termijn
Uiterlijk
- ter·mijn
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdruimte’ voor het eerst aangetroffen in 1226 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | termijn | termijnen |
verkleinwoord | termijntje | termijntjes |
de termijn m
- een vast tijdstip waarop iets gaat gebeuren of iets gebeurd moet zijn
- Daar is een termijn voor gesteld.
- een begrensde tijdruimte waarin iets moet gebeuren
- Je hebt een termijn van 11 uur.
- ▸ Maandag waarschuwde het CBL al dat deze blokkade op langere termijn ook invloed kan hebben op de boodschappen als de leveringen helemaal stilgelegd moeten worden. Ook onder andere de bezorgdienst Picnic en flitsbezorgers als Gorillas ondervinden hinder van de boerenprotesten.[3]
- een gedeelte van de schuld dat binnen een vaste periode betaald moet worden
- Wij doen helaas niet aan afbetaling in termijnen.
|
- op korte termijn
- op termijn
1. een vast tijdstip waarop iets gaat gebeuren of iets gebeurd moet zijn
op korte termijn
op termijn
- Het woord termijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "termijn" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "termijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ termijn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Schade supermarkten door blokkades loopt in de tientallen miljoenen” (05 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be