schuine schouder 39 naar het wijdere eindgedeelte 40 van de zuigerstang 10 opgeschoven, en wordt dan verder verwijd. De slagbegrenzing is dan opgeheven, zodat de koppeling tussen de zuiger 9 en de naaldvoet 6 kan plaatsvinden.
Ook in dit geval is het mogelijk, dat de zuigerstang 10 vanuit de uitgangsstand ongewild wordt ingedrukt, en dat daarbij de haak 35 met de schouder 32 in aangrijping wordt gebracht.
Fig. 6A toont een enigszins gewijzigde uitvoeringsvorm, waarbij tussen de haak 35 en de schouder 39 binnen de zitting 29 een vulstukje 41 is aangebracht, dat eventueel door middel van een buigzaam strookje 42 met de mantel 1 is verbonden. Het vulstukje verhindert het indrukken van de zuigerstang 10, doch wordt bij het voor de eerste maal uittrekken ervan door de haak 35 naar buiten getrokken, doordat een dwarsvlak 43 ervan met de meeneemhaak 35 van de zuigerstang 10 in aangrijping komt, waarna het vulstukje verder kan wegvallen of aan het strookje 42 blijft hangen. In plaats van een vulstukje kan ook een gedeelde ring worden gebruikt, die evenals de ring 18 op het zuigerstangeind kan worden doorgeschoven.
In fig. 6B en C zijn twee uiterste binnenwaartse standen van de zuigerstang getoond, en wel na het uitdrijven van lucht resp. van vloeistof, waarbij het vulstukje 41 al is weggetrokken, zodat deze standen ook voor het geval van de uitvoering volgens fig. 5 gelden. In de stand van fig. 6C stuit de schouder 30 van de zuigerstang 10 tegen de nog in de zitting 29 gelegen ring 18, waardoor de binnenwaartse slag-lengte wordt beperkt, terwijl in de stand van fig. 6C de ring 18 op het zuigerstanggedeelte 40 is geschoven, en door het kopvlak 20' van het manteleind 2 wordt tegengehouden; de slag- lengte wordt dan niet meer beperkt.
In fig. 7 is nóg een andere uitvoeringsvorm afgebeeld, waarbij de slagbegrenzingsmiddelen zich in de nabijheid van de zuiger 9 bevinden. De zuiger bezit verder twee stel haken 44 en 45, waarvan tenminste de haken 44 naar buiten toe kunnen veren. De haken 44 bezitten aan de zuigerzijde een schuin oppervlak 46, en aan de andere zijde een recht kopvlak 47. De zuigerstang 10 bezit een kopvlak 48, dat in de in fig. 7A afgebeelde uitgangsstand tegen het achtervlak van de zuiger 9 rust, terwijl een versmald gedeelte 49 van een afschuining 50 is voorzien, die met het schuine vlak 46 van de haak 44 in aangrijping is. Op enige afstand van het schuine vlak 50 gaat deze versmalling 49 over in een dwarsvlak 51, dat in deze stand dicht bij of tegen het eindvlak van de tweede haak 45 is gelegen. In deze uitgangsstand rust een ring 18 op het buitenoppervlak van de haken 44, welke ring 18 voorts met wrijving tegen de binnenwand van de mantel 1 rust. De haken 44 zijn dan tegen uitwijking geborgd, zodat de zuigerstang 10 zowel voor druk- als voor trekkrachten vast met de zuiger 9 is gekoppeld.
