NL2008786C2

NL2008786C2 - Traplift.

Info

Publication number: NL2008786C2
Application number: NL2008786A
Authority: NL
Inventors: Alex Ooms
Original assignee: Ooms Otto Bv
Priority date: 2012-05-10
Filing date: 2012-05-10
Publication date: 2013-11-12
Also published as: WO2013169108A1; EP2847118B1; EP2847118A1; JP2015519273A; US9731940B2; US20150107939A1

Description

Traplift

De uitvinding heeft betrekking op een traplift, omvattende een rail die althans gedeeltelijk onder een hoek met het 5 horizontale vlak langs de trap is bevestigd en een langs de rail verplaatsbaar frame waaraan een stoel is bevestigd, waarbij het frame is voorzien van steun- en aandrijfmiddelen die op de rail aangrijpen, waarbij de stoel om een verticale as roteerbaar is ten opzichte van het frame tussen twee 10 uiterste geroteerde standen, waarbij de stoel een zitting omvat waarop een persoon kan plaatsnemen en waarbij de stoel een voetensteun omvat waarop een op de zitting zittende persoon zijn voeten kan laten rusten. De uitvinding heet tevens betrekking op een frame voor een traplift, dat 15 beweegbaar is langs een rail die althans gedeeltelijk onder een hoek met het horizontale vlak langs een trap is bevestigd, aan welk frame een stoel is bevestigd, waarbij het frame is voorzien van steun- en aandrijfmiddelen die op de rail kunnen aangrijpen, waarbij de stoel om een verticale 20 as roteerbaar is ten opzichte van het frame tussen twee uiterste geroteerde standen, waarbij de stoel een zitting omvat waarop een persoon kan plaatsnemen en waarbij de stoel een voetensteun omvat waarop een op de zitting zittende persoon zijn voeten kan laten rusten. Voorts heeft de 25 uitvinding betrekking op een stoel voor een traplift, welke stoel framebevestigingsmiddelen omvat om deze aan een frame te bevestigen, waarbij de stoel om een verticale as roteerbaar is ten opzichte van de framebevestigingsmiddelen tussen twee uiterste geroteerde standen, waarbij de stoel 30 een zitting omvat waarop een persoon kan plaatsnemen en waarbij de stoel een voetensteun omvat waarop een op de zitting zittende persoon zijn voeten kan laten rusten.

2

Een dergelijke traplift, frame en stoel voor een traplift zijn algemeen bekend. De stoel van de traplift kan om de verticale as roteren om obstakels, zoals nauwe doorgangen, te ontwijken, en/of om de persoon die op de stoel zit aan de 5 uiteinden van de traplift comfortabel te kunnen laten in- en uitstappen.

Als de voetensteun zich ongeveer ter hoogte van de steun- en aandrijfmiddelen bevindt, zou, door ongehinderde rotatie van 10 de voetensteun rond de verticale as, de voetensteun de rail op enige locatie, met name in een bocht, langs de rail kunnen raken. Hierdoor wordt de mate van rotatie van de stoel beperkt. Het is echter wenselijk om de stoel zo ver mogelijk te kunnen roteren, teneinde obstakels langs de 15 trap, zoals nauwe doorgangen beter te kunnen ontwijken, of om de persoon op de stoel aan de uiteinden van de traplift comfortabeler te kunnen laten in- en uitstappen. De uitvinding beoogt een oplossing voor dit probleem.

20 Daartoe zijn de zitting en de voetensteun onder onderling verschillende hoeken om de verticale as roteerbaar. Hierdoor is het mogelijk de zitting verder tot een uiterste stand te laten roteren dan de voetenplank, waarbij een deel van de voorzijde van de zitting zich in de uiterste stand boven de 25 rail kan uitstrekken. Het is daarbij voor de persoon op de stoel in het algemeen geen probleem om zijn benen enigszins scheef te plaatsen.

De rotatie van de voetensteun is bij voorkeur door middel 30 van koppelmiddelen gekoppeld aan de rotatie van de zitting, waarbij in ten minste een uiterste geroteerde stand van de zitting de voetensteun minder ver is geroteerd tot een uiterste geroteerde stand dan de zitting.

3

De rotatie van de zitting en de voetensteun tussen de twee uiterste geroteerde standen van de voetensteun is bij voorkeur zodanig gekoppeld dat deze onder onderling gelijke 5 hoeken om de verticale as roteren, waarbij de zitting verder kan roteren tot de ten minste ene uiterste geroteerde stand van de zitting terwijl de voetensteun in de ten minste ene uiterste geroteerde stand blijft. Op die wijze treedt het verschil in rotatie alleen op als het noodzakelijk is om de 10 zitting tot de uiterste stand te roteren. De stoel omvat bij voorkeur aandrijfmiddelen die zijn ingericht om de zitting en de voetensteun om de verticale as te roteren, en de aandrijfmiddelen omvatten bij voorkeur ontkoppelmiddelen die de rotatie van de voetensteun in de ten minste ene uiterste 15 stand van de voetensteun ontkoppelt van de rotatie van de zitting als de zitting verder roteert naar de ten minste ene uiterste stand.

Bij voorkeur is de ten minste ene uiterste geroteerde stand 20 van de voetensteun verstelbaar in te stellen, zodat deze is aan te passen aan de situatie van de locatie waar de traplift is gemonteerd.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van 25 een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, waarin:

Figuur 1 een perspectiefweergave van een traplift met een frame en een stoel is; 30 Figuur 2 een perspectiefweergave van de stoel van figuur 1 is; 4

Figuur 3 een perspectiefweergave van het rotatie-aandrijfmechanisme van de stoel van figuur 1 is;

Figuur 4 een perspectiefweergave van een deel van het 5 rotatie-aandrijfmechanisme van de stoel van figuur 1 is;

Figuur 5 een perspectiefweergave van een detail volgens pijlen V-V in figuur 4 van het rotatie-aandrijfmechanisme van de stoel van figuur 1 is; 10

Figuur 6 een explosieweergave van een deel van het rotatie-aandrij fmechanisme van de stoel van figuur 1 is;

Figuur 7, 8 en 9 bovenaanzichten van de stoel van figuur 1 15 zijn.

Volgens figuren 1 en 2 omvat een traplift een rail 1, die deels horizontaal verloopt en deels onder een hellingshoek met het horizontale vlak langs een trap is aangebracht, en 20 een frame 2 dat de rail 1 middels steun- en aandrijfmiddelen aangrijpt en daarlangs kan worden bewogen, en een stoel 3 die aan het frame 2 is bevestigd. De stoel 3 is middels framebevestigingsmiddelen 4 aan het frame 2 bevestigd, zodanig dat de stoel 3 om een horizontale as kan worden 25 geroteerd, teneinde de stoel 3 recht te kunnen houden als de hellingshoek van de rail 1 veranderd.

De stoel 3 bestaat in hoofdzaak uit een stoelframe 5, een zitting 6, een rugleuning 7, armleuningen 8 en een 30 voetensteun 9 in de vorm van een plaat die zich in het horizontale vlak uitstrekt.

5

In figuren 3 en 4 zijn de van zitting 6 en de voetensteun 9 alleen hun respectieve bevestigingsmiddelen aan het koppelmechanisme getoond.

5 De zitting 6, met de rugleuning 7 en de armleuningen 8, is boven op een bovenste as 10 bevestigd. De voetensteun 9 is opklapbaar aan de onderzijde van een onderste as 11 bevestigd. Beide assen 10, 11 zijn roteerbaar gelagerd in het stoelframe 5, waarbij de bovenste as is gekoppeld aan 10 een elektromotor, die de zitting doet roteren. De bovenste as 10 is met de onderste as verbonden middels een koppelmechanisme, zoals hierna beschreven.

Onder verwijzing naar figuren 3, 4, 5 en 6, is een meenemer 15 13 via het bevestigingsdeel 12 bevestigd aan de bovenste as 10 waarop de zitting 6 is gemonteerd. De meenemer 13 omvat een zich neerwaarts uitstrekkende cilindrische buitenwand, waarin twee deelcilindervormige uitsparingen 131 zijn aangebracht (zie figuur 6). Om de cilindrische buitenwand 20 van de meenemer 13 is de holle buisvormige bovenzijde van de as 11 van de voetensteun aangebracht. In de wand van de bovenzijde zijn twee uitsparingen 111 aangebracht, waarin zich twee rollen 21 bevinden, die zich met hun assen verticaal uitstrekken. Om de buisvormige bovenzijde van de 25 as 11 is een cilinder 14 aangebracht, welke aan de binnenzijde twee deelcilindrische uitsparingen 141 heeft. De omtrekswanden van de deelcilindervormige uitsparingen 131, 141 komen overeen met de omtrekswanden van de rollen 21. Tussen de ring 14 en de as 11 strekken zich twee 30 uitdrukcilinderdelen 15 uit, die op een op de meenemer 13 gefixeerde ring 150 zijn gemonteerd.

6

De ring 14, de holle buisvormige bovenzijde van de as 11, de cilindrische wand van de meenemer 13 en de uitdrukcilinderdelen 15 strekken zich alle concentrisch uit in een cirkelvormige boring van een flens 16, die aan het 5 stoelframe 5 is bevestigd.

In de situatie van figuur 7, duwt de ring 14 de rollen 21 in de uitsparingen 131 van de meenemer 13 en zal de meenemer 13 de as 11 waaraan de voetensteun 9 is bevestigd meenemen, 10 zodanig dat de voetensteun 9 en de stoelzitting 6 synchroon rond hun respectieve as 10, 11 roteren.

In de situatie van figuur 8, waar het ontkoppelpunt is bereikt, kunnen de rollen 21 naar buiten bewegen uit de 15 uitsparingen 131 van de meenemer en in de uitsparingen 141 in de wand van cilinder 14, waardoor de meenemer 13 met de as van de zitting ontkoppelt van de as 11 met de voetensteun 9, waardoor, bij verder roteren van de as met de zitting 6, de voetensteun 9 niet verder roteert.

20

Volgens figuur 9 zal, bij het terugroteren van de as met de zitting 6 en de meenemer 13, de uitdrukcilinderdelen 15 de rollen terug in de deelcilindrische uitsparingen in de meenemer 13 duwen, waardoor de koppeling tussen de meenemer 25 13 en de as 11 van de voetensteun 9 weer tot stand komt, zodat deze synchroon terug roteren.

De stand van de ring 14 rond de assen 10, 11 ten opzichte van de buitenste cilinder 16 is instelbaar, zodat het 30 ontkoppelpunt, en daarmee de uiterste stand van de voetensteun 9, instelbaar is.

Claims

1. Traplift, omvattende een rail die althans gedeeltelijk onder een hoek met het horizontale vlak langs de trap is 5 bevestigd en een langs de rail verplaatsbaar frame waaraan een stoel is bevestigd, waarbij het frame is voorzien van steun- en aandrijfmiddelen die op de rail aangrijpen, waarbij de stoel om een verticale as roteerbaar is ten opzichte van het frame tussen twee uiterste geroteerde 10 standen, waarbij de stoel een zitting omvat waarop een persoon kan plaatsnemen en waarbij de stoel een voetensteun omvat waarop een op de zitting zittende persoon zijn voeten kan laten rusten, met het kenmerk, dat de zitting en de voetensteun onder onderling verschillende hoeken om de 15 verticale as roteerbaar zijn.

2. Traplift volgens conclusie 1, waarbij de voetensteun zich ongeveer ter hoogte van de steun- en aandrijfmiddelen bevindt, zodanig dat virtueel door ongehinderde rotatie van 20 de voetensteun rond de verticale as de voetensteun de rail op enige locatie langs de rail zou kunnen raken.

3. Traplift volgens conclusie 1 of 2, waarbij de rotatie van de voetensteun door middel van koppelmiddelen is 25 gekoppeld aan de rotatie van de zitting, waarbij in ten minste een uiterste geroteerde stand van de zitting de voetensteun minder ver is geroteerd tot een uiterste geroteerde stand dan de zitting.

4. Traplift volgens conclusie 3, waarbij de rotatie van de zitting en de voetensteun tussen de twee uiterste geroteerde standen van de voetensteun zodanig is gekoppeld dat deze onder onderling gelijke hoeken om de verticale as roteren, waarbij de zitting verder kan roteren tot de ten minste ene uiterste geroteerde stand van de zitting terwijl de voetensteun in de ten minste ene uiterste geroteerde stand blij ft. 5

5. Traplift volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de stoel aandrijfmiddelen omvat die zijn ingericht om de zitting en de voetensteun om de verticale as te roteren. 10

6. Traplift volgens conclusie 5, waarbij de aandrijfmiddelen ontkoppelmiddelen omvatten die de rotatie van de voetensteun in de ten minste ene uiterste stand van de voetensteun ontkoppelt van de rotatie van de zitting als 15 de zitting verder roteert naar de ten minste ene uiterste stand.

7. Traplift volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de ten minste ene uiterste geroteerde stand van de 20 voetensteun verstelbaar is in te stellen.

8. Frame voor een traplift, dat beweegbaar is langs een rail die althans gedeeltelijk onder een hoek met het horizontale vlak langs een trap is bevestigd, aan welk frame 25 een stoel is bevestigd, waarbij het frame is voorzien van steun- en aandrijfmiddelen die op de rail kunnen aangrijpen, waarbij de stoel om een verticale as roteerbaar is ten opzichte van het frame tussen twee uiterste geroteerde standen, waarbij de stoel een zitting omvat waarop een 30 persoon kan plaatsnemen en waarbij de stoel een voetensteun omvat waarop een op de zitting zittende persoon zijn voeten kan laten rusten, met het kenmerk, dat de zitting en de voetensteun onder onderling verschillende hoeken om de verticale as roteerbaar zijn.

9. Stoel voor een traplift, welke stoel 5 framebevestigingsmiddelen omvat om deze aan een frame te bevestigen dat beweegbaar is langs een rail die althans gedeeltelijk onder een hoek met het horizontale vlak langs een trap is bevestigd, waarbij de stoel om een verticale as roteerbaar is ten opzichte van de framebevestigingsmiddelen 10 tussen twee uiterste geroteerde standen, waarbij de stoel een zitting omvat waarop een persoon kan plaatsnemen en waarbij de stoel een voetensteun omvat waarop een op de zitting zittende persoon zijn voeten kan laten rusten, met het kenmerk, dat de zitting en de voetensteun onder 15 onderling verschillende hoeken om de verticale as roteerbaar zijn.