[go: up one dir, main page]
More Web Proxy on the site http://driver.im/Jump to content

verspreken

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch versprēken. Equivalent to ver- +‎ spreken.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌvɛrˈspreː.kə(n)/, /ˌvərˈspreː.kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧spre‧ken
  • Rhymes: -eːkən

Verb

[edit]

verspreken

  1. (reflexive) to misspeak
    Hij heeft zich versproken tijdens het interview en moest zijn woorden corrigeren.
    He misspoke during the interview and had to correct his words.
    Ik heb me gisteren op het feestje een paar keer versproken en dat zorgde voor veel gelach.
    I misspoke a few times at the party yesterday, and it caused a lot of laughter.
    Het is normaal om je af en toe te verspreken, iedereen maakt wel eens een foutje tijdens het praten.
    It's normal to misspeak occasionally, everyone makes mistakes while speaking from time to time.
    Als je te snel praat, is de kans groter dat je je verspreekt en verkeerde woorden gebruikt.
    If you speak too fast, the chances of misspeaking and using the wrong words are higher.
    Tijdens de presentatie was hij zo zenuwachtig dat hij zich voortdurend versprak en zijn tekst vergat.
    During the presentation, he was so nervous that he kept misspeaking and forgetting his lines.
  2. (transitive, dialectal) to promise, to agree to
    Synonyms: afspreken, beloven
  3. (transitive, obsolete) to criticise, to excoriate
    Synonym: berispen

Conjugation

[edit]
Conjugation of verspreken (strong class 4, prefixed)
infinitive verspreken
past singular versprak
past participle versproken
infinitive verspreken
gerund verspreken n
present tense past tense
1st person singular verspreek versprak
2nd person sing. (jij) verspreekt, verspreek2 versprak
2nd person sing. (u) verspreekt versprak
2nd person sing. (gij) verspreekt verspraakt
3rd person singular verspreekt versprak
plural verspreken verspraken
subjunctive sing.1 verspreke versprake
subjunctive plur.1 verspreken verspraken
imperative sing. verspreek
imperative plur.1 verspreekt
participles versprekend versproken
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]