NL1008543C2 - Vangrailconstructie. - Google Patents

Description

Titel: Vangrailconstructie

De onderhavige aanvrage heeft betrekking op een vangrailconstructie, in het bijzonder voor langs de kant van twee-baans wegen, geen autosnelwegen zijnde, en meer in het bijzonder voor ter plaatse van tunnels, viaducten of aquaducten aangebrachte vangrails. Wanneer voertuigen, in het bijzonder auto's, op dérgelijke wegen van de weg raken en in de berm terechtkomen of tegen de zijmuur van tunnels, viaducten of aquaducten komen, dan zullen deze voertuigen vaak weer ongecontroleerd op de weg komen en mogelijk op de rijstrook van het tegemoetkomend verkeer terechtkomen, met alle gevolgen vandien.

De uitvinding beoogt een vangrailconstructie te verschaffen met behulp waarvan de gevolgen van dergelijke verkeersongelukken kunnen worden beperkt.

Overeenkomstig de uitvinding wordt daartoe voorzien in een vangrailconstructie met langs een kant van een weg bevestigbare en aan elkaar koppelbare gootconstructiedelen, die aan elkaar gekoppeld een goot langs de weg vormen, en daarboven bevestigbare en aan elkaar koppelbare geleiderailelementen, die aan elkaar gekoppeld een geleiderail langs de weg vormen, waarbij de geleiderail bij botsing met een voertuig uitbuigt en een wiel van het voertuig in de goot geleidt en de goothoogte, alsmede de geleiderailhoogte zodanig zijn, dat, wanneer een wiel van het voertuig eenmaal in de goot is terechtgekomen, dit wiel door de tegendruk van de geleiderail de goot niet meer verlaat.

Door een dergelijke constructie worden de voertuigen als het ware vastgehouden in de goot opzij van de weg en kunnen derhalve niet meer op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht komen.

1 ü ^ ·- ·' ^

In het bijzonder zijn daarbij de gootconstructiedelen en de geleiderailelementen bevestigd aan in de grond aangebrachte draagorganen, bij voorkeur in de vorm van op regelmatige afstand in de grond geplaatste grondpalen.

In een praktische uitvoering zijn de geleiderailelementen met de draagorganen verbonden door middel van zich opwaarts uitstrekkende stijlen. Alhoewel deze stijlen kunnen worden gevormd door zich vertikaal omhoog uitstrekkende stijldelen met aan de bovenzijde zich zijdelings in de richting van de gootconstructiedelen uitstrekkende dwarsbalken voor de bevestiging van de geleiderailelementen, verdient het de voorkeur dat de stijlen zich vanaf de draagorganen schuin omhoog in de richting van de gootconstructiedelen uitstrekken en wel onder een hoek van bijvoorbeeld 45°-65° en in het bijzonder onder een hoek van ongeveer 55°.

Om de tegen de vangrails aankomende voertuigen op de gewenste manier te kunnen opvangen, bezitten de geleiderailelementen in een voorkeursuitvoeringsvorm over de stijlen aangebrachte koppelstukken en worden de geleiderailelementen gevormd door aan weerszijden van de koppelstukken aangebrachte eerste en tweede profielelementen die onder tussenkomst van de genoemde koppelstukken op de stijlen zijn vastgezet. Elk van deze profielelementen wordt bij voorkeur gevormd door een U-profiel, in het bijzonder een U-profiel met naar binnen omgevouwen randen. Daarbij worden de profielelementen met de koppelstukken aan de stijlen vastgezet door middel van bouten.

Verder overeenkomstig de uitvinding omvatten de gootconstructiedelen op de draagorganen vastgezette en zich in hoofdzaak horizontaal en in een richting dwars op die van de vangrailconstructie uitstrekkende draagplaten, op welke draagplaten een, een goot onder de geleiderailelementen vormende grondrail is vastgezet.

