NL8600720A - Uitwendige catheter voor mannen en aanbrengkraagstuk daarvoor. - Google Patents

Description

i ** * ' » VO 8071 -1-

Uitwendige catheter voor mannen en aanbrengkraagstuk daarvoor.

Het gebruik van uitwendige catheters voor mannen in de vorm van urine-afvoersystemen is bekend, zoals is beschreven in de Amerikaanse octrooischriften No’s 4.378.018, 4.187.851, 3.863.638, 3.835.857 en 4.475.910. In wezen omvat een dergelijk systeem een elastisch omhulsel 5 van zodanig ontwerp dat het kan worden bevestigd over de penis van de gebruiker, waarbij het omhulsel aan het distaal einde is voorzien van een uitlaat die is aangesloten op een buis welke naar een doelmatig ver-zamelreservoir leidt. Aangezien lekkage als gevolg van het terugstromen van fluïdum tussen de penis en het omhulsel door zeer ongewenst is, is 10 het algemeen gebruikelijk geworden om een afdichtende verende laag aan te brengen tussen het omhulsel en de penisschacht, zoals is beschreven en afgeheeld in, bijvoorbeeld, het Amerikaanse octrooischrift No. 4.187.851 en ook in No. 4.378.018. .

Hoewel een afdichtende verende laag, wanneer deze op de juiste 15 wijze wordt gebruikt, de tweeledige functie vervult van het voorkomen van lekkage en het op zijn plaats vasthouden van de catheter, is er toch melding gemaakt van moeilijkheden bij het nauwkeurig bevestigen van dergelijke verende lagen en catheters bij gebruikers op de manier zoals is bedoeld. Een verende laag van het.type dat is beschreven en 20 afgeheeld in het Amerikaanse octrooischrift No. 4.187.851 is bijvoor beeld uitgevoerd in de vorm van een kleefmiddelstrook die is bedoeld om rond de penisschacht te worden gewikkeld voordat de elastische catheter wordt afgerold en in de juiste positie over de penis wordt aangebracht. Het uitvoeren van zulke handelingen kan moeilijk of onmogelijk 25 zijn voor patiënten die lijden aan urine-incontinentie, aangezien dergelijke patiënten dikwijls de motorische controle en/of de mentale scherpzinnigheid missen welke voor dergelijke verrichtingen noodzakelijk zijn.

Het kan gebeuren dat verpleegkundigen of andere verzorgenden niet de tijd kunnen nemen die noodzakelijk is voor het op de juiste wijze en op 30 de goede plaats ontwikkelen en vormen van de afdichtende verende lagen en om vervolgens de omhulsels zorgvuldig over de verende lagen aan te brengen ter vorming van lekdichte afdichtingen. Indien er fouten zouden worden gemaakt waardoor de mogelijkheden van het naderhand optreden van lekkage zouden kunnen worden vergroot, dan zou het kunnen zijn dat een - .* ·'· *) ·* m ' · ' ».

/ wf ~·- „ _ t 4 ·.» * -2- verpleegkundige of verzorgende niettemin de onjuist aangebrachte verende laag en catheter op hun plaats zou laten zitten in verband met de beperkte tijd of vanwege het ongerief voor de patiënt dat gepaard zou kunnen gaan met het verwijderen van de onjuist aangebrachte verende lagen 5 en daarna opnieuw te beginnen. Bovendien zouden problemen welke voortvloeien uit het onjuist aanbrengen van een inrichting ernstiger kunnen zijn dan het zo af en toe lekken van fluïdum of een gering ongerief voor de patiënt. Wanneer dus een verende kleefmiddellaag van het type dat is beschreven en afgeheeld in het Amerikaanse octrooischrift No. 4.187.851 10 te strak rond de penisschacht zou worden gewikkeld, dan zou de bloedcirculatie kunnen worden belemmerd en zou weefselnecrose hiervan het gevolg kunnen zijn.

