capriool
- ca·pri·ool
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bokkensprong’ voor het eerst aangetroffen in 1624 [1]
- Via het Frans afgeleid van het Italiaanse capriola en vervolgens van capriolo, "reebok". Dit valt weer te herleiden tot het Latijnse capreolus en uiteindelijk tot caper, "geit".
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | capriool | capriolen |
verkleinwoord | capriooltje | capriooltjes |
- paardensprong waarbij tijdens het zweefmoment de achterbenen fel achteruit slaan, aanvankelijk ter verdediging tegen belagers (soldaten, wolven)
- In de Spaanse rijschool kan men mooie sprongen bewonderen zoals de spectaculaire capriool.
- (figuurlijk) een onbezonnen daad, een gekke streek
- - Na dat verlies kan hij zich geen financiële capriolen meer veroorloven.
- - Ander onmiskenbaar veldkenmerk: de houtduif vliegt op met luid vleugelgeklepper. In de stad ontwijkt hij elke keer in een snelle capriool de aanstormende fiets of auto.[2]
- [2] uitspatting, bokkensprong, malligheid, streek, frats, poets
- Het woord capriool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "capriool" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "capriool" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Kester Freriks NRC 31 augustus 2002
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be