[go: up one dir, main page]
More Web Proxy on the site http://driver.im/Jump to content

kruisen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈkrœy̯sə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: krui‧sen
  • Rhymes: -œy̯sən

Etymology 1

[edit]

From Middle Dutch crucen. Equivalent to kruis +‎ -en.

Verb

[edit]

kruisen

  1. (transitive) to cross, intersect
    De twee wegen kruisen elkaar bij het kruispunt.The two roads cross each other at the intersection.
    De lijnen kruisen elkaar in het midden van het papier.The lines intersect each other in the middle of the paper.
  2. (transitive) to breed (to arrange the mating of specific animals or plants)
    De boer kruiste twee verschillende rassen van schapen.The farmer bred two different breeds of sheep.
    Ze zijn van plan om de planten te kruisen om een nieuwe variant te krijgen.They plan to cross the plants to get a new variant.
Conjugation
[edit]
Conjugation of kruisen (weak)
infinitive kruisen
past singular kruiste
past participle gekruist
infinitive kruisen
gerund kruisen n
present tense past tense
1st person singular kruis kruiste
2nd person sing. (jij) kruist, kruis2 kruiste
2nd person sing. (u) kruist kruiste
2nd person sing. (gij) kruist kruiste
3rd person singular kruist kruiste
plural kruisen kruisten
subjunctive sing.1 kruise kruiste
subjunctive plur.1 kruisen kruisten
imperative sing. kruis
imperative plur.1 kruist
participles kruisend gekruist
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
[edit]
Descendants
[edit]
  • Afrikaans: kruis
  • English: cruise, cruize

Etymology 2

[edit]

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

[edit]

kruisen

  1. plural of kruis

Further reading

[edit]
  • kruisen” in Woordenlijst Nederlandse Taal – Officiële Spelling, Nederlandse Taalunie. [the official spelling word list for the Dutch language]