zo

• bw: Geluid:  zo    (hulp, bestand)
  • IPA: / zo / (1 lettergreep)
• zn: Geluid:  zondag    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈzɔndɑx / (2 lettergrepen)

• zo

• bw: erfwoord via Middelnederlands so van Oudnederlands so, in de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: op die manier, als’ aangetroffen vanaf 901 ^{[1] [2] [3]}
• zn: (verkorting) van  zondag zn 

zo

1. op die manier

   • We zijn zo door dat gat naar de overkant gekropen. 

2. over niet al te lange tijd

   • Heb je zo even tijd om naar mijn document te kijken? 

• zoo (officiële spelling tot 1946 in België en 1947 in Nederland)

1. uiting van verbazing en/of misnoegen

   • "Zo, ben je daar eindelijk, waar bleef je nou?" 

• alzo, daarzo, evenzo, goed zo, hierzo, hoezo, of zo, waarzo, ziezo

• [1]: zo gezegd, zo gedaan

• [2]: dat is zo gepiept

• [2]: het is maar zo, zo

• [1] de soep wordt nooit zo heet gegeten als zij wordt opgediend

de zo m

1. (afkorting), (tijdrekening), (dag) zondag, de tweede dag van het weekeinde

   «Open: di, wo, do, vr; dicht: za, zo, ma.»

   Geopend op dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag; gesloten op zaterdag, zondag en maandag.

• Echte afkortingen worden als regel met een punt geschreven: zo., maar in opsommingen waar uit de context al duidelijk is dat het om de naam van een weekdag gaat is het gebruikelijk om de punt weg te laten^[4].

• Het woord zo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zo" herkend door:

• Wikipedia: zo (doorverwijspagina)
• Wikipedia: zondag

zo

1. zo; op die manier

zo

1. zo; op die manier

zo

1. zo; op die manier