BE1016471A6 - Inrichting voor het bedienen van gordijnen. - Google Patents

Abstract

De uivinding heeft betrekking op een inrichting voor het openen en/of sluiten van op een onderstel (5) gemonteerde gordijnen met minstens één gordijntouw of - ketting (6) voor het verplaatsen van deze gordijnen (3) tussen een open en gesloten stand, een aandrijfmotor en overbrengingsmiddelen via dewelke de motor met het gordijntouw of de gordijnketting (6) kan samenwerken, waarbij het een afzonderlijke draagbare motor betreft en dat de overbrengingsmiddelen zodanig zijn dat ze, enerzijds, door deze afzonderlijke draagbare motor aangedreven kunnen worden en, anderzijds, een trekkracht kunnen uitoefenen op het gordijntouw of de gordijnketting (6).

Description

  INRICHTING VOOR HET BEDIENEN VAN GORDIJNEN

  
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het openen en/of sluiten van op een onderstel gemonteerde gordijnen met minstens één gordijntouw of -ketting voor het verplaatsen van deze gordijnen tussen een open en een gesloten stand, met een aandrijfmotor en met overbrengingsmiddelen via dewelke de motor met het gordijntouw of de gordijnketting kan samenwerken.

  
Volgens de stand van de techniek worden gordijnen manueel bediend met behulp van een daarvoor voorzien gordijntouw of -ketting. Wanneer het openen en/of sluiten van deze gordijnen geautomatiseerd wordt, wordt normalerwijze voor elk gordijn een elektrische motor voorzien op het bijhorende onderstel, waarbij de aanwezigheid van het gordijntouw of de gordijnketting dan niet meer is vereist.

  
Het document GB 2362675 beschrijft een inrichting voor het openen of sluiten van een gordijn dat wordt bediend met behulp van een gordijntouw dat wordt aangedreven door een elektrische motor die vast gemonteerd is ten opzichte van het onderstel van de gordijn. Voor elk gordijntouw, of m.a.w. voor elk gordijn, dient bijgevolg in de nabijheid ervan een afzonderlijke motor te worden gemonteerd.

  
Doordat, volgens de stand van de techniek, voor elk gordijn een afzonderlijke motor wordt gemonteerd is het automatiseren van de bediening van gordijnen, en vooral van bestaande gordijnen, zeer kostelijk en omslachtig. Daarenboven dient voor elk gordijn een afzonderlijke elektrische aansluiting met bijhorende elektrische leidingen te worden voorzien.

  
De uitvinding wil aan deze nadelen verhelpen door een inrichting voor te stellen die toelaat om, op een eenvoudige en goedkope manier, het geautomatiseerd openen en sluiten van meerdere gordijnen mogelijk te maken en die bovendien zonder enige noemenswaardige aanpassing op bestaande gordijnen kan toegepast worden. 

  
Tot dit doel, bevat de inrichting, volgens de uitvinding, een afzonderlijke en een ten opzichte van het gordijntouw of de gordijnketting losneembare draagbare motor en zijn de overbrengingsmiddelen zodanig dat ze, enerzijds, door deze afzonderlijke draagbare motor aangedreven kunnen worden en, anderzijds, een trekkracht kunnen uitoefenen op het gordijntouw of de gordijnketting.

  
Doelmatig, bevatten de overbrengingsmiddelen een klemmechanisme dat, bij voorkeur, losneembaar tegen het gordijntouw of de gordijnketting gedrukt kan worden voor het uitoefenen van de bovenvermelde trekkracht.

  
Op een voordelige wijze, bevat het klemmechanisme minstens één door de motor om haar as aandrijfbare schijf tegen de omtrek van dewelke het gordijntouw of de gordijnketting gedrukt kan worden.