Wanneer nu lucht wordt aangezogen, wordt de ring 18 door de zuiger 9 meegenomen. Zodra echter de zuigerstang 10 weer wordt ingedrukt om lucht uit te drijven, zal de ring 18 door de wrijving met de cilindermantel 1 achterblijven, en, zoals in fig. 7B is afgebeeld, naar de haken 45 verschuiven. De drukkrachten worden nog steeds door de kopvlakken 48 en/of 51 van de zuigerstang 10 op de zuiger 9 overgedragen.
Wanneer nu, zoals in fig. 7C is afgebeeld, vloeistof wordt aangezogen, wordt een trekkracht op de zuigerstang 10 uitgeoefend, waarbij nu het schuine oppervlak 50 van de zui-gerstangversmalling 49 langs de overeenkomstige schuine oppervlakken 46 van de haken 44 kan glijden, welke haken dan kunnen uitwijken, waarna het eindgedeelte van de zuigerstang 10 tussen de haken 44 en 45 komt te liggen, waarbij de haken 45 door de ring 18 tegen buitenwaartse bewegingen worden geborgd.
Zoals in fig. 7C is afgebeeld, wordt nu de feitelijke zuigerstanglengte vergroot met de lengte van de haken 44, zodat bij het vervolgens weer indrukken van de zuigerstang om de vloeistof uit te drijven de zuiger 9 over een overeenkomstig grotere afstand naar binnen kan worden gedreven, welke afstand voldoende is om de koppeling met de naaldvoet tot stand te brengen.
Bijkomende (niet afgebeelde) aanslagen op de zuigerstang 10 en de mantel 1 kunnen de binnenwaartse beweging van de zuigerstang beperken tot een afstand, waarbij in de stand van fig. 7 de koppeling tussen de zuiger 9 en de naaldvoet 6 niet kan optreden. De spuit kan in deze toestand zonder meer worden verpakt.
Hoewel een spuit volgens fig. 1..7 in hoofdzaak gesteriliseerd kan worden verpakt, is het voor het aanzuigen van vloeistof uit een vloeistoffles je nodig het inwendige van de spuit eerst met lucht te vullen. Wanneer dit omgevingslucht is, bestaat het gevaar, dat deze lucht, die in het voorraadflesje wordt gedrukt, de inhoud daarvan en van de spuit verontreinigt. Om dit te kan op de naald 7, zoals in fig. 8A is afgebeeld, een kapje 52 worden aangebracht, dat los op het eind 4 van de mantel 1 gestoken, en dat van een filter 53 is voorzien, dat stof uit de lucht kan tegenhouden. Voor het in een vloeistofhouder steken van de naald 7 dient dan het kapje te worden verwijderd. Het is ook mogelijk, zoals in fig. 8B is weergegeven, dit kapje van een plooibare wand 54 te voorzien, waarbij dan de naald 7 door het eind daarvan kan worden gestoken alvorens deze naald door de stop van een vloeistofhouder wordt gestoken. Het kapje 52 wordt dan harmonikavormig geplooid, en kan dan verder rond de naald 7 blijven zitten.