Deze grondrail omvat in het bijzonder een schuin in de richting van de geleiderailelementen oplopend 2 1008543 wielgeleideplaatdeel om een voertuig dat van de weg raakt met ten minste een voorwiel in de goot terecht te laten komen. Voorts is daarbij een op het wielgeleideplaatdeel aansluitend neerwaarts gericht plaatdeel aanwezig dat aan de onderzijde is omgevouwen en vastgezet op de draagplaten. Dit neerwaarts gericht plaatdeel kan voorts worden vastgezet op een op elk van de draagplaten bevestigde en zich opwaarts uitstrekkende beugel. Het wielgeleideplaatdeel strekt zich bij voorkeur uit onder een hoek van 20°-40°, in het bijzonder onder een hoek van ongeveer 30° schuin opwaarts.

Verder is het wielgeleideplaatdeel nabij de van de draagorganen afgekeerde rand van de draagplaten voorzien van een omlaag gevouwen rand om een continue overgang te vormen tussen het wegdek en het wielgeleideplaatdeel. Evenzo is ook de naar de stijlen toegekeerde zijde van de grondrail tussen de draagorganen voorzien van een omlaag gevouwen rand.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening. In deze tekening toont

Fig. 1 een, gedeeltelijk onderbroken, zijaanzicht van de vangrailconstructie overeenkomstig de uitvinding, gezien vanaf de weg waarlangs deze is geplaatst;

Fig. 2 een dwarsdoorsnede van deze vangrailconstructie volgens de lijn A-A;

Fig. 3 een detail van de in fig. 2 weergegeven dwarsdoorsnede;

Fig. 4 een dwarsdoorsnede van de vangrailconstructie uit fig. 1 volgens de lijn C-C;

Fig. 5 een ander detail van de in fig. 2 weergegeven dwarsdoorsnede; en

Fig. 6 een gedeeltelijk dwarsdoorsnede van de vangrailconstructie volgens de lijn B-B in fig. 2.

De in de figuren weergegeven vangrailconstructie omvat draagorganen die worden gevormd door op regelmatige afstand langs een weg in de grond geplaatste grondpalen 3 1 0 0 85 4 3 1. Deze grondpalen kunnen een vierkante, ronde, kruisvormige of welke andere gewenste doorsnede dan ook bezitten.

Op elk van deze grondpalen 1 is een kopplaat 15 vastgelast. De kopplaten 15 vormen de bases van de gootconstructiedelen 3, die, aan elkaar gekoppeld een goot langs de weg vormen. Elk gootconstructiedeel 3 is hiertoe met de beide uiteinden vastgezet op een helft van een draagplaat 2, een en ander zodanig dat twee naast elkaar gelegen gootconstructiedelen in eikaars verlengde en tegen elkaar aan zijn gelegen. De draagplaten 2 hebben daartoe een zodanig uitgesneden deel dat de draagplaten zich met dat deel om de desbetreffende grondpalen 1 heen kan uitstrekken en worden vastgezet onder tegen de desbetreffende kopplaten 15. De gootconstructiedelen zijn voorzien van een grondrail 4 die de eigenlijke goot vormt. Deze grondrail 4 is opgebouwd uit een schuin oplopend wielgeleideplaatdeel 5, een hierop aansluitend neerwaarts gericht plaatdeel 6 dat aan de onderzijde is omgevouwen en overgaat in een horizontaal plaatdeel 7 dat nabij het uiteinde tussen de grondpalen 1 is voorzien van een in de richting van de grondpalen 1 omgebogen rand 8. Ter plaatse van de kopplaat 15 is uit het horizontaal plaatdeel een lip gesneden, die zich horizontaal over de kopplaat 15 uitstrekt. Omdat deze lip zich niet tot de achterrand van de kopplaat uitstrekt, is tussen de kopplaat en de daarop aangebrachte, hierna te bespreken steunplaat een vulstrip aangebracht. Het wielgeleideplaatdeel 5, het neerwaarts gerichte plaatdeel 6, het horizontale plaatdeel 7 kunnen, zoals in de figuren weergegeven, uit één geheel zijn gevormd, dan wel bestaan uit afzonderlijke plaatdelen die aan elkaar zijn bevestigd. Een omgevouwen beugel 9 met een breedte gelijk aan die van de draagplaten 2 is aanwezig, met behulp waarvan het neerwaarts gericht plaatdeel 6 is vastgezet op de draagplaten 2. De beugel 9 is hiertoe met bouten 10 verbonden met het neerwaarts gerichte plaatdeel 6 en met bouten 11 met de draagplaat 2. Daarnaast is het horizontaal plaatdeel 7 nog in de nabijheid van de 1008543 4 grondpalen vastgezet op de kopplaten 15. Het wielgeleideplaatdeel 5 is nabij de van de grondpalen 1 afgekeerde rand van de draagplaat 2 nog voorzien van een omlaag gevouwen rand 12, welke met behulp van bouten 13 is vastgezet op het dubbelgebogen uiteinde van de draagplaat 2. In fig. 1 zijn de gaten voor deze bouten aangegeven met het verwijzingscijfer 13'. Het wielgeleideplaatdeel 5 strekt zich onder een hoek in de orde van 20° tot 40° en bij voorkeur onder een hoek van ongeveer 30° uit ten opzichte van een horizontaal vlak.

Ter plaatse van de grondpalen is op het horizontale plaatdeel 7 een voet- of steunplaat 14 aangebracht. Deze steunplaat 14 is onder tussenkomst van een tussen het horizontale plaatdeel 7 op de koppaat 15 vastgezet met behulp van bouten 16. Op de steunplaten 14 zijn zich opwaarts uitstrekkende stijlen 17 vastgelast. De stijlen 17 vormen de bases voor de geleiderailelementen 18, die, aan elkaar gekoppeld een geleiderail langs de weg vormen. Elk geleiderailelement 18 is hiertoe met de beide uiteinden vastgezet op een helft van een stijl 17, een en ander zodanig dat twee naast elkaar gelegen geleiderailelementen in eikaars verlengde en tegen elkaar aan zijn gelegen. De stijlen 17 strekken zich schuin omhoog uit in de richting van de gootconstructiedelen 3 en wel onder een hoek in de orde van 45° tot 65° en bij voorkeur onder een hoek van ongeveer 55°, een en ander zodanig dat de geleiderail ongeveer boven de goot komt te liggen.

De geleiderailelementen 18 worden gevormd door koppelstukken 19 die over de stijlen zijn aangebracht en eerste en tweede profielelementen 20, respectievelijk 21 die aan weerszijden van de koppelstukken zijn vastgezet. Elk van deze profielelementen wordt gevormd door een U-profiel en wel, in de weergegeven uitvoeringsvorm een U-profiel met omgevouwen randen. De profielelementen zijn onderling en met de koppelstukken op de stijlen vastgezet door middel van bouten 22. In fig. 1 zijn de gaten hiervoor aangegeven met het verwijzingscijfer 22'.

1008543 5

Wanneer een auto om wat voor reden dan ook van de weg dreigt te raken, zal de auto met een voorwiel op het wielgeleideplaatdeel 5 terecht komen en voorts in contact met de geleiderail die daarbij zal uitbuigen. Vervolgens zal, wanneer correctie van de auto niet meer mogelijk is, de auto met het desbetreffende voorwiel achter het neerwaarts gerichte plaatdeel 6 in de goot raken, waarbij het voorwiel wordt ingeklemd tussen door zich boven de goot uitstrekkende geleiderail. Door de tegendruk van de geleiderail zal het wiel de goot dan niet meer verlaten en zal de auto vanzelf tot stilstand komen, zonder dat deze op de andere weghelft terecht kan komen.

' De voorste bouten 16, dat wil zeggen de bouten 16 . aan de naar de goot toegekeerde zijde, zijn aangebracht in sleufvormige, zich in een richting dwars op die van de vangrailconstructie uitstrekkende gaten. Hierdoor wordt het mogelijk dat, wanneer een auto tegen de geleiderail botst deze enigszins naar achter, dat wil zeggen van de weg af, kan bewegen, waarbij dan de steunplaat 14 onder de voorste bouten 16 kan doorschuiven en enigszins opbollen. De achterste bouten 16 dienen dan in gewone ronde gaten te zijn vastgezet.

De uitvinding is niet beperkt tot de hier aan de hand van de figuren beschreven uitvoeringsvormen, doch heeft eveneens betrekking op allerlei modificaties ! hierop, uiteraard voor zover deze vallen onder de beschermingsomvang van de hiernavolgende conclusies.

1 00 85 4 3 6

Claims (16)

1. Vangrailconstructie met langs een kant van een weg bevestigbare en aan elkaar koppelbare gootconstructiedelen, die aan elkaar gekoppeld een goot langs de weg vormen, en daarboven bevestigbare en aan elkaar koppelbare geleiderailelementen, die aan elkaar gekoppeld een geleiderail langs de weg vormen, waarbij de geleiderail bij botsing met een voertuig uitbuigt en een wiel van het voertuig in de goot geleidt en de goothoogte, alsmede de geleiderailhoogte zodanig zijn, dat, wanneer een wiel van het voertuig eenmaal in de goot is terechtgekomen, dit wiel door de tegendruk van de geleiderail de goot niet meer verlaat.

2. Vangrailconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de gootconstructiedelen en de geleiderailelementen zijn bevestigd aan in de grond aangebrachte draagorganen.

3. Vangrailconstructie volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de draagorganen worden gevormd door op regelmatige afstand in de grond geplaatste grondpalen.

4. Vangrailconstructie volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de geleiderailelementen met de draagorganen zijn verbonden door middel van zich opwaarts uitstrekkende stijlen.

5. Vangrailconstructie volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de stijlen zich vanaf de draagorganen schuin omhoog in de richting van de gootconstructiedelen uitstrekken.

6. Vangrailconstructie volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de stijlen zich schuin omhoog onder een hoek van 45°-65°, bij voorkeur onder een hoek van ongeveer 55° uitstrekken. 1 0 0 8 b 4 3

7. Vangrailconstructie volgens een van de conclusies 4-6, met het kenmerk, dat op de stijlen koppelstukken zijn aangebracht en dat de geleiderailelementen worden gevormd door aan weerszijden van de koppelstukken aangebrachte eerste en tweede profielelementen die onder tussenkomst van de genoemde koppelstukken op de stijlen zijn vastgezet.

8. Vangrailconstructie volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat elk van de profielelementen wordt gevormd door een U-profiel, in het bijzonder een U-profiel met naar binnen omgevouwen randen.

9. Vangrailconstructie volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat de profielelementen onderling en met de stijlen zijn verbonden door middel van bouten.

10. Vangrailconstructie volgens een van de conclusies 2-9, met het kenmerk, dat de gootconstructiedelen op de draagorganen vastgezette en zich in hoofdzaak horizontaal en in een richting dwars op die van de vangrailconstructie uitstrekkende draagplaten omvatten, op welke draagplaten een, een goot onder de geleiderailelementen vormende grondrail is vastgezet.

11. Vangrailconstructie volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de grondrail een schuin in de richting van de geleiderailelementen oplopend wielgeleideplaatdeel omvat.

12. Vangrailconstructie volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de grondrail een op het wielgeleideplaatdeel aansluitend neerwaarts gericht plaatdeel omvat dat aan de onderzijde is omgevouwen en vastgezet op de draagplaat.

13. Vangrailconstructie volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het neerwaarts gericht plaatdeel is 1008543 vastgezet op een op de draagplaat bevestigde en zich opwaarts uitstrekkende beugel.

14. Vangrailconstructie volgens een van de conclusies 11-13, met het kenmerk, het wielgeleideplaatdeel zich onder een hoek van 20°-40°, bij voorkeur onder een hoek van ongeveer 30° schuin opwaarts uitstrekt.

15. Vangrailconstructie volgens een van de conclusies 11-13, met het kenmerk, dat het wielgeleideplaatdeel nabij de van de draagorganen afgekeerde rand van de draagplaat is voorzien van een omlaag gevouwen rand.

16. Vangrailconstructie volgens een van de conclusies 11-14, met het kenmerk, dat de naar de stijlen toegekeerde zijde van de grondrail tussen de draagorganen is voorzien van een omlaag gevouwen rand. 1008543 9