  
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting, volgens de uitvinding, bevat het klemmechanisme minstens twee met elkaar samenwerkende, om nagenoeg evenwijdige assen draaibare, schijven waartussen het gordijntouw of de gordijnketting gedrukt kan worden op een zodanige manier dat, bij het draaien van de schijven, een trekkracht erop wordt uitgeoefend.

  
Volgens een specifieke uitvoeringsvorm van de inrichting, volgens de uitvinding, bevat de schijf een zich centraal en loodrecht erop uitstrekkende spil die zodanig is dat ze op de motor gemonteerd kan worden om de schijf aan een draaibeweging om haar as te onderwerpen.

  
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting, volgens de uitvinding, bevatten de overbrengingsmiddelen een onderdeel dat vast is ten opzichte van bovenvermeld onderstel waarop de gordijnen gemonteerd zijn.

  
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van enkele bijzondere uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de draagwijdte niet van de gevorderde bescherming; de hierna gebruikte verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren. 

  
Figuur 1 is een schematisch perspectiefaanzicht van een rolgordijn dat gemonteerd is voor een in een wand voorziene vensteropening. Figuur 2 is een schematisch perspectiefaanzicht van een vouwgordijn. Figuur 3 is een schematisch zijaanzicht van overbrengingsmiddelen in geopende toestand volgens een interessante uitvoeringsvorm van de uitvinding. Figuur 4 is een schematisch perspectiefaanzicht van deze overbrengingsmiddelen wanneer deze zich in geopende positie bevinden. Figuur 5 is een schematisch perspectiefaanzicht van dezelfde overbrengingsmiddelen in gesloten positie. Figuur 6 is een schematische principetekening in bovenaanzicht van de essentiële elementen van deze overbrengingsmiddelen volgens genoemde interessante uitvoeringsvorm van de uitvinding.

  
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde of analoge elementen.

  
De uitvinding heeft, in het algemeen, betrekking op een inrichting om gordijnen, die worden bediend met behulp van een gordijnketting of een gordijntouw, te openen of te sluiten, zoals bijvoorbeeld vouwgordijnen, optrekgordijnen, paneelgordijnen, rolgordijnen of jaloezieën, etc.... Verder kan de inrichting, volgens de uitvinding, ook toegepast worden voor volgens een horizontale richting heen en weer verschuifbare gordijnen die worden bediend met een gordijnketting of een gordijntouw.

  
In figuur 1 is schematisch een rolgordijn weergegeven dat voor een vensteropening 1 in een wand 2 kan verplaatst worden. Het rolgordijn omvat een gordijndoek 3 dat rond een horizontale cilindervormige stang 4 wordt gewikkeld bij het openen ervan. Deze stang 4 is met beide uiteinden bevestigd aan een onderstel 5 dat boven de vensteropening 1 tegen de wand 2 is gemonteerd.

  
Het rolgordijn wordt bediend met behulp van een gordijnketting 6 die is gevormd uit een touw of kabel met opeenvolgende sferische bolletjes 7 van gelijke grootte uit kunststof. De opeenvolgende bolletjes 7 zijn naast elkaar op het touw of de kabel bevestigd zodat deze scharnierend ten opzichte elkaar zijn verbonden en aldus genoemde gordijnketting 6 vormen die soepel kan vervormen. De gordijnketting 6, die wordt voorgesteld in figuur 1, vormt een gesloten lus waardoorheen een uiteinde van genoemde stang 4 steekt. Op dit uiteinde is, coaxiaal met de stang 4, een tandwiel 8 voorzien waarmee genoemde ketting 6 samenwerkt.

  
Teneinde het gordijndoek 3 op de stang 4 te rollen of ervan af te rollen, en dus het rolgordijn, respectievelijk, te openen of te sluiten, wordt, op een op zichzelf volgens de stand van de techniek bekende manier, manueel een trekkracht uitgeoefend op de gordijnketting 6, zodat deze over genoemd tandwiel 8 loopt. Aldus ondergaat het tandwiel 8 tezamen met de stang 4 een rotatiebeweging rond de as ervan zodat het gordijndoek 3 wordt opgerold of afgerold.

  
In figuur 2 wordt schematisch een vouwgordijn weergegeven. Dit vouwgordijn bestaat uit een gordijndoek 3 dat bovenaan aan een voor de duidelijkheid van de figuur niet voorgesteld onderstel is bevestigd. Verder vertoont dit gordijn meerdere touwen of linten 9 die zich verticaal uitstrekken en die op regelmatige afstand van elkaar zijn bevestigd aan het gordijndoek 3. Het onderste uiteinde 10 van deze touwen 9 is vast met de onderrand 11 van het gordijndoek 3, terwijl het bovenste uiteinde 12 van de touwen 9 rond een horizontale cilindrische windas 13 gewikkeld is. Deze windas 13 is rond zijn as roteerbaar op genoemd onderstel gemonteerd.

  
Op een uiteinde van deze windas 13 is coaxiaal een tandwiel 8 bevestigd. Een gordijnketting 6, die een gesloten lus vormt en analoog is aan de gordijnketting 6 die is voorgesteld in figuur 1, werkt samen met het tandwiel 8 dat doorheen genoemde lus steekt. Aldus, kan, op een, eveneens volgens de stand van de techniek bekende manier, manueel een trekkracht uitgeoefend worden op de gordijnketting 6, teneinde de windas 13, via genoemd tandwiel 8, rond de as ervan aan te drijven. Hierbij worden genoemde touwen 9 op de windas 13 gewikkeld of ervan afgewikkeld zodanig dat de gordijndoek 3, respectievelijk, omhoog getrokken en zigzagvormig opgevouwen wordt of ontvouwen wordt. 

  
Wanneer een gebouw een groot aantal gordijnen bevat, zoals bijvoorbeeld deze van het type die zijn voorgesteld in figuur 1 of 2, is het vrij omslachtig en tijdrovend om deze allen manueel te openen of te sluiten. Dit is zeker het geval wanneer deze gordijnen relatief grote afmetingen vertonen.

  
De inrichting, volgens de uitvinding, laat toe om het openen en het sluiten van de gordijnen te vereenvoudigen en minder arbeidsintensief en tijdrovend te maken.

  
Hiertoe bevat deze inrichting een afzonderlijke draagbare aandrijfmotor en overbrengingsmiddelen, die met deze motor samenwerken, om een trekkracht uit te oefenen op genoemde gordijnketting om aldus het betreffende gordijn te openen of te sluiten.

  
Het betreft, meer bepaald, een ten opzichte van de gordijnketting losneembare aandrijfmotor zodanig dat slechts één motor vereist is om meerdere gordijnen te openen of te sluiten. Men bedient aldus opeenvolgend de verschillende gordijnen met eenzelfde motor.

  
Algemeen bevatten de overbrengingsmiddelen hoofdzakelijk een klemmechanisme om de gordijnketting vast te grijpen en om op deze laatste een trekkracht uit te oefenen. Hiertoe is dit klemmechanisme voorzien van minstens één door de motor om haar as aandrijfbare schijf. De gordijnketting kan tegen de omtrek van deze schijf gedrukt worden, bijvoorbeeld met behulp van een tweede schijf, zodat de ketting vastgeklemd is tegen de om haar as aandrijfbare schijf.

  
In de figuren 3 tot 6 zijn schematisch overbrengingsmiddelen van de inrichting, volgens een interessante uitvoeringsvorm van de uitvinding voorgesteld. Deze overbrengingsmiddelen bevatten een frame 14 waarop een om haar as aandrijfbare schijf 15 is gemonteerd bij middel van een niet voorgesteld centrale rotatiespil. Een prismavormig koppelelement 16 is centraal op deze schijf
15 vast bevestigd zodat genoemde aandrijfmotor kan samenwerken met dit koppelelement 16 om de schijf 15 rond haar as aan te drijven. De schijf 15 kan aldus vrij draaien rond haar as ten opzichte van het frame 14. Genoemd koppelelement vormt, meer bepaald, een spil die zich centraal en loodrecht op de schijf 15 uitstrekt. 

  
Genoemde schijf 15 vertoont over haar omtrek een groef 17 waarin de gordijnketting 6 uit figuur 1 of 2 kan ingrijpen. Deze groef 17 is volgens de omtrek van de schijf 15, voorzien van opeenvolgende holtes in de vorm van een bolsegment zodanig dat de bolletjes 7 van genoemde gordijnketting hierin passen.

  
Het frame 14 bevat verder een basis 18 waarop genoemde schijf 15 is gemonteerd en twee vleugels 19 en 20 die volgens een richting die loodrecht staat op de as van de schijf 15 verplaatsbaar zijn tussen een zogenaamde open positie, zoals voorgesteld in de figuren 3 en 4, en een zogenaamde gesloten positie, zoals weergegeven in figuur 5. De verplaatsingsrichting van deze vleugels is aangegeven door de pijlen 28 en 29. In de open positie zijn de vleugels 19 en 20 op een bepaalde afstand van elkaar verwijderd, terwijl in genoemde gesloten positie deze vleugels 19 en 20 tegen elkaar aansluiten.

  
In genoemde gesloten positie is de aandrijfbare schijf 15 ingesloten tussen de basis 18 en genoemde vleugels 19 en 20. Hierbij steekt genoemd koppelelement 16 vrij doorheen een uitsparing 21 en 21' die in de naar elkaar toe gerichte randen van genoemde vleugels 19 en 20 is voorzien, zodat dit koppelelement 16 kan aangedreven worden door genoemde motor.

  
De afstand naast de aandrijfbare schijf 15 tussen elk van genoemde vleugels 19 en 20 en genoemde basis 18 is minstens gelijk aan de dikte van de gordijnketting 6 en bij voorkeur enigszins groter.

  
Verder is volgens een richting loodrecht op de verplaatsingsrichting van genoemde vleugels 19 en 20, langs twee zijden van het frame 14, een opening 22, respectievelijk 23, voorzien waardoorheen genoemde gordijnketting 6 kan uitsteken. Aldus kan genoemde aandrijfbare schijf 15 in de lus geplaatst worden die door de gordijnketting 6 wordt gevormd, waarbij deze gordijnketting 6 langs twee radiaal tegenover elkaar liggende zijden van de schijf
15 in genoemde groef 17 ingrijpt. Hierbij steekt genoemde gordijnketting 6 langs genoemde openingen 22 en 23 uit het frame 14.

  
Elk van de vleugels 19 en 20 is voorzien van twee vrij rond hun as roteerbare klemschijven 24 en 25 en, respectievelijk, 26 en 27. De as van deze vier klemschijven 24, 25, 26 en 27 is nagenoeg parallel aan deze van genoemde aandrijfbare schijf 15, waarbij de omtrek van deze schijven 24, 25, 26 en 27 tegenover deze van de aandrijfbare schijf 15 gepositioneerd is.

  
In genoemde open positie van de vleugels 19 en 20, is de afstand tussen de klemschijven 24, 25, 26 en 27 en de aandrijfbare schijf 15 aanzienlijk groter dan de dikte van genoemde gordijnketting 6 zodanig dat deze laatste, zoals voorgesteld in figuur 4, op een eenvoudige wijze tussen, enerzijds, de klemschijven
24 en 25 en de schijf 15 en, anderzijds tussen de klemschijven 26 en 27 en diezelfde schijf 15 geplaatst kan worden.

  
Wanneer de vleugels 19 en 20 vervolgens naar de gesloten positie van het frame 14 worden verplaatst volgens de richting die wordt aangeduid door de pijlen 28 en 29, wordt de afstand tussen de klemschijven 24, 25, 26 en 27 en de aandrijfbare schijf 15 kleiner en dit zodanig dat de gordijnketting 6 tussen deze laatste schijf en de schijven 24, 25, 26 en 27 wordt geklemd. Dit werd schematisch voorgesteld in figuur 6. Hierbij grijpt de gordijnketting in in genoemde groef 17 van de schijf 15.

  
Wanneer de inrichting zich in de gesloten stand bevindt, zoals voorgesteld in figuur 5, wordt, bij het aandrijven van de schijf 15, een trekkracht uitgeoefend op de ketting 6, zoals aangegeven door de pijlen 30 en 31 op figuur 5, om het gordijn te openen of te sluiten.

  
De omtrek van genoemde klemschijven 24, 25, 26 en 27, en eventueel ook van genoemde aandrijfbare schijf 15, is bij voorkeur bekleed met een elastisch vervormbaar materiaal, zoals bijvoorbeeld rubber. Aldus vertonen deze schijven volgens hun omtrek een wrijvingsoppervlak dat verhindert dat, bij rotatie van de schijven rond hun as, de gordijnketting zou slippen ten opzichte van deze schijven.

  
De overbrengingsmiddelen die werden voorgesteld in de figuren 3 tot 6, kunnen bijvoorbeeld op de wand 2 worden gemonteerd, vast ten opzichte van genoemd onderstel 5 van de gordijnen die voorgesteld werden in de figuren 1 en 2. In een dergelijk geval wordt voor elk gordijn een frame 14 met overbrengingsmiddelen tegen de overeenkomstige wand geplaatst zodat genoemde gordijnketting 6 kan samenwerken met de schijven 15 en 24 tot 27 om het gordijn te bedienen en te bewegen tussen een open en een gesloten toestand. Teneinde de centrale schijf 15 aan te drijven, wordt een niet voorgestelde draagbare motor die een koppeling vertoont die kan samenwerken met genoemd koppelelement 16 tegen dit laatste gedrukt zodanig de schijf 15 wordt aangedreven rond de as ervan.

  
Deze draagbare motor kan bijvoorbeeld gevormd worden door een boormachine waarvan de kop middelen vertoont om de aandrijfbare schijf 15 via genoemd koppelelement 16 aan te drijven. De draagbare motor is bij voorkeur voorzien van oplaadbare batterijen zodanig dat geen elektrisch snoer dient voorzien te worden.

  
Volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van de inrichting, volgens de uitvinding, maken genoemde overbrengingsmiddelen deel uit van de draagbare motor. In een dergelijk geval dient geen enkele aanpassing te gebeuren aan bestaande gordijnen en kan men met behulp van de motor, die dus de overbrengingsmiddelen bevat, verschillende gordijnen bedienen. Zo kunnen de overbrengingsmiddelen, bijvoorbeeld, de vorm aannemen van een boorkop die op een draagbare boormachine kan gemonteerd worden.

  
Niettegenstaande de overbrengingsmiddelen van de uitvoeringsvorm van de inrichting, volgens de uitvinding, die in de figuren 3 tot 6 werden voorgesteld, vijf ten opzichte van hun as roteerbare schijven bevatten, is het eveneens mogelijk dat de overbrengingsmiddelen een aandrijfbare schijf 15 bevatten die samenwerkt met slechts één of twee klemschijven.

  
Daarenboven is het niet vereist dat de assen van de aandrijfbare schijf 15 en de klemschijven 24 tot 27 perfect parallel zijn. Zo kunnen deze schijven onder een kleine inclinatie ten opzichte van elkaar zijn geplaatst, waarbij de gordijnketting of het gordijntouw dan wordt vastgegrepen in een V-vormige ruimte tussen de omtreksoppervlakken van de schijven.

  
Ook is het niet noodzakelijk dat twee delen van de lus die door de gordijnketting of het gordijntouw wordt gevormd tussen de schijven worden geklemd teneinde er een trekkracht op uit te oefenen. Zo kan het normalerwijze voldoende zijn om op slechts één deel van deze lus een trekkracht uit te oefenen. 

  
Verder is het niet vereist dat de gordijnketting of het gordijntouw een gesloten lus vormen. De inrichting, volgens de uitvinding, kan meer bepaald zonder enig probleem toegepast worden wanneer het gordijn bediend wordt door een enkelvoudig touw of ketting dat vanaf genoemd onderstel vrij naar beneden hangt. In dergelijk geval kan de inrichting, volgens de uitvinding slechts nuttig toegepast worden voor het openen van de betreffende gordijnen.

  
De uitvinding is natuurlijk niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen van de inrichting. Zo kunnen bijvoorbeeld alle schijven die de gordijnketting inklemmen volgens hun omtrek een groef vertonen waarin de gordijnketting kan ingrijpen.

  
Het spreekt voor zich dat niettegenstaande in bovenstaande beschrijving-hoofdzakelijk gordijnen worden beschreven die worden bediend door een gordijnketting of een gordijntouw, dat deze door om het even welk langwerpig soepel voorwerp kunnen bediend worden dat kan samenwerken met desbetreffende inrichting.

Claims (10)

CONCLUSIES

1. Inrichting voor het openen en/of sluiten van op een onderstel

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de overbrengingsmiddelen een klemmechanisme bevatten dat tegen het gordijntouw of de gordijnketting (6) gedrukt kan worden voor het uitoefenen van de bovenvermelde trekkracht.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de overbrengingsmiddelen loskoppelbaar zijn van de motor.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat het klemmechanisme minstens één door de motor om haar as aandrijfbare schijf (15) bevat tegen de omtrek van dewelke het gordijntouw of de gordijnketting (6) gedrukt kan worden.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat het klemmechanisme minstens twee met elkaar samenwerkende om nagenoeg evenwijdige assen draaibare schijven (15,24,25,26,27) bevat waartussen het gordijntouw of de gordijnketting (6) gedrukt kan worden op een zodanige manier dat, bij het draaien van de schijven (15,24,25,26,27), een trekkracht erop uitgeoefend wordt.

(5) gemonteerde gordijnen met minstens één gordijntouw of -ketting (6) voor het verplaatsen van deze gordijnen (3) tussen een open en gesloten stand, een aandrijfmotor en overbrengingsmiddelen via dewelke de motor met het gordijntouw of de gordijnketting (6) kan samenwerken, met het kenmerk dat het een afzonderlijke draagbare motor betreft en dat de overbrengingsmiddelen zodanig zijn dat ze, enerzijds, door deze afzonderlijke draagbare motor aangedreven kunnen worden en, anderzijds, een trekkracht kunnen uitoefenen op het gordijntouw of de gordijnketting (6).

6. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de schijf (15,24,25,26,27) over haar omtrek minstens één groef (17) vertoont waarin het gordijntouw of de gordijnketting (6) kan ingrijpen.

7. Inrichting volgens een van de conclusies 4 tot 6, met het kenmerk dat de schijf (15) een koppelelement (16) bevat dat zodanig is dat ze op de motor gemonteerd kan worden om de schijf (15) aan een draaibeweging om haar as te onderwerpen.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk dat genoemd koppelelement (16) centraal is voorzien op de schijf (15) en wordt gevormd door een zich loodrecht op de schijf (15) uitstrekkende spil.

9. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 8, met het kenmerk dat de overbrengingsmiddelen een onderdeel (14) bevatten dat vast is ten opzichte van bovenvermeld onderstel (5) waarop de gordijnen (3) gemonteerd zijn.

10. Inrichting volgens een van de conclusies 4 tot 9, met het kenmerk dat de omtrek van de schijf (15,24,25,26,27) een wrijvingsoppervlak vertoont dat bestemd is om tegen het gordijntouw of gordijnketting (6) gedrukt te worden.