NL1028140C2 - Trilinrichting. - Google Patents

Description

Trilinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een trilinrichting voor het in de bodem trillen van een buis, omvattende ten minste een trilbok, welke is uitgerust met ten minste twee roteerbare excentergewichten voor het opwekken van een tril-5 ling, en een kleminrichting voor het klemmend aan elkaar koppelen van het trilblok en de buis.

Een dergelijke trilinrichting is bekend uit de praktijk en uit EP-B-0 524 056.

Met de bekende trilinrichting kunnen objecten de bo-10 dem worden ingebracht door de excentergewichten van het trilblok zodanig te verstellen dat de inrichting in trilling komt. Deze trilling wordt overgedragen op het object dat in bodem dient te worden gebracht.

De bekende trilinrichting wordt bijvoorbeeld ge-15 bruikt voor het aanbrengen van damwanden. De onderhavige uitvinding heeft echter betrekking op een dergelijke trilinrichting die gebruikt wordt voor het in de bodem trillen van een buis.

Ten behoeve van de overbrenging van de trilling van 20 de trilinrichting op de buis, is de bekende trilinrichting uitgerust met schaaldelen die klemmend om de buis kunnen worden aangebracht.

Nadelig aan de bekende trilinrichting is dat de constructie zeer gevoelig is voor maattoleranties en lasnaden 25 die zich aan de buitenomtrek van de buis kunnen bevinden. Excessieve slijtage kan hiervan een gevolg zijn.

Met de uitvinding is beoogd een trilinrichting te verschaffen waarbij dit probleem is tegengegaan.

De trilinrichting volgens de uitvinding is er daar-30 toe door gekenmerkt dat de kleminrichting een klemketting omvat.

Doordat de klemfunctie is afgeleid van de klemketting, is het probleem effectief opgelost. De klemketting kan zich eenvoudig aanpassen aan het maatverloop van de buis, 35 terwijl eventuele onregelmatigheden aan de omtrek van de buis, zoals gevormd door lasnaden, geen vat hebben op de 10281 40 2 klemfunctie die de ketting verschaft.

De beoogde voordelen van de uitvinding worden reeds bereikt in een uitvoeringsvorm van de trilinrichting die erdoor gekenmerkt is dat tijdens gebruik de klemketting klem-5 mend aanligt tegen ten minste een deel van de buisomtrek.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de trilinrichting volgens de uitvinding bezit het kenmerk dat de klemketting een eerste uiteinde bezit dat een vast draaipunt op' de trilinrichting heeft, en een tweede uiteinde dat verstelbaar is 10 tussen een vrijgavestand waarin klemming van de klemketting op de buis afwezig is, en een klemstand waarin de klemketting klemmend aanligt tegen de buis.

Deze uitvoeringsvorm is zeer eenvoudig in het gebruik en maakt een snel aankoppelen of loskoppelen van de 15 trilinrichting met de buis mogelijk.

De zojuist bedoelde functie kan in het bijzonder eenvoudig worden gerealiseerd door de trilinrichting zo uit te voeren dat het tweede uiteinde van de klemketting gekoppeld is met een verstelcilinder.

20 Overigens kan worden opgemerkt dat de trilinrichting kan zijn uitgerust met meer dan één trilblok, in het bijzonder met twee trilblokken die aan weerszijden van de buis gepositioneerd kunnen worden, zodat een symmetrische belasting van de buis wordt verkregen.

25 Verder is wenselijk dat de kleminrichting twee klem- kettingen omvat die aan respectievelijk bovenzijde en onderzijde van de trilinrichting zijn geplaatst.

Dit verschaft een stabiele koppeling van trilinrichting en buis.

30 De uitvinding zal in het navolgende verder worden toegelicht aan de hand van de tekening van een de navolgende conclusies niet beperkend uitvoeringsvoorbeeld.

In de tekening toont: - figuur 1 in perspectivisch vooraanzicht een tril-35 inrichting volgens de uitvinding, terwijl deze klemmend is gekoppeld met een buis, en - figuur 2 een bovenaanzicht Van de in figuur 1 getoonde inrichting.

1028140 3

In de figuren gebruikte gelijke verwijzingscijfers verwijzen naar dezelfde onderdelen.

In figuur 1 is met verwijzingscijfer 1 de trilin-richting volgens de uitvinding aangeduid die is voorzien van 5 een links van een buis 2 gepositioneerd eerste trilblok 3 en een rechts van de buis 2 gepositioneerd tweede trilblok 4.

Zoals hiervoor reeds toegelicht, kan een van deze beide tril-blokken 3, 4 ook afwezig zijn.

Op voorde vakman geheel bekende wijze is ieder 10 trilblok 3, 4 uitgerust met ten minste twee roteerbare excen-tergewichten voor het opwekken van een trilling van het. trilblok 3, 4. Doorgaans bedraagt het aantal excentergewichten vier. Echter, er zijn ook trilblokken bekend die met grotere aantallen excentergewichten zijn uitgerust.

15 Wanneer, zoals in het getoonde geval, twee trilblok ken 3, 4 zijn toegepast, bestaat er tevens een koppeling in de aandrijving van de excentergewichten van de beide trilblokken 3,4. In figuur 1 is die koppeling gerealiseerd met de koppelas 5. ' j 20 Figuur 1 laat tevens zien dat de trilinrichting 1 is voorzien van een kleminrichting 6, 7 voor het klemmend aan elkaar koppelen van de trilblokken 3, 4 en de buis 2. Deze kleminrichting 6, 7 omvat bij voorkeur een eerste klemketting 6 aan de bovenzijde en een tweede klemketting 7 aan de onder-25 zijde van de trilinrichting 1.

Figuur 2 laat de situatie zien dat tijdens gebruik de klemketting 6, 7 klemmend aanligt tegen ten minste een deel van de buitenomtrek van de buis 2.

Voorts is in figuur 2 duidelijk zichtbaar dat de 30 klemketting 6, 7 een eerste uiteinde 8 bezit dat een vast draaipunt op de trilinrichting 1 heeft en een tweede uiteinde 9 dat de klemketting 6, 7 koppelt met een verstelcilinder 10.

Door verstelling van de verstelcilinder 10 kan het tweede uiteinde 9 eenvoudig versteld worden tussen enerzijds 35 een vrijgavestand waarin klemming van de klemketting 6, 7 op de buis 2 afwezig is en anderzijds de in figuur 2 getoonde klemstand waarin de klemketting 6, 7 klemmend aanligt tegen de buis 2.

1028140 4

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het getoonde uitvoeringsvoorbeeld uitsluitend dient ter toelichting van de navolgende conclusies zonder dat de conclusies beperkt geacht moeten worden tot het specifiek gegeven uitvoeringsvoorbeeld.

5 Het gegeven uitvoeringsvoorbeeld dient slechts ter opheldering van eventuele onduidelijkheden in deze conclusies zonder deze in enig opzicht te beperken.

1028140

Claims (5)

1. Trilinrichting (1) voor het in de bodem trillen van een buis (2), omvattende ten minste een trilbok (3,4), welke is uitgerust met ten minste twee roteerbare excentérge-wichten voor het opwekken van een trilling, en een klemin- 5 richting (6,7) voor het klemmend aan elkaar koppelen van het trilblok (3,4) en de buis (2), net het kenmerk, dat de klem-inrichting (6,7) een klemketting omvat.

2. Trilinrichting (1) volgens conclusie l, net. het kenmerk, ;dat tijdens gebruik de klemketting (6,7) klemmend 10 aanligt tegen ten minste een deel van de buisomtrek.

3. Trilinrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de klemketting (6,7) een eerste uiteinde (8) bezit dat een vast draaipunt op de trilinrichting bezit, en een tweede uiteinde (9) dat verstelbaar is tussen een vrij- 15 gavéstand waarin klemming van de klemketting (6,7) op de buis (2) afwezig is, en een klemstand waarin de klemketting klemmend aanligt tegen de buis (2).

4. Trilinrichting volgens conclusie 3# met het kenmerk, dat het tweede uiteinde (9) van de klemketting (6,7) 20 gekoppeld is met een verstelcilinder (10).

5. Trilinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kleminrichting twee klemkettin-gen (6,7) omvat die aan respectievelijk bovenzijde en onderzijde van de trilinrichting zijn geplaatst. 1028140