Claims (20)

1. Injectiespuit, omvattende een mantel met een daarin verschuifbaar zuiger-zuigerstang-samenstel en een aan een eerste eind van de mantel vergrendelde naaldvoet, waarbij middelen aanwezig zijn om in de binnenste eindstand van dit samenstel de zuiger met de naaldvoet te koppelen en de naaldvoet te ontgrendelen, ten einde de naaldvoet met de zuiger in de mantel naar binnen te kunnen trekken en daardoor een met de naaldvoet verbonden injectienaald te kunnen afschermen en eventueel te vernietigen, terwijl slagbegrenzingsmiddelen aanwezig zijn, die zijn ingericht om bij het voor de eerste maal naar binnen drukken van de zuiger voor het uitdrijven van lucht de slaglengte zodanig te begrenzen, dat de zuiger op een bepaalde afstand van de naaldvoet blijft, en om na het terugtrekken van de zuiger voor het aanzuigen van injectievloeistof de slaglengte zodanig te vergroten, dat bij het daarna weer naar binnen drukken van de zuiger voor het uitdrijven van de injectievloeistof de zuiger met de naaldvoet kan worden gekoppeld, met het kenmerk, dat de slagbegrenzingsmiddelen een over een bepaalde afstand ten opzichte van het samenstel (9, 10) dan wel de mantel (1) verschuifbare en met de mantel (1) dan wel het samenstel (9, 10) samenwerkende ring (18) omvatten, welke verschuivingsafstand althans ongeveer overeenkomt met de bij de begrensde slaglengte te bereiken bepaalde afstand tussen de zuiger (9) en de naaldvoet (6), welke ring (18) door samenwerking met de mantel (1) dan wel het samenstel (9, 10) wordt verschoven, nadat het samenstel (9, 10) voor de eerste maal naar buiten is getrokken, welk samenstel (9, 10) met aanslagen samenwerkt, die in de uitgangsstand van de ring (18) de binnenwaartse slaglengte van het samenstel tot aan de bepaalde afstand van de naaldvoet (6) beperken, terwijl in de verschoven stand de binnenwaartse slaglengte zodanig wordt vergroot, dat de zuiger (9) met de naaldvoet (6) kan worden gekoppeld.
2. Injectiespuit volgens conclusie 1, met het kenmerk, - dat de zuigerstang (10) een eerste en een tweede steunopper-vlak (16, 17) met verschillende dwarsafmetingen bezit, waar- van het tweede (17) aan de binnenzijde van het eerste (16) is gelegen, en een kleinere dwarsafmeting heeft dan het eerste, - dat de ring (18) een binnenwaarts verende ring is, die in de uitgangsstand klemmend op het eerste steunoppervlak (16) rust, en dan een eerste buitenafmeting heeft, en bij verschuiving naar het tweede steunoppervlak (17) een kleinere tweede buitenafmeting heeft, - dat de mantel (1, 2) van een dwarse aanslagschouder (20) is voorzien, waarvan de dwarsafmeting zodanig is, dat de ring (18) in de uitgangsstand wel, doch in de verschoven stand niet daarmede in aanraking komt, en - dat het manteleind (12) buiten de buitenzijde van deze schouder (20) is voorzien van een of meer binnenwaarts verende tongen (15) die in de uitgangsstand tussen de ring (18) en de schouder (20) zijn gelegen, en na het tot de aanslag tegen deze schouder (20) indrukken van het samenstel (9, 10) met de ring (18) in aangrijping komen, ten einde de ring (18) na het weer uittrekken van het samenstel (9, 10) naar het tweede steunoppervlak (17) te verschuiven, in welke stand de ring (18) vrijkomt van deze tongen (15) en van de schouder (20)
’ 3. Injectiespuit volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat aan de zuigerzijde het eerste steunoppervlak (16) wordt begrensd door een of meer enigszins uitstekende ribben of nokken (19), die het ongewild naar het tweede steunoppervlak (17) verschuiven van de ring (18) verhinderen.
