[go: up one dir, main page]
More Web Proxy on the site http://driver.im/

NL8403510A - Boorstrengstabilisator. - Google Patents

Boorstrengstabilisator. Download PDF

Info

Publication number
NL8403510A
NL8403510A NL8403510A NL8403510A NL8403510A NL 8403510 A NL8403510 A NL 8403510A NL 8403510 A NL8403510 A NL 8403510A NL 8403510 A NL8403510 A NL 8403510A NL 8403510 A NL8403510 A NL 8403510A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
widening
drill string
grooves
stabilizer according
grooving
Prior art date
Application number
NL8403510A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Metal X Corp Of Texas
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Metal X Corp Of Texas filed Critical Metal X Corp Of Texas
Publication of NL8403510A publication Critical patent/NL8403510A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B17/00Drilling rods or pipes; Flexible drill strings; Kellies; Drill collars; Sucker rods; Cables; Casings; Tubings
    • E21B17/10Wear protectors; Centralising devices, e.g. stabilisers
    • E21B17/1078Stabilisers or centralisers for casing, tubing or drill pipes
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B17/00Drilling rods or pipes; Flexible drill strings; Kellies; Drill collars; Sucker rods; Cables; Casings; Tubings
    • E21B17/22Rods or pipes with helical structure

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Earth Drilling (AREA)
  • Agricultural Chemicals And Associated Chemicals (AREA)
  • Drilling Tools (AREA)

Description

* Μ Kon/MF, 1 Metal-x
Boorstrengstabilisator
De uitvinding heeft betrekking op een boorstrengstabilisator die bevestigd kan worden in een roterende baor-streng om aan te grijpen op de wand van een bronboring, met het doel om bij te dragen in de stabilisatie van de boor-5 streng in een brongat.
Er zijn diverse typen van boorstrengstabilisators voorgesteld en in gebruik. In het algemeen gesproken vertonen zij allen een verbreding op een buisvormig lichaam met langs-of schroefgroeven, die in de verwijding zijn gevormd, ten-10 einde een spleet voor fluïdumstroming tussen de boorstreng en *.· · de wand van het brongat te realiseren. In deze stabilisators, waarbij schroeven in de verbreding zijn aangebracht, kan er een tendens zijn tot versterking van de weerstand, hetgeen op zijn beurt tot hogere erosie en slijtage van de stabilisator 15 leidt. Ook de thans toegepaste, schroefvormige ribben aan een boorstrengstabilisator is niet in staat om een goed opper-vlakcontact tussen de stabilisator en de wand van het brongat te allen tijde te bewerkstelligen.
Verder is de toepassing van de tot nu toe bekende 20 en algemeen gebruikelijke schroefstabilisators in een boorstreng bij het boren van sommige bronnen, zoals thermische bronnen of hogedruk-gasbronnen, de oorzaak van de tendens van de boorstreng om uit het brongat te draaien. Ook in het geval dat een van een schroefblad of schroefgroef voorziene stabi-25 lisator in een bronstreng wordt gebruikt, kan de resulterende manier of richting van circuleren van het fluïdum tussen de boorstreng en de wand van het boorgat de stabilisator naar één zijde van het boorgat doen bewegen, hetgeen een vijzel-effect creëert, die de boorstreng naar één zijde van het 30 boorgat doet wandelen of bewegen tijdens boorwerkzaamheden.
De onderhavige uitvinding verschaft tegengesteld gerichte schroefaanbrenging in een boorstrengstabilisator, die een tegengestelde fluïduitistroombaan in de stabilisator-verbreding verschaft om bij te dragen om te voorkomen dat de 35 boorstreng, waarin deze stabilisator is toegepast, uit een thermisch bronboorgat dat geboord wordt wegdraait.
84 0 3 5 1 0
N
-2- • „ I r
Een ander doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een dubbele schroefaanbrenging in de verbreding van het buisvormige lichaam, dat een stabilisator voor een boorstreng vormt, te verschaffen, teneinde uit elkaar ge-5 legen oppervlakdélen te realiseren op de stabilisator, waardoor oppervlaktecontact tussen de wand van het boorgat en de stabilisator te allen tijde wordt gehandhaafd.
Weer een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een stabilisator die gebruik maakt van tegenge-10 steld gerichte schroeven voor tegengesteld stromend fluïdum nabij de verbreding, teneinde het wandelen van de boorstreng, waardoor het boorgat uit zijn bestemde baan gaat, te verminderen of zelfs geheel te elimineren.
Een ander doel van de onderhavige uitvinding is het 15 verschaffen van een stabilisator voor een boorstreng met maximale doorstroombanen, terwijl tevens voorzien is in een maximaal omtrekscöntact dat dienst kan doen als stabiliserend contact tussen de stabilisator en de boorgatwand.
Andere doeleinde en voordelen van de onderhavige 20 uitvinding zullen worden verduidelijkt in de hierna volgende beschrijving aan de hand van een tekening.
In de tekening stellen schematisch voor:
Fig. 1 een zijaanzicht van de stabilisator volgens de onderhavige uitvinding en een configuratie van de tegenge-25 steld gerichte groefmiddelen in de verbreding op het stabili-satorlichaam, fig. 2 een soortgelijk aanzicht als dat van fig. 1 dat de stabilisator toont die over 60° om zijn langsas is verdraaid om een ander aanzicht van de oppervlakmiddelen voor 30 het in contact brengen met de wand van het brongat en de tegengesteld gerichte groefmiddelen voor het doen circuleren van fluïdum door het stel tegengestelde schroefgroeven in de verbreding van het lichaam te laten zien, fig. 3 een eindaanzicht over de lijn 3-3 van fig.
35 1, fig. 4 een dwarsdoorsnede over de lijn 4-4 van fig. 1, die verdere details van de stabilisator volgens de onderhavige uitvinding toont, fig. 5 een langsaanzicht van een stabilisator met S4 03 5 1 0 < » -3- * * een langere verbreding dan die van fig. 1 en 2 en verdraaid over 30° ten opzichte van zijn langsas om een ander aanzicht op de groeven en de ringvlakken te laten zien. De groeven zijn ook enigszins anders gevormd. Daar de verbreding E van 5 een grotere lengte is op het stabilisatorlichaam, snijden de tegengesteld gerichte groeven daarbij tussen hun einden op meer dan één plaats van de verbreding; en fig. 6 een dwarsdoorsnede over de lijn 6-6 van fig. 5.
10 Op de eerste plaats wordt de aandacht gevraagd voor
fig. 1 van de tekening, waarin de stabilisator volgens de onderhavige uitvinding in het algemeen is aangeduid met de letter S. Deze omvat een langgerekt buislichaam T, dat van schroefmiddelen is voorzien die met streeplijnen 7 aan het 15 ene einde en met volle lijnen aan het andere einde bij 8 van het buisvormige lichaam T zijn getoond en die dienen ter verbinding van het lichaam aan andere elementen van de boor-streng. Een zich in omtreksrichting uitstrekkende verbreding die in het algemeen is aangeduid met E is op dit lichaam T 20 tussen de einden daarvan aangebracht. Deze verbreding E
strekt zich in radiale richting van het lichaam uit en is van een grotere diameter dan het buisvormige lichaam T teneinde een ringvormig buitenvlak 12 op de verbreding E te verschaffen, zoals in de tekeningen is getoond. De einden 15 en 16 25 van de verbreding E zijn op geschikte wijze taps afgerond of bolvormig, al naar gelang dit gewenst is voor het verbinden van het oppervlak 18 van het buisvormige lichaam T aan het ringvlak 12 van de verbreding E, zoals getoond in fig. 1. De verbreding E is bij voorkeur als één stuk uitgevoerd met het 30 lichaam E, zodat de inrichting volgens de onderhavige uitvinding door smeden kan worden gevormd, indien dit althans gewenst is, ofschoon het ook mogelijk is het lichaam uit een aantal delen te laten bestaan die worden samengelast. Het lichaam kan uit delen zijn gevormd, die in het algemeen be-35 grensd worden door de configuratie van groeven of holten, zoals in de tekeningen is getoond, terwijl die delen samengelast en aan het lichaam, teneinde een verbreding E te vormen.
Eerste groefmiddelen 20 zijn gevormd in het ringvlak 12 van de verbreding E en de eerste groefmiddelen 20 8403510 -4- * *
> I
zi jn schuin gericht over een hoek in de ene richting ten opzichte van de langsas van het lichaam τ en de verbreding E en strekken zich schroefvormig over de gehele lengte van de verbreding E uit.
5 Tweede groefmiddelen 21 zijn in het ringvlak aange bracht en zijn in tegengestelde richting aan de hoek van de helling van de eerste groefmiddelen 20 gericht/ zoals in de tekeningen is getoond. Tweede groefmiddelen 21 strekken zich schroefvormig over de gehele lengte.van de verbreding E uit. 10 De eerste groefmiddelen 20 en de tweede groefmidde len 21 omvatten elk een veelvoud van groeven die in omtreks-richting op een afstand van elkaar liggen en die een helling hebben ten opzichte van de langsrichting van het buisvormige lichaam T en de verbreding E, zoals in de tekeningen is ge-15 toond. Eén groef 20a van de eerste groefmiddelen 20 snijdt één groef 21a van de tweede groefmiddelen 21 voor het vormen van een paar P van groeven, welk paar groeven elkaar snijden tussen de einden van het ringvlak 12. Een vorm van een dergelijk snijding is duidelijk in fig. 1 van de tekeningen ge-20 toond nabij het centrale deel van elke eerste en tweede groefmiddelen 20, 21, welke snijding in het algemeen is aangeduid met de letter IM. De breedte en diepte van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 is zodanig, dat de groeven 20a en 21a van elk paar P aan hun einddelen 22 en 23 aan elk ein-25 de van de verbreding E in een vlak eindigen, dat dicht bij het oppervlak 18 van het lichaam T is gelegen, zodat fluïdum in het brongat en rond het buisvormige lichaam T meteen geleid kan worden tot in de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 en aldus voorbij de verbreding E zonder enige belangrijke 30 weerstand.
In het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 1 en 2, waarin de groeven 20, 21 elkaar slechts één keer in de verbreding E snijden, evenals bij het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 5 en 6, waarbij groeven 20, 21 elkaar meer dan eens op een verbre-35 ding snijden, hebben de hellingshoeken van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 een zodanige relatie met elkaar en positie ten opzichte van de langsas van het lichaam T, dat elk paar P van groeven elkaar bij voorkeur snijden nabij hun einddelen aan elk einde van de verbreding E, zoals in hoofd- 8403510 t « -5- * * zaak met de letters IE is getoond, zowel als nabij het middendeel van elk paar van groeven, zoals getoond is en aangeduid is met de letters IM. Dit zal nog verder worden beschreven.
5 Waar de groefmiddelen 20, 21 elkaar slechts eenmaal op de verbreding E snijden, zoals aangeduid is in het uitvoe-ringsvoorbeeld van fig. 1 en 2, tonen de snijding van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21, zoals aangeduid is door de vertikale lijn 26 en de horizontale lijn 27 nabij het mid-10 dendeel van de verbreding E, evenals de vertikale lijnen 28 en 29 bij de" snijding van de einden van naburige paren P van groeven van groefmiddelen 20, 21 aan elk einde van de verbreding E, dat de totale lengte van snijding van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 op de verbreding E ten opzichte 15 van de totale lengte van de verbreding E zich bij voorkeur over tenminste 50% van de totale lengte van de verbreding E uitstrekt. Dit is ook het geval waar de verbreding E langer is dan in fig. 5 is getoond, zodat de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 elkaar snijden op een veelvoud van interval-20 len langs de langsmaat van de verbreding E, zoals in fig. 5 en 6 is getoond. Aldus is er een flinke snijding van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 aanwezig in de verbreding E, teneinde een fluïdumstroming in het boorgat te bewerkstelligen die weinig weerstand ondervindt, wanneer het fluïdum 25 opwaarts stroomt door de verbreding E vanaf de boorbeitel aan het ondereinde van de boorstreng tot aan het aardoppervlak op een op zichzelf bekende wijze.
Niettegenstaande de snijding van de tegengesteld hellende en elkaar snijdende eerste en tweede groefmiddelen 30 20, 21 over een aanzienlijk deel van de lengte van de verbreding E zich uitstrekt, zijn de hoek van de helling van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 en hun hellingshoek zodanig, dat echter toch oppervlakken 12a van aanzienlijke maat aanwezig zijn in ongegroefde delen van het ringvlak 12 van de 35 verbreding, die dienst kunnen doen voor aangrijping op de wand van het brongat gedurende boorwerkzaamheden om bij te dragen tot het gecentreerd houden van de boorstreng in het brongat, terwijl een fluïdümstroom zonder weerstand er omheen stroomt. Indien gewenst, kunnen de oppervlakdelen 12a een 8403510 • - -6- hardingsbewerking zijn ondergaan.
Bij voorheen gebruikte stabilisators, bijvoorbeeld de stabilisator die voorzien van een enkel schroefblad, kan het oppervlak op de schroef onder bepaalde omstandigheden de 5 weerstand in het gat verhogen en kan tot sterkere erosie op de stabilisator leiden, hetgeen de verwijdering van de boor-streng uit het boorgat noodzakelijk maakt voor het vervangen van de stabilisator, welke werkzaamheid kostbaar en tijdverspillend is.
10 Verder heeft de onderhavige uitvinding bij sommige soorten van bronnen, zoals thermische bronnen, de neiging om te voorkomen dat de streng uit het boorgat draait als gevolg van ondervonden drukken. De tegengesteld gerichte schroefconfiguratie van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 ver-15 oorzaakt een tegengestelde stroom van fluïdum rond de stabilisator S volgens de onderhavige uitvinding, welke voorkomt dat de boorstreng met de stabilisator volgens de onderhavige uitvinding zich volgens een spiraal beweegt, welke spiraalbeweging anders aanwezig zou zijn bij de boorstreng die voor-20 zien is van een enkele schroefgroef volgens de stand van de techniek en welke bekende stabilisator de neiging heeft om onder druk uit het boorgat te draaien. Ook draagt de dubbele, tegengesteld gerichte schroefaanbrenging en elkaar snijdende fluïdumstromingsbanen volgens de onderhavige uitvinding ertoe 25 bij, dat het wandelen van de boorstreng naar één zijde van het boorgat wordt voorkomen, welk wandelen de boorstreng uit zijn beoogde baan zou kunnen brengen tijdens boorwerkzaarahe-den.
Bovendien creëren de circulerende fluïda in het 30 brongat een hoge-drukpunt van fluïdumcontact in het gebied, dat met de letter D bij de middensnijding van de eerste groefmiddelen 20, 21 is aangeduid. Deze samenvoeging van fluïdumcontact heeft verder de neiging om bij te dragen toe het centreren van de stabilisator van de onderhavige uitvin-35 ding in het brongat.
Elk geschikt aantal groeven of gesneden gleuven kan gebruikt worden voor het vormen van eerste groefmiddelen, en in het bijzonder twee tot vier gesneden sleuven met een ten opzichte van de langsas van de stabilisator S rechtsgerichte 8403510 -7- schroef, zoals aangeduid met het verwijzingscijfer 20, kan worden toegepast, overeenkomstig kan een gelijk aantal van gesneden sleuven voor het vormen van de tweede groefmiddelen 21 met een linkse schroef ten opzichte van de langsas van de 5 stabilisator S worden gebruikt, zoals in de tekening is getoond.
Zoals opgemerkt, werkt één rechtsgerichte groef 20 van de eerste groefmiddelen samen met één linksgerichte groef van de tweede groefmiddelen 21 voor het vormen van een paar P 10 van elkaar snijdende eerste en tweede groefmiddelen, zoals duidelijk in fig. 1 van de tekeningen is getoond.
Overeenkomstig snijdt elke verdere rechtsgerichte schroefgroef van de groefmiddelen 20 op de verbreding E een linksgerichte groef van de tweede groefmiddelen 21 voor het 15 vormen van een aanvullend paar P van elkaar snijdende eerste en tweede groefmiddelen-op de verbreding E. Elk paar P van elkaar snijdende groeven van de eerste en tweede groefmiddelen 20λ 21 ligt nabij een ander paar van eerste en tweede, elkaar snijdende groeven van groefmiddelen 20, 21 op de ver-20 breding.
In het uitvoeringsvoorbeeld dat in de tekening is getoond strekt de verbreding E zich over voldoende lengte uit, en wel zodanig dat de einden van elke rechtsgerichte schroefgroef van de eerste groefmiddelen 20 het einde van de 25 linksgerichte schroefgroef van de tweede groefmiddelen 21 van het volgende naburige paar P snijdt, zoals getoond in de tekeningen. Deze snijdingsconfiguratie van de paren van groeven van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 vormt een veelvoud van in de omtreksrichting uit elkaar gelegen, in hoofd-30 zaak ruitvormige delen 30 in het ringvormige buitenvlak 12 tussen de einden van de verbreding E. Deze ruitvormige delen 30 zijn gevormd tussen naburige paren P van elkaar snijdende eerste en tweede groefmiddelen 20, 21. Ook deze configuratie van elkaar snijdende groeven op de verbreding E vormt een 35 veelvoud van de over de omtrek verdeelde, driehoekige vlakken 35 in het ringvormige buitenvlak 12 tussen de einden van paren P van eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 nabij elk einde van de verbreding E.
8403510 1 7 m -8-
Alhoewel de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 elkaar over een aanzienlijk deel van het oppervlak 12 van de . verbreding E snijden, teneinde tegengesteld gerichte fluïdum geleide banen te verschaffen '"die elkaar snijden, teneinde het 5 vereiste resultaat volgens de uitvinding te bewerkstelligen, verschaft de uitvinding ook een buitenvlakconfiguratie door middel van de vlakken 12a op de verbreding E, zodanig dat tenminste enige delen van het buitenvlak 12 van de verbreding E altijd in contact met de wand van het boorgat gepositio-10 neerd zal zijn, teneinde bij te dragen om de boorstreng goed in het boorgat gepositioneerd te houden tijdens boorwerkzaam-heden.
Opgemerkt zij, dat de ongegroefde vlakdelen 12a op het ringvlak 12 over het vlak 12 zijn verdeeld. Ook hebben de 15 vlakken 12a ten gevolge van snijding van groefmiddelen 20, 21 een zodanige configuratie en verdeling voer het oppervlak 12, dat er ook in omtreksrichting deze oppervlakdelen een flinke maat hebben tussen hun einden, welke maat in omtreksrichting na tenminste één van de einden af neemt, terwijl deze vlakde-20 len 12a bovendien een flinke maat in hun lengterichting hebben, e.e.a. zodanig, dat zij een goed stabiliserend effect hebben, ondanks het feit dat de maat van de groeven voldoende groot is om te voorkomen dat de fluïdumstroom nadelig wordt beïnvloed.
25 Bij de bekende stabilisators, die van een schroef blad of van rechte bladen zijn voorzien, zijn de ongegroefde oppervlakken over hun lengte en breedte in hoofdzaak van diezelfde maat.
Fig. 5 en 6 tonen een alternatieve vorm van een 30 stabilisator volgens de uitvinding, waarbij de verbreding E een grotere lengte heeft dan bij de stabilisator van fig. 1 en 2. Dezelfde verwijzingscijfers zijn in fig. 1 en 2 gebruikt voor overeenkomstige delen als in fig. 5 en 6. Dit verschaft een groefconfiguratie, waarbij de groeven 20a, 21a 35 van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 die elkaar op een veelvoud van intervallen tussen de einden van de verbreding E snijden, zoals is aangeduid met de letters I]_ en l2· Het zal duidelijk zijn, dat de verbreding E van elke geschikte lengte kan zijn en kan aangebracht zijn op een lichaam T, 8403510 * * . ^ Ψ <r' -9- waarbij de verbreding op een afstand van de einden van het lichaam T kan eindigen om oppervlakgebieden te verschaffen voor het met een tang aanpakken van het lichaam T.
Alhoewel de hellingshoek van de eerste en tweede 5 groefmiddelen 20, 21, zoals getoond, in hoofdzaak dezelfde en tegengesteld is, wordt opgemerkt, dat de hellingshoek van de eerste en tweede groefmiddelen 20, 21 niet in hoofdzaak dezelfde hoeft te zijn, zolang de groefmiddelen 20, 21 elkaar snijden voor het vormen van oppervlaktedelen 12a voor het 10 verschaffen van het gewenste resultaat volgens de uitvinding.
Bij gebruik van de stabilisator volgens de onderhavige uitvinding, circuleert fluïdum vanaf hét aardoppervlak neerwaarts dóór de boring 40 van de stabilisator en mondt dan uit door de boorbeitel aan het uiteinde van de boorstreng, 15 die niet is getoond, op een op zichzelf bekende wijze. Daarna circuleert het opwaarts om de boorstreng heen, en wel door de spleet tussen de wand van het boorgat en de boorstreng, waarbij het de groefmiddelen 20, 21 van de verbreding E van de stabilisator S doorstroomt, welke groefmiddelen elkaar snij-20 den of met elkaar communiceren over een aanzienlijk deel van hun lengte.
Daar de groefmiddelen 20, 21 in tegengestelde richting op de verbreding zijn gevormd en elkaar snijden op de hierboven aangegeven wijze, stuiten de fluïdumstromen in de 25 door de groeven of gesneden sleuven gevormde banen 20, 21 op elkaar, wanneer het fluïdum door de groeven circuleert en wanneer het uit de groeven 20, 21 van de verbreding E uitstroomt. De richting van de fluïdurastroom in het veelvoud van groeven 20, dat op het oppervlak 12 van de verbreding E is 30 aangebracht en dat tegengesteld is aan de fluïdumstroming in het veelvoud van groefmiddelen 21, leidt ertoe, dat elke tendens van de boorstreng om te wandelen of te bewegen van één zijde naar de andere zijde van het boorgat, wordt onderdrukt, welk wandelen aanwezig is, wanneer een veelvoud van schroef-35 groeven in een stabilisator is gevormd in êên en dezelfde richting, zoals dat bij de stand van de techniek gebruikelijk is.
De bovenstaande beschrijving en de hierbij gevoegde tekening voor het verduidelijken van de uitvinding, dienen 8403510 -10- -J V.
q » slechts als voorbeeld. Er kunnen diverse wijzigingen in maat, vorm en materialen binnen het kader'· van de uitvinding worden toegepast.
8403510

Claims (13)

  1. 2. Boorstrengtabilisator volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de eerste en tweede groefmiddelen elk een 20 zodanige breedte en hellingshoek ten opzichte van de langsas van de verbreding hebben, dat hun snijding in deze verbreding zich over tenminste ongeveer 50% van de totale lengte van de verbreding uitstrekken.
  2. 3. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 1, met 25 het kenmerk, dat de eerste en tweede groefmiddelen elk een diepte hebben, zodanig dat fluïdum dat rond het buisvormige lichaam stroomt, gemakkelijk tot in de eerste en tweede groefmiddelen kan stromen en verder gemakkelijk de verbreding kan passeren.
  3. 4. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de eerste en tweede groefmiddelen elk een breedte, diepte en hellingshoek ten opzichte van de langsas van de verbreding hebben, zodanig dat hun snijding tussen de einden van de verbreding tenminste één in hoofdzaak ruitvor-35 mig deel in het ringvlak vormt tussen naburige paren van eerste en tweede groefmiddelen. 8403510 »7 s -12-
  4. 5. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat eerste groefmiddelen een veelvoud van groeven omvatten, die in omtreksrichting op afstand van elkaar liggen ter plaatse van de verbreding en die in dezelfde rich- 5 ting schuin zijn gericht ten opzichte van de langsas van het lichaam en dat de tweede groefmiddelen een' veelvoud van groeven omvatten, die in omtreksrichting op afstand van elkaar zijn gelegen ter plaatse van de verbreding en die in deze verbreding in tegengestelde richting schuin zijn gericht ten 10 opzichte van de eerste groefmiddelen, e.e.a. zodanig, dat tenminste één groef van de eerste groefmiddelen en tenminste één groef van de tweede groefmiddelen elkaar tussen de einden van de verbreding snijden.
  5. 6. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 1, met 15 het kenmerk, dat de eerste groefmiddelen een veelvoud van rechtsgerichte groeven omvatten, die in omtreksrichting op afstand van elkaar zijn gelegen op de verbreding en dat de tweede groefmiddelen een veelvoud van linksgerichte groeven omvatten, die in omtreksrichting uit elkaar zijn gelegen op 20 de verbreding.
  6. 7. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat eerste en tweede groefmiddelen op de verbreding zijn aangebracht, zodanig dat elke rechtsgerichte groef van de eerste groefmiddelen een linksgerichte groef van de 25 tweede groefmiddelen snijdt voor het vormen van naburige paren van elkaar snijdende groeven, welke snijding tussen hun einden op de verbreding voorkomt.
  7. 8. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat naburige paren van elkaar snijdende groeven 30 een ruitvormig deel op het ringvormige buitenvlak tussen elk naburig paar van elkaar snijdende groeven vórmt, waarbij een veelvoud van in omtreksrichting uit elkaar gelegen, in hoofdzaak ruitvormige delen op de verbreding worden verschaft.
  8. 9. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 8, met 35 het kenmerk, dat rechtsgerichte groeven van naburige paren de linksgerichte groeven van naburige paren nabij einden van de verbreding snijden, waarbij een veelvoud van in omtreksrichting uit elkaar gelegen, driehoekige vlakken wordt gevormd op het buitenvlak door elk paar van eerste en tweede groefmidde- 8403510 4 *. ί * -13- len nabij elk einde van de verbreding.
  9. 10. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 9, met bet kenmerk, dat de einden van de groeven van naburige paren in verbinding staan met het oppervlak van het buisvormige 5 lichaam, waarop de verbreding is aangebracht.
  10. 11. Boorstrengstabilisator volgens één van de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat eerste en tweede groefmid-delen elkaar snijden op slechts één plaats van hun lengten en tussen hun einddelen op de verbreding.
  11. 12. Boorstrengstabilisator volgens één van de con clusies 1-6,'“'met het kenmerk, dat eerste en tweede groef middelen elkaar op een veelvoud van plaatsen over hun lengten en tussen hun einddelen op de verbreding snijden.
  12. 13. Boorstrengstabilisator volgens één van de con- 15 clusies 1-6, met het kenmerk, dat de hellingshoek van de eerste en tweede groefmiddelen in hoofdzaak gelijk doch tegengesteld gericht is op het lichaam,
  13. 14. Boorstrengstabilisator volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de naburige paren van elkaar snijdende 20 groeven een deel op het ringvlak vormen, dat een kleinere om-treksmaat heeft nabij de einden van dat vlak dan ter plaatse van de tussen de einden van dat vlak gelegen plaatsen. V. N* 8403510
NL8403510A 1984-09-13 1984-11-16 Boorstrengstabilisator. NL8403510A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US65021384A 1984-09-13 1984-09-13
US65021384 1984-09-13

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8403510A true NL8403510A (nl) 1986-04-01

Family

ID=24607962

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8403510A NL8403510A (nl) 1984-09-13 1984-11-16 Boorstrengstabilisator.

Country Status (8)

Country Link
AU (1) AU3548584A (nl)
BR (1) BR8405867A (nl)
DE (1) DE3442045A1 (nl)
FR (1) FR2573124A1 (nl)
GB (1) GB2164372A (nl)
NL (1) NL8403510A (nl)
NO (1) NO844544L (nl)
SE (1) SE8405774L (nl)

Families Citing this family (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4984633A (en) * 1989-10-20 1991-01-15 Weatherford U.S., Inc. Nozzle effect protectors, centralizers, and stabilizers and related methods
DE9321528U1 (de) * 1993-06-04 1999-04-08 Vendoret Holding S.A., Luxemburg/Luxembourg Karte für ein Pfandschloß
GB0203956D0 (en) 2002-02-20 2002-04-03 Appleton Robert P Drill string member
GB0505163D0 (en) * 2005-03-14 2005-04-20 Stewart Arthur Downhole apparatus
US8448722B2 (en) 2010-05-04 2013-05-28 Arrival Oil Tools, Inc. Drilling stabilizer
WO2016108842A1 (en) 2014-12-30 2016-07-07 Halliburton Energy Services, Inc. Downhole tool surfaces configured to reduce drag forces and erosion during exposure to fluid flow

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4467879A (en) * 1982-03-29 1984-08-28 Richard D. Hawn, Jr. Well bore tools

Also Published As

Publication number Publication date
SE8405774D0 (sv) 1984-11-16
BR8405867A (pt) 1986-06-10
GB2164372A (en) 1986-03-19
SE8405774L (sv) 1986-03-14
DE3442045A1 (de) 1986-03-20
NO844544L (no) 1986-03-14
AU3548584A (en) 1986-03-20
GB8430029D0 (en) 1985-01-09
FR2573124A1 (fr) 1986-05-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8336645B2 (en) Drilling cuttings mobilizer and method for use
US5607025A (en) Drill bit and cutting structure having enhanced placement and sizing of cutters for improved bit stabilization
US4467879A (en) Well bore tools
CN1035892C (zh) 具有改进的嵌接刀刃型式的钻头
US5181564A (en) Milling tool
US7308955B2 (en) Stabilizer arrangement
US5984005A (en) Wellbore milling inserts and mills
US20060278442A1 (en) Drill bit
GB2294072A (en) Drill bit having stability enhancing cutting structure
US7497281B2 (en) Roller cone drill bits with enhanced cutting elements and cutting structures
GB2293840A (en) Drill bit having improved cutting structure with varying diamond density
NL8403510A (nl) Boorstrengstabilisator.
US4697654A (en) Rotary drill bits
US20040060699A1 (en) Torque reducing tubing component
US20160123085A1 (en) Reamer for Use in Drilling Operations
BR102016021156A2 (pt) ferramenta estabilizadora de lâmina monolítica para corda de broca
US20180258703A1 (en) Reamer for Use in Drilling Operations
GB2317195A (en) A fixed cutter drill bit
US20190292853A1 (en) Borehole cross-section steering
AU719474B2 (en) Stabiliser for borehole drilling apparatus
NL8403509A (nl) Buisstuk voor een boorstreng.
CA1224414A (en) Stabilizer for drillstems
GB2166177A (en) Sleeve-type stabilizer
US20160123089A1 (en) Reamer for Use in Drilling Operations
US20160123088A1 (en) Reamer for Use in Drilling Operations

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed