aflossen
- af·los·sen
- samenstelling van af bw en lossen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aflossen |
loste af |
afgelost |
zwak -t | volledig |
aflossen
- overgankelijk de plaats innemen van, in zijn taak vervangen
- Hij loste de bewaker af.
- ▸ Soms bijna poëtisch, alsof het een ballade betrof, dan weer afgelost door ongetemd getier dat eerder bij een tirade paste.[1]
- overgankelijk geheel of gedeeltelijk terugbetalen van een schuld
1. de plaats innemen van
2. geheel of gedeeltelijk voldoen
- Het woord aflossen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aflossen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be