kiekendief
- Geluid: kiekendief (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkikə(n)ˌdif / (3 lettergrepen)
- kie·ken·dief
- samenstelling van kieken zn "hoen" en dief zn "rover" , in de betekenis van ‘roofvogel’ aangetroffen vanaf 1573 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kiekendief | kiekendieven |
verkleinwoord | kiekendiefje | kiekendiefjes |
de kiekendief m
- (havikachtigen) benaming voor slanke, middelgrote, valkachtige dagroofvogels met lange staart en vleugels uit de onderfamilie Circinae
- benaming voor roofvogels uit het geslacht Circus
- iemand die honders steelt
1.1 benaming voor roofvogels uit het geslacht Circus
- Het woord kiekendief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kiekendief" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kiekendief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kiekendief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be