tomar
Uiterlijk
tomar
- nemen, opnemen
- «Fui ao banco tomar meu dinheiro.»
- Ik ging naar de bank om mijn geld op te nemen.
- «Fui ao banco tomar meu dinheiro.»
- stelen
- «O ladrão tomou todo o meu dinheiro.»
- De dief stal al mijn geld.
- «O ladrão tomou todo o meu dinheiro.»
- drinken
- «Eu tomei suco.»
- Ik dronk sap.
- «Eu tomei suco.»
- alcohol drinken
- «Ele toma muito, durante os finais de semana.»
- Hij drinkt veel in het weekend.
- «Ele toma muito, durante os finais de semana.»
- [3] beber
- IPA: /toˈmaɾ/
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tomar |
tomaba |
tomado |
volledig |
tomar
- to·mar
Categorieën:
- Woorden in het Portugees
- Woorden in het Portugees van lengte 5
- Werkwoord in het Portugees
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 5
- Woorden in het Spaans met IPA-weergave
- Werkwoord in het Spaans
- Onovergankelijk werkwoord in het Spaans
- Plantkunde in het Spaans
- Overgankelijk werkwoord in het Spaans
- Militair in het Spaans