pay off
- pay off
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to pay off |
he/she/it | pays off |
verleden tijd | paid off |
voltooid deelwoord |
paid off |
onvoltooid deelwoord |
paying off |
gebiedende wijs | pay off |
pay off
- overgankelijk (economie) kwijten, aflossen
- overgankelijk (economie) afbetalen
- overgankelijk omkopen
- overgankelijk (economie) (werknemer bij opzegging van het contract) abfinden
- overgankelijk (UK) wreken
- onovergankelijk lonen, de moeite waard zijn
- onovergankelijk (scheepvaart) afdrijven
- [2]: to redeem
- [3]: to bribe
- [5]: to take revenge
- [7]: to make leeway