4. Injectiespuit volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat aan de van het tweede steunoppervlak (17) afgekeerde zijde op het eerste steunoppervlak (16) een derde steunoppervlak (26) met een grotere dwarsafmeting dan het eerste (16) aansluit, waarbij de ring (18) in de uitgangsstand op dit derde steunoppervlak (26) is gelegen, en daarbij tegen een of meer op de mantel (1, 2) of de tongen (15) aanwezige aanslagen (27) stuit, die het naar binnen drukken van het samenstel (9, 10) verhinderen, en dat op de mantel (1, 2) of de tongen (15) aan de andere zijde van de ring (18) in de uitgangsstand een of meer bijkomende aanslagen (28) aanwezig zijn, die bij het naar buiten trekken van het samenstel (9, 10) de ring (18) naar het eerste steun-oppervlak (16) doen overgaan.
5. Injectiespuit volgens conclusie 1, met het kenmerk, - dat de ring (18) een buitenwaarts uitzetbare ring is, die verschuifbaar in een verwijd eindgedeelte (29) van het manteleind (2) is opgenomen en daarin tegen binnenwaartse verschuiving wordt tegengehouden, terwijl de binnenzijde van de ring van een inspringende schouder (32) is voorzien, waarop een naar de van de naaldzijde van de mantel afgekeerde zijde gericht en zich verwijdend schuin oppervlak (33) aansluit, dat in een buitenwaarts eindvlak (34) eindigt, - dat de zuigerstang (10) is voorzien van een meeneemhaak (35), die zich in de uitgangsstand buiten de ring (18) bevindt, en bij het naar binnen bewegen van het samenstel (9, 10) over het schuine oppervlak (33) van de ring kan glijden, en tenslotte achter de inspringende schouder (32) van de ring (18) grijpt, waarbij dan een afgeschuinde eindschouder (39) van de zuigerstang (10) tegen het eindvlak (34) van de ring (18) stuit om de binnenwaartse slaglengte van het samenstel (9, 10) te begrenzen, terwijl bij het daarna uittrekken van het samenstel (9, 10) de ring (18) uit het verwijde mantelgedeelte (29) wordt getrokken, en na het verlaten van dit gedeelte naar buiten kan veren, en - dat de zuigerstang (10) voorbij deze eindschouder (39) een zodanige dwarsafmeting heeft dat, wanneer bij het weer indrukken van het samenstel (9, 10) het aan de zuigerzijde gelegen eind (31) van de ring (18) in de uitgeveerde toestand tegen het eindvlak (20) van het verwijde mantelgedeelte (29) stuit, de ring (18) met het schuine binnenopper-vlak (33) langs de afgeschuinde schouder (39) wordt doorgeschoven, waardoor de slaglengtebegrenzing wordt opgeheven.
6. Injectiespuit volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het gedeelte (38) binnen de meeneemhaak (35) binnenwaarts verend is uitgevoerd.
7. Injectiespuit volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat aan de buitenzijde van de ring (18) binnen het verwijde eindgedeelte (29) een vulstukje (41) is aangebracht, dat de tussenruimte tussen het eindvlak (34) van de ring (18) en de eindschouder (39) van de zuigerstang (10) althans ongeveer vult, een en ander zodanig, dat het vanuit de uitgangsstand naar binnen bewegen van het samenstel (9, 10. wordt verhinderd, terwijl bij het vanuit de uitgangsstand naar buiten trekken van het samenstel (9, 10) het vulstukje (41) uit de mantel (1, 2) wordt getrokken en daarvan vrijkomt.
8. Injectiespuit volgens een van de conclusies 1..7, met het kenmerk, dat de ring (18) een gespleten ring is.
9. Injectiespuit volgens een van de conclusies 1..7, met het kenmerk, dat de ring (18) een gewikkelde veer is.
10. Injectiespuit volgens een van de conclusies 1..9, met het kenmerk, dat aan de naaldzijde de mantel (1) is voorzien van een tuit (4), waarin een van een naald-geleidingsboring voorzien busje (8) past.
11. Injectiespuit volgens conclusie 1, waarbij het slag-begrenzingsmiddel wordt gevormd door twee stel verende grendelnokken aan de zuiger en twee kraagranden aan de zuigerstang of omgekeerd, waarbij de aan de zuigerzijde gelegen grendel-nokken aan de. zuigerzijde ervan zijn afgeschuind, waarbij de afstand tussen deze kraagranden overeenkomt met de bepaalde afstand bij de begrensde slaglengte, en waarbij de zuigerstang in de uitgangsstand althans ongeveer tegen de zuiger rust, terwijl de zuigerstang van een aanslag is voorzien, die de binnenwaartse slag ervan begrenst, met het kenmerk, dat de binnenzijde van de ring (18) rond de buitenzijde van de grendelnokken (44, 45) verschuifbaar is, terwijl de buitenzijde van deze ring (18) met wrijving in de mantel (1) past, waarbij de breedte van het met de grendelnokken (44,.45) in aangrijping komende binnenoppervlak van de ring (18) niet groter is dan de aslengte van een grendelnok (44, 45), een en ander zodanig, dat de grendelnok (44, 45), waarmede de ring in aangrijping is, door de ring (18) wordt vergrendeld.
12. Injectiespuit volgens een van de conclusies 1..11, waarbij de naaldvoet door een of meer aanslagranden van de mantel tegen binnenwaartse verschuiving wordt tegengehouden, met het kenmerk, dat de houderwand (1') ter plaatse van deze aanslagranden (21) enigszins onrond is, en dat de houderwand (11) en/of de zuiger (9) zodanig vervormbaar is, dat bij het geheel indrukken van de zuiger (9) over de vergrote slaglengte de aanslagranden (21) van de naaldvoet (6) vrijkomen.
13. Injectiespuit volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de naaldvoet (6) is voorzien van een of meer uitstekende haken (24), die elastisch achter een rand (25) van de zuiger (9) kunnen grijpen, ten einde de zuiger (9) met de naaldvoet (6) te koppelen, wanneer de zuiger (9) geheel wordt ingedrukt.
14. Injectiespuit volgens conclusie 13, m e t het merk, dat de houder (1), de naaldvoet (6) en de zuiger (9) een onronde en in het bijzonder afgerond-driehoekige door-" snede hebben, waarbij de nokken (21) zich op het wandge-deelte met de kleinste straal bevinden, en de haken (24) van de naaldvoet (6) op het gedeelte daarvan met de grootste straal zijn gelegen.
15. Injectiespuit volgens een van de conclusies 1..14, met het kenmerk, dat de zuiger (9) en de naaldvoet (6) van althans ongeveer gelijkvormige kegelvlakken (13, 14) zijn voorzien, die bij het geheel indrukken van de zuiger (9) althans ongeveer op elkaar aansluiten.
16. Injectiespuit volgens een van de conclusies 1..15, met het kenmerk, dat de mantel (1) aan de naald-zijde van een binnenwaarts gericht steunvlak (5) is voorzien, waartegen de naaldvoet (6) bij het vanaf de andere zijde in de houder schuiven ervan komt te rusten, ten einde de naaldvoet tussen dit steunvlak (3) en de aanslagranden (21) te vergrendelen.
17. Injectiespuit volgens een van de conclusies 1..16, met het kenmerk, dat op de buitenzijde van de mantel (1) een de uit de naaldvoet (6) stekende naald (7) omgevend naaldkapje (52) is aangebracht, dat met steriele lucht is gevuld, en dat is ingericht om bij het voor de eerste maal uittrekken van elk samenstel (9, 10) het aanzuigen van deze steriele lucht toe te laten.
18. Injectiespuit volgens conclusie 17, m e t h e t kenmerk, dat het naaldkapje (52) van een aanzuigfilter (53) is voorzien.
19. Injectiespuit volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat de wand (54) van het naaldkapje (52) bij het aanzuigen van lucht kan meegeven.
20. Injectiespuit volgens een van de conclusies 17..19, met het kenmerk, dat het naaldkapje (52) harmoni-kavormig is uitgevoerd, en dat het afgesloten eind ervan met de naaldpunt kan worden doorboord, ten einde het kapje (52) achterwaarts samen te kunnen drukken om de naald (7) vrij te geven.
NL9101994A 1991-11-28 1991-11-28 Injectiespuit. NL9101994A (nl)