Er zijn tegenwoordig uitwendige catheters verkrijgbaar die inwendig zijn bekleed met drukgevoelig kleefmiddel en daardoor de noodzaak 15 opheffen van het gebruik van afzonderlijke met kleefmiddel beklede afdichtende verende lagen, zoals, bijvoorbeeld, is beschreven en afgeheeld in het Amerikaanse octrooischrift No. 4.475.910. Hoewel bij een dergelijke constructie enkele van de meer ernstige gevaren kunnen worden vermeden zoals die zich voordoen, bij rondom gewikkelde afdichtende 20 verende lagen, blijven de moeilijkheden van het aanbrengen en de problemen van lekkage die het gevolg zijn van het onjuist aanbrengen, toch bestaan en kunnen deze zich zelfs nog sterker doen gelden. Er moet aanzienlijke zorg aan worden besteed wanneer een met een kleefmiddel bekleed omhulsel over de penis wordt afgerold teneinde zekerheid te ver-25 schaffen dat het omhulsel op gelijkmatige manier wordt aangebracht zonder dat daarbij de rimpels en stromingskanalen worden gevormd. Het gebeurt maar al te dikwijls dat de met kleefmiddel beklede binnenopper-vlakken van een dergelijk omhulsel met elkaar in aanraking komen tijdens het aanbrengen van de catheter. Het van elkaar scheiden van de met el-30 kaar in aanraking gekomen oppervlakken is, als dit al mogelijk is, moeilijk en tijdrovend, met als resultaat dat corrigerende stappen niet worden genomen en dan kan er praktisch met zekerheid op worden gerekend dat later tijdens gebruik lekkage van de catheter zal optreden.

Het Amerikaanse octrooischrift No. 163.279 geeft een beschrijving 35 en afbeelding van een uitwendige catheter voor mannen die is voorzien van een binnenomhulsel dat is ontworpen om in uitgerekte toestand te « * · -3- worden aangebracht rond de eikel van de penis ter voorkoming van terug-stroming en ter bescherming van de tere huid van de eikel tegen verwonding welke wordt veroorzaakt door langdurige aanraking met nog aanwezige urine die kan achterblijven nabij het uitlaateinde van het omhulsel wan-5 neer de catheter in gebruik is, speciaal door een patiënt die op bed moet blijven. Een overeenkomstige catheter met een binnenomhulsel is eveneens beschreven en afgebeeld in het Amerikaanse octrooischrift No. 510.904. Bij een dergelijke catheter, hetzij deze op zijn plaats wordt gehouden door een kleefmiddeldeklaag of een klevende verende laag, 10 is het voor een goede werking noodzakelijk dat het binnenomhulsel wordt uitgerekt ter verschaffing van fluldumdichte afsluitende aanraking met de eikel voordat het proximaal cilindrisch gedeelte van de catheter met behulp van kleef middel pp de penisschacht wordt bevestigd.

Andere reeds bestaande octrooischriften van algemeen belang zijn 15 het Zweedse octrooischrift No. 162.302 en de Amerikaanse octrooischriften No's 4.022.213, 4.284.079, 3.405.714, 4.239.044, 3.353.538, 3.511.241, 3.271.243, 3.631.857, 3.788.324, 3.339.551, 3.364.932, 4.296.502 en 3.742.953.

Deze uitvinding heeft betrekking op een uit catheter/aanbreng-20 orgaan bestaande combinatie waarbij de uitwendige catheter is bedoeld om door middel van kleefmiddel te worden vastgehouden op de penis, bij voorkeur door een deklaag van drukgevoelig kleefmiddel die is aangebracht op het binnenoppervlak van de catheter tijdens de vervaardiging daarvan en die is voorzien van een integraal binnenomhulsel dat is ont-. 25 worpen om te worden uitgerekt over en afdichtende ingrijping te verschaffen met de eikel van de penis ter bescherming van de huid van de eikel en ter verschaffing van een expandeerbare ruimte tussen het binnenomhulsel en het buitenomhulsel ter opneming van snel afgeleverde flinke hoeveelheden fluïdum en om het terugstromen van fluïdum te voorkomen 30 waardoor, indien het binnenomhulsel niet aanwezig zou zijn, de kleef-middelverbinding tussen de catheter en de penisschacht zou kunnen worden verbroken. Eet aanbrengorgaan werkt samen met de catheter teneinde het in de juiste richting brengen van het binnenomhulsel ten opzichte van de eikel te vergemakkelijken wanneer de catheter op zijn plaats 35 wordt bevestigd. Verdere aspecten van de uitvinding betreffen de werkwijze voor het aanbrengen van een catheter die is voorzien van een binnenomhulsel met behulp van een aanbrengorgaan waarmee de mogelijkheid ' 3 ΐ .

-4- dat de catheter per ongeluk onjuist bij de patiënt wordt bevestigd wordt uitgeschakeld of in sterke mate wordt verminderd.

