gebruik
- ge·bruik
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebruik | gebruiken |
verkleinwoord | gebruikje | gebruikjes |
het gebruik o
- een standaard manier van doen
- Het schudden van de rechterhand is, in Nederland, het gebruik om een onbekende te begroeten.
- toepassen van iets
- Het gebruik van een woordenboek is aan te raden voor het controleren van de spelling.
- [2] gebruik maken van
- [1] gewoonte
|
Verplicht gebruik.
1. een standaard manier van doen
2. toepassen van iets
verplicht gebruik
|
vervoeging van |
---|
gebruiken |
gebruik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
- Ik gebruik.
- gebiedende wijs van gebruiken
- Gebruik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
- Gebruik je?
- ▸ Mijn stem is misschien wel het belangrijkste instrument in mijn leven omdat ik veel praat. Ik gebruik mijn stem om verhalen te vertellen, iets duidelijk te maken en te overtuigen.[1]
- Het woord gebruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gebruik" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be