Priority Applications (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9101994A NL9101994A (nl) 1991-11-28 1991-11-28 Injectiespuit.
JP5510014A JPH07501960A (ja) 1991-11-28 1992-11-27 注射器
AU32679/93A AU3267993A (en) 1991-11-28 1992-11-27 Injection syringe
PCT/NL1992/000217 WO1993010842A1 (en) 1991-11-28 1992-11-27 Injection syringe
CA 2124574 CA2124574A1 (en) 1991-11-28 1992-11-27 Injection syringe
BR9206841A BR9206841A (pt) 1991-11-28 1992-11-27 Seringa de injeção
EP93901504A EP0683682A1 (en) 1991-11-28 1992-11-27 Injection syringe
US08/008,865 US5263934A (en) 1991-11-28 1993-01-25 Stroke limiting syringe with retractable needle

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9101994A NL9101994A (nl) 1991-11-28 1991-11-28 Injectiespuit.
NL9101994 1991-11-28

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9101994A true NL9101994A (nl) 1993-06-16

Family

ID=19859976

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9101994A NL9101994A (nl) 1991-11-28 1991-11-28 Injectiespuit.

Country Status (7)

Country Link
EP (1) EP0683682A1 (nl)
JP (1) JPH07501960A (nl)
AU (1) AU3267993A (nl)
BR (1) BR9206841A (nl)
CA (1) CA2124574A1 (nl)
NL (1) NL9101994A (nl)
WO (1) WO1993010842A1 (nl)

Families Citing this family (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2718358B1 (fr) * 1994-04-11 1996-06-28 Patrice Elfandi Seringue à usage unique à aiguille rétractable.
FR2730937B1 (fr) * 1995-02-27 1999-05-07 Colin Dit Le Naour De Callac J Seringue a usage unique, a double securite et a aiguille retractable
AU7226998A (en) 1997-05-26 1998-12-30 Brice Somers Safety syringe
AU735953B2 (en) * 1997-12-23 2001-07-19 Life-Shield Products, Inc. A retractable and destructible safety syringe
DE60111501T2 (de) * 2000-02-23 2006-05-18 Hospira, Inc., Lake Forest Spritzen und spritzsysteme zur selektiven verabreichung von kontrollierten mengen einer therapeutischen substanz
JP4656784B2 (ja) * 2001-09-19 2011-03-23 株式会社大塚製薬工場 プレフィルドシリンジ
AU2003225416A1 (en) * 2002-06-25 2004-01-06 Medical Patents Limited Injection syringe having a retractable injection needle
NL1020937C2 (nl) * 2002-06-25 2003-12-30 Medical Patents Ltd Injectiespuit met terugtrekbare inspuitnaald.
MX2009013201A (es) * 2007-06-04 2010-03-30 Becton Dickinson Co Émbolo y vástago impulsor para una jeringa pre-cargada.
WO2012066151A1 (es) * 2010-11-18 2012-05-24 Gramage Pina Ma Lourdes Jeringuilla de uso único

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8802106A (nl) * 1988-08-26 1990-03-16 Abraham Van Den Haak Naaldbeveiliging voor een injectiespuit.
RU1768174C (ru) * 1989-04-24 1992-10-15 С.М.Мазурик и О.В.Ефремов Шприц дл инъекций
ATE132761T1 (de) * 1989-09-18 1996-01-15 Robb Pascal Patent Pty Ltd Spritze
NL9000487A (nl) * 1990-03-01 1991-10-01 Advanced Protective Injection Beveiligingssamenstel voor een injectiespuit.

Also Published As

Publication number Publication date
CA2124574A1 (en) 1993-06-10
AU3267993A (en) 1993-06-28
JPH07501960A (ja) 1995-03-02
WO1993010842A1 (en) 1993-06-10
EP0683682A1 (en) 1995-11-29
BR9206841A (pt) 1995-10-31

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5263934A (en) Stroke limiting syringe with retractable needle
CA2034303C (en) Disposable hypodermic syringe
US5267961A (en) Nonreusable syringe with safety indicator
JP4347520B2 (ja) 注射装置
AU636115B2 (en) An injection syringe needle
US5188613A (en) Nonreusable syringe with safety indicator
US5201710A (en) Syringe fitted with a clamping device for the needle and with means to enable the needle to be automatically retractable into the syringe body at the end of an injection
US6206857B1 (en) Syringe with needle retraction arrangement
US6821266B2 (en) Syringe
NL1021689C2 (nl) Injectiespuit met terugtrekbare inspuitnaald.
US20090043263A1 (en) Retractable hypodermic syringe
UA74636C2 (en) Non-reusable syringe
NL9101994A (nl) Injectiespuit.
US5195975A (en) Single use hypodermic syringe
RU2666264C2 (ru) Безопасный шприц
UA77204C2 (en) Retracting disposable syringe (variants)
US20080140005A1 (en) Disposable safety syringe
NL9000487A (nl) Beveiligingssamenstel voor een injectiespuit.
EP3322465B1 (en) Syringe with retractable needle
US6616640B2 (en) Syringe with plunger anti-detachment mechanism
JP2005169102A (ja) カルプルに使うよう意図された針保護装置、及びカルプルとこの保護装置とを具備する注射装置
US4878899A (en) Disposable syringe for one-time use
AP413A (en) Syringe
JP7178102B2 (ja) 安全注射器
US5158549A (en) Self-locking single-use syringe

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed