NL8000626A

NL8000626A - Vochtverwijderingsinrichting.

Info

Publication number: NL8000626A
Application number: NL8000626A
Authority: NL
Original assignee: Midland Ross Corp
Priority date: 1979-02-15
Filing date: 1980-01-31
Publication date: 1980-08-19
Also published as: FR2449251A1; GB2042713A; SE8001021L; ES8102324A1; GB2042713B; JPS55147130A; IT1140573B; AU538679B2; US4259849A; IT8019873A0; AU5504380A; BR8000809A; ES488474A0; CA1108854A; DE3005291A1

Description

P & c W 3241-39 Ned.

Vochtverwijderingsinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een vochtverwijderingsinrichting en hoewel de uitvinding nuttig kan worden toegepast bij een inrichting waarin gébruik wordt gemaakt van een willekeurig vocht opnemend middel is de uitvinding bijzonder geschikt voor toepassing in een lucht-5 behandelingssysteem waarbij gebruik wordt gemaakt van een vloeibaar vocht opnemend middel. Een dergelijk systeem wordt vervaardigd door aanvraagster en in de handel gebracht onder het merk Kathabar. Dit speciale systeem maakt gebruik van lithiumchloride- of een andere halogenidepekel als vloeibaar vocht opnemend middel voor verwijdering van vocht uit lucht welke 10 door hét behandelingssysteem wordt gecirculeerd. Een uitwendig koelmiddelf zoals gekoeld water of een koelvloeistof, wordt gebruikt voor het koelen van de lucht. Het uit de behandelingsinrichting komende verdunde vloeibare vocht opnemende middel wordt gevoerd door een regenerator, waarin het vocht, dat in de inrichting is opgenomen, wordt verwijderd teneinde het 15 Vloeibare vocht opnemende middel op zijn normale concentratie terug te brengen.

Dit speciale systeem werkt zeer goed maar maakt gebruik van afzonderlijke koel- en verwarmingsinstallaties voor het verschaffen van de koelenergie en de verwarmingsenergie, welke worden gébruikt voor het regelen 20 van temperatuur en vochtgehalte van de lucht en voor het regenereren van het vocht opnemende middel.

De uitvinding is gericht op de verbetering van het energieverbruik van een dergelijke inrichting.

De uitvinding kan ook worden gebruikt bij een chemische vocht-25 verwijderingsinrichting, welke gebruik maakt van een vaste vocht opnemende stof. Een dergelijke inrichting is het beste beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 3.488.971, dat een voorbeeld is van veel octrooischriften welke betrekking hebben op luchtbehandelingssystemen, welke een gebruikelijke koelinrichting toepassen in verband met de hoge energie-opbrengst van ver-30 damper en de condensor van de inrichting ten opzichte van de lage elektrische energiehoeveelheid, welke in de inrichting wordt toegevoerd, voor het doen werken van de compressor van de inrichting. Deze systemen gebruiken echter de energie van de koelinrichting niet volledig maar verspillen veel verwarmingsenergie van de condensor doordat deze aan de omgeving wordt afge-25 geven in plaats van opgevangen voor hergebruik in de inrichting.

De uitvinding verschaft een vochtverwijderingsinrichting voor het regelen van de temperatuur en het vochtgehalte van lucht, welke is gekenmerkt door de combinatie van de volgende eigenschappen: 80 0 0 6 26 V* -2- a) een koeleenheid, welke een compressor, verdamper en een condensor omvat, evenals een erin gecirculeerd koelmiddel; b) organen, die een vocht opnemend middel gebruiken, voor het koelen en ontvochtigen van lucht, welke organen met de verdamper samen- 5 werkende middelen omvatten, die gebruik maken van een lage temperatuur, welke wordt veroorzaakt door de verdamper bij het koelen en ontvochtigen van de lucht; en c) organen voor het regenereren van het vocht opnemende middel welke dit middel kunnen opvangen van de organen, die het vocht opnemende 10 middel gebruiken, welke regenererende organen met de condensor samenwerkende organen omvatten voor het gebruik maken van verwarmingsenergie van de condensor voor het verwijderen van ongewenst vocht uit het vocht opnemende middel of voor het concentreren van het vocht opnemende middel uit de organen die dit middel gebruiken.

15 De uitvinding verschaft ook een werkwijze voor het regelen van de temperatuur en het vochtgehalte van lucht, door middel van een vocht opnemende middel en voor het regenereren of concentreren van door vocht verdund vocht opnemend middel, welke werkwijze wordt gekenmerkt door • a) het gebruikmaken van het koeleffekt dat ontstaat in een ver- 20 damper van een koeleenheid, voor het regelen van de temperatuur en het vochtgehalte van de lucht; en b) het gebruik maken van het verwarmingseffekt, dat ontstaat in een condensor van de koeleenheid, voor het regenereren of concentreren van door vocht verdund vocht opnemend middel, dat wordt gebruikt tenminste 25 bij het regelen van het vochtgehalte van de lucht.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin enige uitvoeringsvoorbeelden van de inrichting volgens de uitvinding zijn weergegeven.

Fig. 1 is een schema van een luchtbehandelingsinrichting die 30 gebruik maakt van een vloeibaar vocht opnemend middel in een eerste uitvoeringsvorm.

Fig. 2 is een schema van een tweede uitvoeringsvorm.

Fig. 3 is een schema van een derde uitvoeringsvorm van een luchtbehandelingsinrichting waarbij gebruik wordt gemaakt van een vast 35 vocht opnemend middel.

De uitvoeringsvorm volgens fig. 1 bestaat in hoofdzaak uit een eerste contacttoren 6, bekend als behandelingsinrichting, een tweede contacttoren 7, bekend als regenerator, en een koeleenheid 8 welke is samengesteld uit de bekende onderdelen van een compressor 9, een verdamper 10, 80 0 0 6 26

V

-3- een condensor 11 en een willekeurig geschikt koelmiddel dat moet worden gecirculeerd door de delen van de koeleenheid 8.

De behandelingsinrichting 6 en de regenerator 7 zijn in hoofdzaak van gelijke constructie en bestaan elk uit een aantal sproeiers 12, 13 voor 5 het verdelen van het vloeibare vocht opnemende middel 14, bijvoorbeeld lithium-chloride, over een pakkingmateriaal 15 dat bijvoorbeeld bestaat uit golfplaten, van een materiaal geïmpregneerd met een thermo hardende kunsthars, waardoorheen het vloeibare opneemmiddel sijpelt onder invloed van de zwaartekracht naar omlaag naar een opvangbak 16. Verder is een ventilator 10 17 aanwezig voor het circuleren van lucht onder druk naar omhoog door de torens 6, 7, in nauwe aanraking met het vloeibare middel 14 dat naar omlaag sijpelt door het pakkingmateriaal 15.

Bij de werking van de inrichting wordt warme vochtige lucht van bijvoorbeeld een ruimte 18, waarvan de lucht moet worden behandeld, circuleert 15 door de behandelingsinrichting 6 teneinde gekoeld en ontvocht te worden. Tegelijk wordt het vloeibare opneemmiddel 14 van de opvangbak 16 van de inrichting 6 gecirculeerd door een pomp 19, onder druk door de verdamper 10, naar de sproeiers 12, 13, waardoor het wordt verdeeld over het pakkingmateriaal 15. Het vloeibare middel 14 wordt gekoeld door het koelmiddel 20 terwijl het verdampt in de verdamper 10. Het vloeibare middel 14 wordt verdund door het vocht uit de lucht en moet dan weer tot zijn normale oplossing worden geconcentreerd. Een gebruikelijke smoorschijf 20 of een andere geschikte doseerinrichting voor de vloeistofstroom is aangebracht voor het terug voeren van een deel van het vloeibare vocht opnemende middel 14 van 25 de bak 16 van de inrichting 6 naar de opvangbak 16 van de regenerator 7, vanwaar het vloeibare middel 14 wordt gecirculeerd door een pomp 21, onder druk door de condensor 11, naar de sproeiers 12, 13 voor verdeling over het pakkingmateriaal 15 van de regenerator 7. Het vloeibare middel 14 wordt daarbij verhit·door het koelmiddel in de condensor 11.

30 Tegelijk wordt lucht, in het algemeen van een buiten de inrichting gelegen bron, gecirculeerd door de ventilator 17, onder druk, naar omhoog door de regenerator 7, voor nauwe aanraking met het verwarmde vloeibare vocht opnemende middel 14, dat naar omlaag sijpelt door het pakkingmateriaal 15. Daarbij wordt vocht opgenomen door de lucht uit het verhitte, verdunde 35 vloeibare opneemmiddel 14 terwijl dit in aanraking komt met de lucht. Het geregenereerde opneemmiddel 14 valt in de opvangbak 16 van de regenerator 7 en vloeit in het weergegeven geval onder invloed van de zwaartekracht terug naar de opvangbak 16 van de behandelingsinrichting 6.

80 0 0 6 26

V

* -4-

In een bepaalde besturingswijze van de inrichting bewaakt een taster 22 het niveau van het vloeibare middel 14 in de bak 16 van de regenerator 7 en kan een klep 23 bedienen, die de circulatie bestuurt van het vloeibare middel 14 door de condensor 11, wanneer het middel 14 een bepaald 5 niveau bereikt in de bak 16 van de regenerator 7. Een thermostaat 24 meet de temperatuur van de lucht die hetzij naar de ruimte 18 toe stroomt of daaruit stroomt en moet worden behandeld en kan een klep 25 bedienen, die de circulatie bestuurt van het vloeibare middel 14 door de verdamper 10 of door een omloopleiding welke een doseerklep 26 bevat en waardoor het middel 10 14 om de verdamper 10 heen stroomt, rechtstreeks van de bak 16 naar de sproeiers 12, 13. Een taster 27 bewaakt de opvoerdruk van de compressor 9 en kan een klep 28 bedienen en tevens een pomp 29 voor het regelen van de stroming van een koude vloeistof, bijvoorbeeld koud water van de koeltoren 30, door de condensor 11, wanneer meer warmte van de condensor 11 beschik-15 baar is dan nodig is voor het concentreren van het vloeibare middel 14 van de bak 16 van de regenerator 7, daar het nodig is de verwarmingsenergie, welke wordt opgewekt in de condensor 11, weg te werken. Uit de gegeven beschrijving is duidelijk dat de koeleenheid 8 de primaire energiebron is voor het koelen en het verwarmen van het vloeibare vocht opnemende middel 20 14, waardoor de temperatuur en het vochtgehalte van de te behandelen lucht worden geregeld en het verdunde opneemmiddel wordt geregenereert, zodat het weer verder kan worden gebruikt in de inrichting.

De inrichting 5 voor het behandelen van de lucht van het vertrek 18 in de zomer kan gemakkelijk worden aangepast aan verwarming van het 25 vertrek 18 in de winter, eenvoudig door kleppen aan te brengen waardoor I het vloeibare opneemmiddel 14 wordt gecirculeerd van de bak 16 van de inrichting 6 via de condensor 11 in plaats van via de verdamper 10 en II het vloeibare opneemmiddel 14 wordt gecirculeerd van de bak 16 van de regenerator 7 via de verdamper 10 in plaats van via de condensor 11, zodat 30 in feite de vroegere behandelingsinrichting de nieuwe regenerator wordt en de oude regenerator de nieuwe behandelingsinrichting.

In de uitvoeringsvorm volgens fig. 2 bestaat de luchtbehandelings-en ontvochtingsinrichting 35 in hoofdzaak uit een eerste contacttoren 16, bekend als behandelingstoren, een tweede contacttoren 37, bekend als rege-35 nerator, en een koeleenheid 38 welke bestaat uit bekende onderdelen zoals een compressor 39, een verdamper 40, een condensor 41 en een willekeurig geschikt koelmiddel, bestemd voor circulatie door de delen van de k'oeleen-heid 38.

De behandelingsinrichting 36 en de regenerator 37 zijn in hoofd- 80 0 0 6 26 -5- '4 β *· zaak van dezelfde bekende constructie, elk bestaande uit een vertikaal langwerpige kamer 42 met een luchtinlaat 43 en een uitlaat 44, waardoor te behandelen lucht de kamer 42 binnengaat en deze weer verlaat, en een aantal sproeiers 45, 46, gelegen nabij de luchtuitlaat 44, voor het verdelen 5 van een willekeurig geschikt vloeibaar vocht opnemend middel 47, bijvoorbeeld lithiumchloride, in de kamer 45. Een koelspiraal 48 is vertikaal beneden de sproeiers 45, 46 in de kamer 42 van de inrichting 36 aangebracht, terwijl een verwarmingsspiraal 49 vertikaal beneden de sproeiers 45, 46 van de kamer 42 van de regenerator 37 is aangebracht. Een opvangbak 50 is verbon-10 den met elk van de torens 36, 37 voor het opvangen van het verdunde vloeibare opneemmiddel 47 uit de inrichting 36 en voor het opnemen van geregenereerd vloeibaar opneemmiddel 47 uit de regenerator 37.

Tijdens het bedrijf wordt warme vochtige lucht van bijvoorbeeld een vertrek 51, waarvan de lucht moet worden behandeld, gecirculeerd door 15 een ventilator 52 door de inrichting 36 voor koeling en ontvochting.

Tegelijk wordt het vloeibare opneemmiddel 47 gecirculeerd door een pomp 53 van de bak 50 van de inrichting 36 naar de sproeiers 45, 46, voor verdeling in de kamer 42 en contact met de lucht, die door de inrichting wordt gecirculeerd, voor het ontvochten van de lucht. Tegelijk wordt een geschikte 20 vloeistof door een pomp 54 gepompt door de verdamper 40, voor koeling, en vandaar door de koelspiraal 48 in warmte uitwisselende relatie met de lucht, welke wordt gecirculeerd door de inrichting 36, voor het koelen van de lucht tot de gewenste temperatuur. Het vloeibare opneemmiddel 47 wordt eveneens gekoeld bij aanraking met de koelspiraal 48 en helpt tot op zekere 25 hoogte daarna ook bij het koelen van de lucht bij aanraking daarmee. Het vloeibare opneemmiddel 47 wordt verdund tijdens het ontvochten van de lucht en moet dan weer worden geconcentreerd tot zijn normale sterkte. Een gebruikelijke smoorschijf 55 of een andere geschikte inrichting voor het doseren van de vloeistofstroom is aangebracht voor het aftakken van een 30 deel van het verdunde vloeibare opneemmiddel 47 uit de bak 50 van de inrichting 36 naar de bak 50 van de regenerator 37, vanwaar het vloeibare opneemmiddel 47 wordt gecirculeerd door een pomp 56, onder druk, naar de sproeiers 45, 46, voor verdeling in de kamer 42 van de regenerator 37.

Tegelijk wordt lucht, in het algemeen van een buiten de inrichting 35 gelegen bron, gecirculeerd door een ventilator 57, onder druk, naar omhoog door de regenerator 37 in warmte uitwisselende relatie met vloeistof die wordt gecirculeerd door een pomp 58, onder druk, door de condensor 41, voor het verhitten en daarna voeren door de verhittingsspiraal 49, en 800 0 6 26

V

-6- daardoor in contact met de verdunde vloeibare opneemstof 47, die eveneens wordt verhit door aanraking met de verwarmingsspiraal 49. Vocht wordt opgenomen uit het verhitte, verdunde vloeibare opneemmiddel 47 bij aanraking met de lucht. Het geregenereerde vloeibare opneemmiddel 47 voert naar de 5 bak 50 van de regenerator 37 en in het weergegeven geval onder invloed van de zwaartekracht terug naar de bak 50 van de behandelingsinrichting 36.

Bij een bepaalde besturingswijze van de inrichting van fig. 2 bewaakt een taster 60 het niveau van het vloeibare opneemmiddel 47 in de bak 50 van de regenerator 37 en kan de pomp 56 bedienen, evenals een klep 10 61, die de circulatie bestuurt van de verwarmingsvloeistof door de condensor 41 en de verwarmingsspiraal 49 wanneer het vloeibare opneemmiddel 47 een bepaald niveau bereikt in de bak 50 van de regenerator 37. Een thermostaat 62 meet de temperatuur van de lucht, die naar of van het vertrek 41 wordt gecirculeerd, waardoor deze lucht wordt behandeld, waarbij de thermostaat 15 een klep 63 kan bedienen die de circulatie bestuurt van de koelvloeistof door de verdamper 40 en de koelspiraal 48. Een taster 64 bewaakt de overdruk van de compressor 39 en kan een klep 65 besturen voor het aftakken van verhitte vloeistof van de verwarmingsspiraal 49 en het regelen van de stroming van koelvloeistof, bijvoorbeeld koud water van een koeltoren 66 door de 20 condensor 41, wanneer meer warmte beschikbaar komt van de condensor 41 dat nodig is voor het concentreren van het vloeibare opneemmiddel 47 uit de bak 50 van de regenerator 37, daar het nodig is de in de condensor 41 opgewekte warmte-energie dan af te voeren. De inrichting 35 kan worden omgezet voor het verwarmen van het vertrek 51 in de winter op soortgelijke wijze als is 25 beschreven voor de inrichting 5.

Het is duidelijk dat in de beide inrichtingen volgens fig. 1 en 2 de koeleenheden 8, 38 worden gebruikt voor het verschaffen van de noodzakelijke koelenergie en warmte-energie voor het koelen en ontvochten van de te behandelen lucht en voor het regenereren van het vloeibare 30 opneemmiddel, dat verdund wordt tijdens het ontvochtingsproces.

In fig. 3 is een chemische ontvochtingsinrichting 70 weergegeven welke soortgelijk is aan die bijvoorbeeld is beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 3,488,971. De inrichting 70 wordt gebruikt tezamen met een koelsysteem 71 dat de bekende onderdelen bevat van een compressor 72, een 35 verdampingsspiraal 73, een condensorspiraal 74 en een koelmiddel, dat wordt gecirculeerd door de verschillende onderdelen van de koeleenheid 71.

De ontvochtingsinrichting 70 is bijvoorbeeld cilindrisch van vorm en bevat een willekeurig geschikt vast opneemmiddel 75, bijvoorbeeld geactiveerd aluminiumoxide, siliciumoxidegel, of een drager, geïmpregneerd met lithium-80 0 0 6 26 -7- * chloride. De inrichting 70 roteert om zijn langshartlijn in een bepaalde richting, bijvoorbeeld volgens de klok zoals aangegeven met de pijl. De luchtstroom door de inrichting wordt verdeeld in twee gescheiden luchtstromen, waarvan de eerste de ontvochtingsluchtstroom 76 is daar de lucht 5 in deze luchtstroom wordt ontvocht bij het passeren door het vaste opneem-middel in één richting, terwijl de tweede luchtstroom bekend is als de regeneratieluchtstroom 77 daar de lucht van deze stroom het vaste opneem-middel 75 regenereert bij het passeren door de inrichting in de tegengestelde richting.

10 Bij de werking van de inrichting wordt te koelen en te ontvochten lucht eerst gekoeld door de doorgang door de verdamperspiraal 73 en daarna ontvocht door doorgang door het vaste opneennniddel 75, als een ontvochtingsluchtstroom 76. Andere lucht wordt tegelijk verhit door de doorgang door de condensorspiraal 74 en vervolgens als regenererende luchtstroom 77 gevoerd 15 door een deel van het vaste opneemmiddel 75, waardoorheen tevoren een ontvochtingsluchtstroom 76 is gestroomd, voor het regenereren van het gedeelte van het vaste opneemmiddel 75 voor later gebruik in de ontvochtings-werkwijze. De koeleenheid 71 werkt in dit geval zoals de andere koeleen-• heden 8, 38, voor het verschaffen van de koelenergie en de verwarmings-20 energie die nodig zijn voor het koelen en ontvochten van de lucht en voor het regenereren van het opneemmiddel, dat was is en niet vloeibaar.

In een als voorbeeld genomen industriële installatie wordt vloeibaar opneemmiddel 14 verdeeld over het pakkingmateriaal 15 van de behandelingsinrichting 6 bij een temperatuur van ongeveer 4,5°C voor het 25 koelen en ontvochten van de warme vochtige lucht, die door de inrichting 6 wordt gecirculeerd. De temperatuur van het vloeibare opneemmiddel 14 in de opvangbak 16 van de inrichting is ongeveer 10°C, terwijl de temperatuur van het vloeibare opneemmiddel 14 in de bak 16 vein de regenerator 7 ongeveer 52°C bedraagt. De temperatuur van het vloeibare opneemmiddel 14 dat wordt 30 verdeeld over het pakkingmateriaal 15 van de regenerator 7 is ongeveer 66°C.

Voor het handhaven van de temperatuur van een industriële ruimte, waarvan de lucht wordt behandeld, op 22°C en de vochtigheid op 101,4 g/kg ofwel 40% relatieve vochtigheid, met een Kathabar, luchtbehan-35 delingsinrichting, is berekend dat een stoominstallatie voor het verschaffen van de verwarmingsenergie voor het regenereren van het vloeibare opneemmiddel ongeveer 156 kg stoom per uur met een druk van 206,8 kPa zou moeten leveren. Verder dan de koelinrichting voor het verschaffen van de koelenergie voor de luchtbehandelingsinrichting ongeveer 46 ton koeleffekt bij 800 0 6 26 -8- bij 5,5°C zou moeten leveren en 41 kW per uur zou verbruiken. Een koeltoren, te gebruiken tezamen met de koelinrichting, zou 58 ton koeleffekt bij 29°C moeten verschaffen.

In vergelijking daarmee zou de luchtbehandelingsinrichting 5 5 volgens de uitvinding een koeleenheid 8 nodig hébben, welke ongeveer 47 kW per uur verbruikt voor het verschaffen van een vergelijkbare koeling van 46 ton lucht bij 9,5°C. De koeltoren, die daarbij nodig zou zijn, zou echter slechts 30 ton vloeistof bij 32°C behoeven te verschaffen, of wel ongeveer half zo veel als hierboven. Bovendien zouden de stoominstal-10 latie en de voor de werking daarvan benodigde energie vervallen. Hieruit blijkt dat een belangrijke energiebesparing optreedt bij toepassing van de uitvinding op een bekende Kathabar-inrichting.

Beschreven is een nieuwe combinatie van een bekende koeleenheid met ontvochtingsinrichting, waarbij de koelenergie en de verwarmingsenergie 15 van de verdamper en de condensor van de koeleenheid worden gebruikt als de primaire energiebron voor de behandeling van de lucht wat temperatuur en vocht betreft en voor het regenereren van een vloeibaar of vast opneem-middel, dat wordt gebruikt voor de vochtbehandeling. De verwarmingsenergie van de condensor wordt hierbij gebruikt en niet verspild door deze af te 20 voeren naar de omgeving via een koeltoren, verdampingscondensor of een lucht gekoelde condensor, zoals tot nu toe wordt gedaan.

80 0 0 826

Claims

1. Inrichting voor het regelen van de temperatuur en het vochtgehalte van lucht door middel van een vocht opnemend middel/ gekenmerkt door de combinatie van a) een koeleenheid (8, 38, 71) , welke omvat een compressor 5 (9, 39, 72), een verdamper (10, 40, 73), een condensor (11, 41, 74) en een daarin circulerend koelmiddel; b) organen (6, 36, 70) welke het vocht opnemende middel gebruiken voor het koelen en ontvochten van de lucht, welke organen met de verdamper samenwerkende elementen omvatten, waarbij gebruik wordt gemaakt van een 10 lage temperatuur, verschaft door de verdamper bij het koelen en ontvochten van de lucht; en c) regenereerorganen (7, 37, 70) voor het vocht opnemende middel, welke organen zijn geschakeld voor het opnemen van vocht opnemend middel uit de organen die dit middel gebruiken, waaronder organen (12, 13, 15 21, 23; 58, 61, 47) welke samenwerken met de condensor voor het gebruiken van de warmte-energie van de condensor voor het verwijderen van ongewenst vocht uit het vocht opnemende middel of voor het concentreren van het vocht opnemende middel afkomstig uit de dit middel gebruikende organen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de 20 het vocht opnemende middel gebruikende organen een cilindrische ontvochtings-inrichting (70) omvatten, welke een vaste vocht opnemende stof (75) bevat en roteerbaar is om zijn langshartlijn, terwijl organen aanwezig zijn voor het circuleren van afzonderlijke luchtstromen, onder druk, door tenminste twee verschillende gebieden van het vaste vocht opnemende middel, voor het 25 ontvochten van de lucht van de stroom welke door het ene gebied van deze vaste stof gaat, terwijl tegelijk het vaste vocht opnemende middel van het andere gebied wordt geregenereerd doordat een andere luchtstroom door dit gebied stroomt.

• 3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de met 30 de verdamper samenwerkende organen en de organen voor het gebruiken van de verwarmingsenergie van de condensor omvatten: 1. organen voor het doen circuleren van lucht in warmte uitwisselende relatie met warmte opnemend koelmiddel in de verdamper, vóór het circuleren van de lucht door de vaste, vocht opnemende stof, in 35 één van de gebieden van de inrichting, en 2. organen voor het brengen van andere lucht in warmte uitwisselende relatie met warmte opnemend koelmiddel in de condensor, voor gelijktijdige doorgang door het vaste opneemmiddel in het andere van 800 0 6 26 -lode gebieden, voor het regenereren van het opneemmiddel dat vocht heeft * opgenomen tijdens het ontvochten van de lucht.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de het opneemmiddel gebruikende organen en de regenereerorganen daarvoor 5 bestaan uit tenminste één paar contacttorens, waarvan er één (6) een be-handelingsinrichting is waarin lucht wordt gekoeld en ontvocht, en de andere (7) een regenerator, waarin verdund vloeibaar opneemmiddel wordt geconcentreerd, waarbij elk van de torens bestaan uit: I) organen (12, 13; 45, 46) voor het verdelen van het vloeibare 10 opneemmiddel over de toren; II) organen (43) voor het circuleren van lucht, onder druk, door de toren en in aanraking met vloeibaar opneemmiddel, dat daarin wordt verdeeld; en III) een opvangbak (14, 50), verbonden met elke toren (6, 7), 15 voor het opnemen van vloeibaar opneemmiddel nadat dit met de lucht in aanraking is geweest.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de met de verdamper samenwerkende organen en de organen voor het verbruiken van de verwarmingsenergie van de condensor omvatten:

20 IV) organen (19, 20) voor het circuleren van vloeibaar opneem middel tussen de met de torens verbonden opvangbakken; V) organen (19) voor het circuleren van vloeibaar opneemmiddel van de opvangbak van de behandelingsinrichting in warmte uitwisselende relatie met koelmiddel in de verdamper, vóór het vloeibare opneemmiddel in 25 de behandelingsinrichting wordt verdeeld; en VI) organen (21, 23) voor het circuleren van vloeibaar opneemmiddel van de opvangbak van de regenerator in warmte uitwisselende relatie met koelmiddel in de condensor, vóór het verdelen van het vloeibare opneemmiddel in de regenerator.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk dat de behandelingsinrichting een koelspiraal (48) omvat, geplaatst tussen de opvangbak en verdeelorganen voor dit middel, en organen (54) voor het circuleren van een andere vloeistof dan het vloeibare opneemmiddel in een circuit dat de verdamper (40) en de koelspiraal (48) omvat.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de regenerator een verwarmingsspiraal (49) heeft, geplaatst tussen de opvangbak (50) en verdeelorganen (45, 46) voor het opneemmiddel, en organen (58) voor het circuleren van een andere vloeistof dan het vloeibare opneemmiddel in een circuit dat de condensor en de verwarmingsspiraal omvat. 80 0 0 6 26 -11-

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk dat organen (53) zijn aangebracht voor het circuleren van vloeibaar opneemmiddel tussen de opvangbekken van de behandelingsinrichting en de regenerator, en organen (56) voor het circuleren van vloeibaar opneemmiddel van de opvangbakken 5 naar de verdeelorganen (45, 46) van een erbij behorende toren.

9. Werkwijze voor het behandelen van de temperatuur en het vochtgehalte van lucht met een vocht opnemend middel en voor het regenereren of concentreren van door vocht verdund opneemmiddel, gekenmerkt door a) het gebruiken van het koeleffekt, ontstaan in de verdamper 10 van een koeleenheid, voor het behandelen van temperatuur en vochtgehalte van de lucht; en b) het gebruiken van het warmte-effekt, ontstaan in een condensor van de koeleenheid, voor het regenereren of concentreren van het door vocht verdunde opneemmiddel, dat tenminste wordt gebruikt voor het behandelen 15 van het vochtgehalte van de lucht.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de te behandelen lucht wordt gecirculeerd door de verdamper voordat deze lucht in aanraking komt met een vast vocht opnemend middel.

. 11. Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, gekenmerkt door het 20 circuleren van een vloeibaar vocht opnemend middel door de verdamper vóór de aanraking ervan met de te behandelen lucht.

12. Werkwijze volgens conclusie 11, met het kenmerk dat het vloeibare opneemmiddel, na de aanraking met de te behandelen lucht, wordt gecirculeerd door de condensor voor verwarming vóór aanraking daarvan met 25 een andere luchtstroom, waardoor ongewenst vocht van het vloeibare vocht opnemende middel wordt verwijderd.

13. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk dat een andere vloeistof dan het vloeibare opneemmiddel wordt gecirculeerd door de verdamper voor het koelen daarvan, en vervolgens door een koelspiraal, 30 welke wordt gebruikt tenminste bij het behandelen vein de temperatuur van een luchtstroom, die in aanraking komt met de koelspiraal.

14. Werkwijze volgens conclusie 13, met het kenmerk dat een andere vloeistof dan het vloeibare opneemmiddel wordt gecirculeerd door de condensor, voor het verwarmen daarvan, vervolgens door een verwarmings- 35 spiraal welke wordt gebruikt voor het regenereren of concentreren van vloeibaar vocht opnemend middel, dat wordt gebruikt voor de vochtbehandeling van een luchtstroom. 800 0 626