gebruik
Afrikaans
editEtymology
editFrom Dutch gebruik (noun) and gebruiken (verb).
Pronunciation
editNoun
editgebruik (plural gebruike)
Verb
editgebruik (present gebruik, present participle gebruikende, past participle gebruik)
- (transitive) to use
Dutch
editPronunciation
editEtymology 1
editFrom Middle Dutch gebruuc. Equivalent to a deverbal from gebruiken.
Noun
editgebruik n (plural gebruiken, diminutive gebruikje n)
- use
- in gebruik nemen ― to put into use
- custom, practice
- Het gebruik van het schudden van handen is een veelvoorkomende gewoonte in veel culturen.
- The custom of shaking hands is a common practice in many cultures.
Derived terms
edit- gebruikelijk
- gebruiksaanwijzing
- gebruiksduur
- gebruiksfase
- gebruiksklaar
- gebruiksvoorwerp
- gebruikswaarde
- ongebruik
- spraakgebruik
- taalgebruik
- vruchtgebruik
- woordgebruik
Related terms
editDescendants
edit- Afrikaans: gebruik
Etymology 2
editSee the etymology of the corresponding lemma form.
Verb
editgebruik
- inflection of gebruiken:
Categories:
- Afrikaans terms inherited from Dutch
- Afrikaans terms derived from Dutch
- Afrikaans terms with IPA pronunciation
- Afrikaans terms with audio pronunciation
- Afrikaans lemmas
- Afrikaans nouns
- Afrikaans verbs
- Afrikaans transitive verbs
- Dutch terms with IPA pronunciation
- Dutch terms with audio pronunciation
- Rhymes:Dutch/œy̯k
- Rhymes:Dutch/œy̯k/2 syllables
- Dutch terms inherited from Middle Dutch
- Dutch terms derived from Middle Dutch
- Dutch lemmas
- Dutch nouns
- Dutch nouns with plural in -en
- Dutch neuter nouns
- Dutch terms with collocations
- Dutch terms with usage examples
- Dutch non-lemma forms
- Dutch verb forms