ploffen
- plof·fen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ploffen |
plofte |
geploft |
zwak -t | volledig |
ploffen
- een geluid voortbrengen van een zachte explosie
- Ploffend en knallend reed de antieke auto door de straat.
- ergatief snel en hoorbaar uit elkaar springen of doorbranden
- Mijn voeding is, denk ik, geploft, want er kwam wat rook uit.
- ergatief een geluid voortbrengend van zich ergens in laten vallen
- Moe was ze in haar luie stoel geploft en had haar benen op het bankje gelegd.
de ploffen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord plof
- Het woord ploffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ploffen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be