benepen
- be·ne·pen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | benepen | benepener | benepenst |
verbogen | benepenste | ||
partitief | benepens | benepeners | - |
benepen [3]
- [2] enghartig, kleingeestig, geborneerd
2. bekrompen
- Het woord benepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "benepen" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "benepen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ benepen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be