De uitwendige catheter die bij deze combinatie wordt gebruikt is uitgevoerd in de vorm van een omhulsel van dun, uitrekbaar elastisch 5 materiaal dat een in het algemeen cilindrisch gedeelte omvat dat aan het ene einde met een taps halsgedeelte overgaat en eindigt in een uit-laatgedeelte van kleinere diameter en een binnenomhulsel dat is voorzien van een proximaal einde dat overgaat in het distaai einde van het cilindrisch gedeelte en een lang taps distaai gedeelte dat zich uit-10 strekt in het halsgedeelte en eindigt in een distale opening die zich op afstand van het uitlaatgedeelte bevindt. Een dergelijke catheter is beschreven en afgebeeld in het hierboven genoemde Amerikaanse octrooi-schrift No. 613.279.

Het aanbrengorgaan is uitgevoerd in de vorm van een betrekkelijk 15 stijf en van open einden voorzien kraagstuk dat is gevormd van polyethyleen of een andere geschikte kunststof. Het kraagstuk is aan het ene einde voorzien van een uitwendige ringvormige kraag. Aan of nabij het tegenovergestelde einde ervan is het kraagstuk uitgevoerd met een paar diametraal tegenover elkaar gelegen uitsparingen die groot genoeg 20 zijn om de vingers van een gebruiker daarin op te nemen wanneer de catheter bij een patiënt wordt bevestigd. Wanneer de delen zijn gecombineerd is het cilindrisch gedeelte van de catheter opgerold ter vorming van een torus die zich uitstrekt rond en wordt gesteund door het kraagstuk waarbij de kraag van het kraagstuk fungeert als vasthoud-25 middel. Het hals- en het uitlaatgedeelte van de catheter strekken zich voorwaarts uit door dë opening van het kraagstuk en het binnenomhulsel strekt zich vanaf de torus uit over de kraag van het kraagstuk en dan radiaal binnenwaarts aan het proximaal einde van het kraagstuk. Het zich radiaal binnenwaarts uitstrekkende gedeelte van het binnenomhulsel wordt 30 in uitgerekte en in het algemeen vlakke toestand ondersteund volgens een vlak dat loodrecht staat op de centrale as van het kraagstuk.

De torus, welke is gevormd van het opgerolde cilindrische gedeelte van de catheter, heeft een binnendiameter die kleiner is dan de buitendiameter van de kraag; daardoor zal de kraag de torus op het kraagstuk 35 vasthouden totdat een axiale afrolkracht op de torus wordt uitgeoefend van een grootte die voldoende is om de torus buitenwaarts uit te rekken of te expanderen en het mogelijk te maken dat deze af rol over de kraag.

I t -5- 9 i ' ^

Bij gebruik wordt de uit catheter/aanbrengorgaan bestaande combinatie met de vingers van de ene hand vastgegrepen teneinde het uitgerekte binnenomhulsel van de catheter tegen de eikel van de penis te richten- Terwijl het kraagstuk naar voren wordt bewogen ter opneming 5 van de eikel, komt het uitgerekte omhulselgedeelte aan te sluiten rond de eikel, in overeenstemming met de vorm daarvan en in af dichtende in-grijping met het oppervlak ervan. Wanneer het omhulsel in afdichtende ingrijping is met de eikel, houdt de gebruiker gelijktijdig het kraagstuk en het halsgedeelte van de catheter stationair ten opzichte van 10 de eikel vast (waarbij deze handeling in grote mate wordt vergemakkelijkt door de diametraal tegenover elkaar gelegen vingers-opnemende uitsparingen welke in het kraagstuk zijn gevormd) en rolt daarna, met gebruikmaking van de vingers van de andere hand, de torus af over de kraag van het kraagstuk en langs de penisschacht.

15 Andere kenmerken, voordelen en doeleinden van de uitvinding zullen duidelijk worden aan de hand van de beschrijving en de tekeningen.

De uitvinding zal thans worden beschreven onder verwijzing naar de tekeningen, waarin:

Fig. 1 een aanzicht in perspectief is waarin een uit catheter en 20 aanbrengorgaan bestaande combinatie is afgeheeld op het tijdstip dat deze zal worden gebruikt om de uitwendige catheter op een mannelijk lid te bevestigen; fig. 2 is een aanzich in perspectief waarin alleen het aanbrengorgaan is afgebeeld; 25 fig. 3 is een aanzicht in perspectief van een gedeelte waarin de uit aanbrengorgaan en catheter bestaande combinatie is afgebeeld zoals deze wordt gezien vanaf het proximaal einde daarvan; fig. 4 is een zijaanzicht, deels langsdoorsnede, van een catheter van het type dat wordt gebruikt bij de combinatie volgens deze uitvin-30 ding; fig. 5 is een langsdoorsnede van de uit catheter en aanbrengorgaan bestaande combinatie zoals deze zal worden afgeleverd aan een gebruiker; fig. 6 is een met fig. 5 overeenkomende langsdoorsnede, maar hier-35 bij is de eerste fase van het aanbrengen van de catheter bij een patiënt aangegeven; fig. 7 is een met fig. 6 overeenkomende langsdoorsnede maar geeft opvolgende fasen van het aanbrengen van de cather te zien; en 4 ï · -6-.

fig. 8 is een gedetailleerde langsdoorsnede op grotere schaal van een gedeelte van fig. 5.

Het urine-afvoersysteem in de vorm van een uitwendige catheter voor mannen die het ene element vorm van de twee elementen omvattende 5 combinatie volgens deze uitvinding bezit de kenmerken welke zijn beschreven en afgeheeld in het Amerikaanse octrooischrift No. 613.279.

Een dergelijke uitwendige catheter 10 is heel duidelijk in afgerolde toestand afgeheeld in fig. 4. Hij is gevormd van zacht, zeer elastisch, natuurlijk of synthetisch rubber. Natuurlijk latex verdient de voorkeur, 10 maar andere elastomeren die overeenkomstige eigenschappen bezitten kunnen ook worden gebruikt. De catheter omvat een lang buitenomhulsel 11 en een binnenomhulsel 12, waarbij deze twee als één geheel zijn uitgevoerd of permanent tot één geheel zijn gevormd zoals verderop zal worden beschreven.

15 Buitenomhulsel 11 bestaat uit een lang cilindrisch gedeelte 11a, een afvoerbuisgedeelte 11b van kleinere diameter en een daartussen gelegen taps halsgedeelte 11c. De wanddikte van het cilindrische gedeelte 11a is aanzienlijk kleiner dan die van het hals- en afvoerbuisgedeelte.

Zo kan bijvoorbeeld het cilindrisch gedeelte een wanddikte hebben die 20 in het algemeen bereik ligt van 0,15 tot 0,25 mm en is dit, in het algemeen, te dun of buigzaam om zonder ondersteuning een cilindrische configuratie te behouden. In tegenstelling daarmee zouden de wanddikten van het afvoerbuis- en het halsgedeelte 1,25 mm of meer kunnen bedragen en deze zijn in het algemeen voldoende groot zodat deze gedeelten de 25 afgebeelde configuraties zullen behouden in afwezigheid van vervormende krachten en zullen ze verend de afgebeelde vormen hernemen wanneer de vervormende krachten worden opgeheven.

Aan het voorste of distaai einde is het halsgedeelte 11c voorzien van een afgerond taps deel dat leidt naar een opening van kleinere dia-30 meter. Bovendien is het halsgedeelte uitgevoerd met een aantal golvingen of ringvormige verwijdingen 14. Twee zulke golvingen van afnemende afmetingen zijn afgebeeld, waarbij het doel daarvan is de mogelijkheid te bieden tot grotere rekbaarheid, buiging en verdraaiing van het afvoerbuis- en het halsgedeelte wanneer de inrichting in gebruik is en dit te 35 verwezenlijken met minder kans dat knikken of blokkering van de doorgang door de afvoerbuis zal kunnen optreden. Ook vergroten zulke golvingen de fluidumcapaciteit aan het distaai einde van het halsgedeelte en verschaf-.;·? ; . .· *' -7- fen ze een reservoir voor het opnemen van plotseling afgeleverde flinke hoeveelheden fluïdum wanneer de inrichting in gebruik is.

Het binnenomhulsel 12 is voorzien van een proximaal eindgedeelte 12a dat vloeiend overgaat in het distaai einde van het cilindrisch om-5 hulselgedeelte 11a van het omhulsel en een lang distaai eindgedeelte 12b dat is gelegen in het halsgedeelte 11c van het buitenomhulsel. Het distaai eindgedeelte 12b loopt voorwaarts en binnenwaarts taps toe, terwijl het eindigt in een distale opening 15 van kleinere diameter die zich op flinke afstand achter (dat wil zeggen proximaal ten opzichte 10 van) opening 13 bevindt. Het reservoir resulteert tevens in de verschaffing van een ringvormige en axiaal langwerpige expansieruimte 16 tussen het buitenoppervlak van het distaai eindgedeelte 12b van het binnenom-hulsel en het binnenoppervlak van het halsgedeelte 11c. De wanddikte van het binnenomhulsel kan worden gevarieerd, maar om aanpassing in vorm, 15 goede afdichtingseigenschappen en gerief voor de drager te verzekeren, dient deze dikte ongeveer gelijk te zijn aan die van het betrekkelijk dun cilindrische gedeelte 11a van het buitenomhulsel. Dus zowel het cilindrisch buitenomhulselgedeelte 11a als het binnenomhulsel 12b dienen te worden uitgevoerd als dunne, buigzame en zeer rekbare membranen, in 20 tegenstelling tot het afvoerbuis- en het halsgedeelte 11b en 11c met hun vormbehoudende eigenschappen.

Het kleefmiddel voor het klevend bevestigen van de catheter aan de penisschacht kan de vorm hebben van een afzonderlijke klevende verende laag welke wordt aangebracht voordat de catheter bij een gebruiker wordt 25 bevestigd, of als alternatief, als een kleefmiddeldeklaag langs het binnenoppervlak van het cilindrisch gedeelte 11a van de catheter. Beide werkwijzen zijn volledig beschreven en afgebeeld in het hierboven genoemde Amerikaanse octrooischrift No. 613.279, hoewel alleen de laatste versie hier in fig. 4 is afgebeeld. Kleefmiddelzone 17 is in het cilin-30 drisch gedeelte 11a van het buitenomhulsel achter het binnenomhulsel 12 gelegen. Hoewel het denkbaar zou kunnen zijn dat de kleefmiddeldeklaag zich over de volle lengte van het cilindrisch gedeelte 11a uitstrekt, wordt het juist geacht er de voorkeur aan te geven de kleefmiddelzone te verschaffen in de vorm van een smalle maar doorlopende band die is 35 gelegen in het distaai gedeelte van het cilindrisch gedeelte 11a van het buitenomhulsel. De kleefmiddeldeklaag kan zijn samengesteld van elk doelmatig medisch aanvaardbaar drukgevoelig kleefmiddel van een soort > " v -8- die op dit gebied bekend is; waarbij een hypo-allergenisch acrylisch kleefmiddel als bijzonder doelmatig wordt beschouwd.

Het aanbrengorgaan is uitgevoerd in de vorm van een korte buis of kraagstuk 20 zoals heel duidelijk is weergegeven in de figuren 2 en 5 5-8. Het korte van open einden voorzien kraagstuk 20 is in het alge meen cilindrisch van vorm hoewel, zoals in de tekeningen is aangegeven, de bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm iets taps is. Het kraagstuk kan worden vervaardigd van elk van een groot aantal verschillende stugge of stijve kunststoffen. Een polyalkeen zoals polyethyleen van hoog 10 soortelijk gewicht wordt als bijzonder doelmatig beschouwd, maar andere polymerische materialen welke overeenkomstige eigenschappen bezitten zouden ook heel goed bruikbaar zijn. Niet-polymerische materialen zouden ook kunnen worden gebruikt zoals, bijvoorbeeld, karton.

Het kraagstuk is voorzien van een vloeiend-afgeronde uitwendige 15 verwijding of kraag 21 aan het proximaal einde ervan. Aan het tegenovergestelde of distaai einde is het binnenoppervlak afgeschuind of met een krommingsstraal uitgevoerd zoals is afgebeeld bij 22. Een paar ruime uitsparingen zijn in de cilindrische wand van het kraagstuk gevormd, waarbij deze uitsparingen diametraal tegenover elkaar zijn gelegen en bij 20 voorkeur van boogvormige configuratie zijn. Meer gedetailleerd, wanneer het kraagstuk in zijaanzicht wordt gezien, heeft elke uitsparing een in het algemeen half-cirkelvormige gedaante met de opening aan het distaai einde van het kraagstuk. Elke uitsparing heeft een axiale afmeting welke ongeveer gelijk is aan de helft van de lengte van het kraagstuk en de 25 lengte van het kraagstuk zelf is kleiner dan de diameter van het kraagstuk en aanzienlijk kleiner dan de lengte van het halsgedeelte 11c van de catheter.

De catheter en het kraagstuk worden aan een gebruiker geleverd met de catheter op het kraagstuk gemonteerd zoals is afgebeeld in de 30 figuren 1, 3, 5 en 8. Het cilindrische gedeelte 11a van de catheter is op zichzelf opgerold ter vorming van een torus 25. Kraagstuk 20 bezit zodanige afmetingen dat de buitendiameter ervan, met inbegrip van kraag 21, ongeveer gelijk is aan, of slechts iets groter dan, de binnen-diameter van torus 25. Kraag 21 heeft daardoor een buitendiameter die 35 belangrijk groter is dan de binnendiameter van de torus, met als gevolg dat de kraag fungeert als vasthoudmiddel voor het op zijn plaats vasthouden van de torus, totdat een voldoende grote axiale afrolkracht op '**-%* ' j » · -9- de torus wordt uitgeoefend teneinde deze buitenwaarts uit te rekken of te expanderen en vrij te maken van de kraag.

Het halsgedeelte 11c strekt zich vanaf de torus 25 binnenwaarts over de kraag 21 uit en dan in voorwaartse of distale richting door de 5 opening van kraagstuk 20. Het gegolfde gedeelte 14 is volledig buiten het distaai einde van het kraagstuk gelegen, evenals het uitlaatgedeelte 11b van de catheter.

Van bijzonder belang is het feit dat het binnenomhulsel 12 in uitgerekte of gespannen toestand wordt ondersteund aan het proximaal einde 10 van kraagstuk 20. Het binnenomhulsel strekt zich vanaf de torus 25 rond kraag 21 uit en dan radiaal binnenwaarts volgens een vlak dat loodrecht staat op de as van het kraagstuk (zie fig. 3, 5 en 8).Met uitzondering van de centrale opening 15 daarin, is dus het binnenomhulsel uitgevoerd als een membraan dat over het proximaal einde van het kraagstuk is ge-15 spannen en uitgerekt. Kraag 21 vervult dan ook de tweeledige functie van het voorkómen dat de torus 25 gaat afrollen en, dankzij deze vasthoudende werking, van het handhaven van het binnenomhulsel in de uitgerekte en in het algemeen vlakke toestand zoals is afgebeeld.

In fig. 8 is te zien dat de kleefmiddellaag of zone 17 ver genoeg 20 is verwijderd van de plaats waar het binnenomhulsel 12 en het halsgedeelte 11c in elkaar overgaan om ervoor te zorgen dat de buitenste oppervlakken van de torus vrij van kleefmiddeldeklaag zijn. Er bestaat dus geen gevaar dat het kleefmiddel 17 zich zou kunnen vasthechten aan de binnenoppervlakken van een omwikkeling of verpakking (niet afgebeeld) 25 waarin het samenstel op de markt zal worden gebracht en zal worden opgeslagen. Hoewel het cilindrisch gedeelte van de catheter in torusvorm is opgewonden, hecht het kleefmiddel zich niet aan het buitenoppervlak vast (wanneer het wordt afgerold) van het cilindrisch gedeelte 11a dankzij een vrijmaakdeklaag of laag van silicoonrubber of ander doelmatig vrij-30 maakmateriaal, of dankzij een verwijderbare vrijmaakstrook of laag, alles zoals op dit gebied bekend is voor doeleinden ter voorkoming van onbedoelde vasthechting tussen drukgevoelige kleefmiddelen en daaraan grenzende oppervlakken.

De figuren 1 en 6 - 7 illustreren de werkwijze voor het aanbrengen 35 van de uitwendige catheter bij een patiënt. De gebruiker pakt eerst het vrijliggende distaai gedeelte van het kraagstuk vast en richt het uitgerekte membraanvormige binnenomhulsel 12 zodanig dat dit in contact komt -10-

9 V

met de eikel (zie fig. 6) . Aangezien het binnenomhulsel zich in uitgerekte toestand bevindt, kan het glad en gelijkmatig op de eikel worden aangebracht. Wanneer de eikel eenmaal volledig is opgenomen in de opening van kraagstuk 20 en het binnenomhulselgedeelte 12 volledig is uit-5 gerekt over de eikel in stevig afdichtend contact daarmee, pakt de gebruiker het halsgedeelte 11c beet en houdt het stevig tegen de eikel gedrukt vast zoals het duidelijkst in fig. 1 is afgebeeld. Een dergelijke handeling wordt zeer vergemakkelijkt door de ruim uitgevoerde uitsparingen 23 welke dienen als vingeropeningen voor het vastpakken van het 10 halsgedeelte 11c van de catheter en de eikel G en tevens voor het immobiliseren of vasthouden van het kraagstuk terwijl de gebruiker, met de vingers van de andere hand, de torus 25 achterwaarts over kraag 21 drukt (zie fig. 7). Wanneer de torus wordt afgerold wordt de kleefmiddellaag.

17 in contact gebracht met de schacht S van de penis achter de achter-15 rand van de eikel, zodat door dit contact met kleef middel de uitwendige catheter in de voor goed gebruik vereiste positie wordt bevestigd met het binnenomhulsel 12 uitgerekt over de eikel zoals is afgebeeld in fig. 7. De torus wordt over de volle lengte van de penisschacht afgerold, zoals met punt-streep lijnen in fig. 7 is aangegeven, waarna het kraagstuk 20 20 wordt verwijderd en weggegooid en vervolgens het uitlaatgedeelte 11b van de catheter wordt aangesloten op eem doelmatige afvoerbuis (niet afgebeeld) .

Hoewel in het bovenstaande een uitvoeringsvorm van de uitvinding aanzienlijk gedetailleerd is beschreven voor illustratiedoeleinden, zal 25 het deskundigen duidelijk zijn dat veel van deze details kunnen worden gewijzigd zonder af te wijken van de strekking en het kader van de uitvinding .

Claims (13)

1. Combinatie bestaande uit catheter en aanbrengorgaan, gekenmerkt doordat de catheter is uitgevoerd met omhulsel van dun, uitrekbaar elastisch materiaal dat een in het algemeen cilindrisch gedeelte omvat dat aan het ene einde overgaat in een taps halsgedeelte dat eindigt in een 5 uitlaatgedeelte van kleinere diameter, en een binnenomhulsel waarvan het proximaal einde overgaat in het distaai einde van het cilindrisch gedeelte en een lang taps distaai gedeelte zich uitstrekt het halsgedeelte in en eindigt in een distale opening die zich op afstand van het 10 uitlaatgedeelte bevindt; waarbij het aanbrengorgaan bestaat uit een ber-trekkelijk stijf en in het algemeen cilindrisch kraagstuk dat is voorzien van een open proximaal en distaai einde en een uitwendige ringvormige kraag die aan het proximaal einde met vloeiend afgeronde oppervlakken is uitgevoerd; terwijl het halsgedeelte van de catheter zich 15 uitstrekt door het kraagstuk, het uitlaatgedeelte ervan axiaal uitsteekt vanaf het distaai einde van het kraagstuk, het cilindrisch gedeelte ervan is opgerold tot een torus die zich uitstrekt rond het kraagstuk in de nabijheid van de kraag en het binnenomhulsel ervan zich vanaf de torus uitstrekt over de kraag en radiaal binnenwaarts aan het proximaal 20 einde van het kraagstuk; zodat het zich radiaal binnenwaarts uitstrekkende gedeelte van het binnenomhulsel zich in uitgerekte toestand bevindt en in het algemeen is gelegen in een vlak dat loodrecht staat op de as van het kraagstuk? waarbij de torus in een niet-uitgerekte toestand een binnendiameter heeft die kleiner is dan de buitendiameter van 25 de kraag, waardoor de kraag de torus op het kraagstuk vasthoudt totdat een afrolkracht op de torus wordt uitgeoefend van voldoende grootte om de binnendiameter daarvan te expanderen.

2. Combinatie volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het kraagstuk een lengte heeft die kleiner is dan die van het halsgedeelte van de 30 catheter.

3. Combinatie volgens conclusie 2, gekenmerkt doordat het kraagstuk. een axiale lengte heeft die aanzienlijk groter is dan de axiale lengte van de torus.

4. Combinatie volgens de conclusies 1, 2 of 3, gekenmerkt doordat het \ -12- 9 * kraagstuk is uitgevoerd met een paar diametraal tegenover elkaar gelegen uitsparingen die grenzen aan het distaai einde daarvan en waarin de vingers van een gebruiker kunnen worden opgenomen voor het immobiliseren van het halsgedeelte van de catheter en het kraagstuk ten opzichte van 5 de eikel van de penis terwijl de torus wordt afgerold over de kraag en langs de penisschacht.

5. Combinatie volgens conclusie 4, gekenmerkt doordat elk van de uitsparingen boogvormig is.

6. Combinatie volgens conclusie 5, gekenmerkt doordat elk van de uit-10 sparingen een axiale lengte heeft die ongeveer gelijk is aan de helft van de lengte van het kraagstuk.

7. Combinatie volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het kraagstuk is uitgevoerd met een diameter die groter is dan de lengte daarvan.

8. Combinatie volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het kraagstuk 15 is gevormd van een polyalkeen.

9. Combinatie volgens conclusie 8, gekenmerkt doordat de polyalkeen een polyethyleen van hoog soortelijk gewicht is.

10. Combinatie volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het cilindrisch gedeelte van de catheter is voorzien van een ringvormige laag drukge- 20 voelig kleefmiddel over tenminste een gedeelte van de lengte ervan; waarbij de laag kleefmiddel is aangebracht aan die zijde van het cilindrisch gedeelte welke in contact komt met de penisschacht wanneer de catheter wordt gedragen.

11. Werkwijze voor het aanbrengen van een uitwendige catheter voor 25 mannen op de penis van een patiënt, waarbij de catheter is uitgevoerd met een omhulsel van dim, uitrekbaar, elastisch materiaal dat een in het algemeen cilindrisch gedeelte omvat dat aan het ene einde overgaat in een taps halsgedeelte dat eindigt in een uitlaatgedeelte van kleinere diameter, en een binnenomhulsel waarvan het proximaal einde overgaat in 30 het distaai einde van het cilindrisch gedeelte en een lang taps distaai gedeelte dat zich uitstrekt het halsgedeelte in en eindigt in een distale opening die zich op afstand van het uitlaatgedeelte bevindt; waarbij de catheter wordt ondersteund door een in het algemeen cilindrisch en betrekkelijk stijf kraagstuk dat is voorzien van een proximaal 35 en een distaai open einde en aan het proximaal einde van een uitwendige kraag; zodat de catheter wordt ondersteund met het halsgedeelte zich uitstrekkend door het kraagstuk, terwijl het uitlaatgedeelte axiaal 2 α » ' -13- vanaf het distaai einde van het kraagstuk uitsteekt, terwijl het cilindrisch gedeelte is opgerold tot een torus rond het kraagstuk in de nabijheid van de kraag en waarbij het binnenomhulsel zich vanaf de torus uitstrekt over de kraag zodat het gedeelte daarvan dat grenst aan de 5 binnenomhulselopening zich radiaal binnenwaarts in uitgerekte toestand uitstrekt volgens een vlak dat loodrecht staat op de as van het kraagstuk; gekenmerkt door de volgende fasen; - het vastpakken van het kraagstuk en de catheter tussen de vingers en het tegen de eikel van de penis van een patiënt drukken van het uit-10 gerekt binnenomhulselgedeelte; het voorwaarts bewegen van het kraagstuk en de catheter teneinde het kraagstuk in een positie rond de eikel te brengen en daarbij ervoor te zorgen dat het uitgerekte binnenomhulselgedeelte rond de eikel wordt aangesloten; daarna het statio-· nair vasthouden van het kraagstuk en het halsgedeelte van de catheter 15 ten opzichte van de eikel terwijl de torus over de kraag en langs de penisschacht wordt afgerold.

12. Werkwijze volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat deze tevens de fase omvat van het verwijderen van het kraagstuk vanuit de positie rond de eikel. 20

13. Werkwijze volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat het kraagstuk is voorzien van een paar diametraal tegenover elkaar gelegen uitsparingen in de nabijheid van het distaai einde daarvan en waarbij de fase van het staionair vasthouden van het kraagstuk en het halsgedeelte ten opzichte van de eikel bestaat uit het inbrengen van tegenover elkaar 25 geplaatste vingers van één hand door de uitsparingen en in contact met het halsgedeelte van de catheter ter vasthouding van het halsgedeelte tegen de eikel terwijl tegelijkertijd het kraagstuk wordt geïmmobiliseerd ter voorkoming van axiale en draaiende beweging ten opzichte van de eikel.