Deze pagina geeft een overzicht van alle uitgelichte artikels en/of afbeeldingen op het portaal Nederlands. Voor elke maand van het jaar is er zo'n artikel en/of afbeelding. Voel u vrij om deze te bewerken door de bijhorende bewerk-link te volgen.
Uitgelicht deze maand
Het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, dat ook bekendstaat als de Grote Van Dale, de Dikke Van Dale of kortweg de Van Dale, is het bekendste verklarende woordenboek van het Nederlands. Het is een uitgave van Van Dale Uitgevers. De recentste uitgave, de veertiende, is in 2005 verschenen.
De Van Dale is vernoemd naar Johan Hendrik van Dale, die het Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal van I.M. Calisch en N.S. Calisch uit 1864 bewerkte tot zijn eigen woordenboek. Hij paste onder andere de spelling toe van De Vries en Te Winkel, die in 1863 de basis hebben gelegd voor de huidige Nederlandse spelling.
Meer...
Het Genootschap Onze Taal is een vereniging voor taalliefhebbers. De bekendste uiting van het genootschap is het tijdschrift Onze Taal. Een belangrijk onderdeel van Onze Taal is verder de Taaladviesdienst. Ook geeft het genootschap informatie over de Nederlandse taal door middel van een website, de elektronische nieuwsbrief Taalpost, boeken (bijvoorbeeld het Witte Boekje) en het tweejaarlijkse Onze Taal-congres.
De vereniging 'Genootschap Onze Taal' werd op 16 mei 1931 door dertig taalpuristen opgericht. Zij maakten zich zorgen over het groeiende aantal germanismen in het Nederlands. Vanaf de jaren vijftig kregen andere onderwerpen steeds meer aandacht. Van een vereniging voor taalpuristen werd het Genootschap Onze Taal een podium voor taalliefhebbers. Het is bedoeld voor iedereen die belangstelling heeft voor taal, niet alleen deskundigen. Het genootschap heeft bijna 40.000 leden, die allen tien keer per jaar het tijdschrift Onze Taal ontvangen. In 2007 wordt het 75-jarig jubileum van het tijdschrift en het genootschap gevierd.
In 1626 wordt het eiland Manhattan door de Nederlanders gekocht van de indianen voor zestig gulden. De Nederlanders stichtten er een redelijk grote kolonie dat zich uitstrekt van New Hampshire in het noorden tot de kust van Maryland in het zuiden. De kolonie wordt Nieuw-Nederland genoemd en de hoofdstad komt op Manhattan (thans het (zaken-)centrum van New York) en heette Nieuw-Amsterdam. Naast Nieuw-Nederland lag de Engelse kolonie New England (Nieuw-Engeland), het was duidelijk dat de bevolking ginder een stuk sneller groeide. De Nederlanders hadden een tekort aan mankracht, er woonde rond 1650 maar 7000 mensen daar. Dit waren echter niet alleen Nederlandstaligen maar ook veel Walen gingen in de kolonie wonen. Er leefden ook grote groepen Scandinaviërs, Engelsen, Fransen en Duitsers in Nieuw-Amsterdam. En er leefden natuurlijk indianen in het gebied, de Nederlanders waren niet meer dan de grootste minderheid. Toch was de lingua franca het Nederlands. Veel indianen leerden een vereenvoudigd Nederlands om handel met de Nederlanders makkelijk te maken. In 1674 ging de kolonie definitief in Engelse handen. Maar veel namen van plaatsen zijn kenmerkend voor de Nederlandse overheersing.
Straattaal (ofwel de uit het Engels overgenomen term slang) is in zijn algemeenheid de mengtaal die jongeren van verschillende etnische en culturele achtergronden in het dagelijks leven spreken op school en op straat. Niet alle straattaalsprekers behoren tot dezelfde groep of subcultuur. Voor straattaal geldt, net als voor jongerentaal, dat het niet toegeschreven kan worden aan een specifieke en afgebakende groep jongeren. De straattaal bestaat niet.
De aanduiding straattaal wordt door taalkundigen in het bijzonder gebruikt voor de Nederlandse mengtaal die aan het eind van de 20e eeuw ontstond op plaatsen waar autochtone en relatief veel allochtone jongeren met elkaar samenleefden en die kan worden gezien als een nieuw Nederlands dialect. De taal ontstond door spontane communicatie in de omstandigheid dat met name sommige allochtone jongeren het Nederlands gebrekkig beheersten. Deze straattaal wordt door taalkundigen ook wel licht denigrerend aangeduid met smurfentaal.
De 20e eeuwse Amsterdamse straattaal is een combinatie van het Engels, Turks, Marokkaans-Arabisch, Berber, Sranantongo, Antilliaans en Nederlands. De taal omvat zowel een kenmerkend woordgebruik als een woordvolgorde. Voorbeelden van straattaal zijn de woorden "doekoe" voor geld en "bakra" voor blanke. Hiermee moet aangetekend worden dat beide woorden uit het Surinaams afkomstig zijn. In het (Marokkaans-)Arabisch wordt onder "Bakra" een koe verstaan.
Werkwoorden vormen een woordsoort die een handeling, gebeurtenis of toestand uitdrukken of helpen uitdrukken. Werkwoorden kunnen een groot aantal verschillende vormen aannemen, afhankelijk van de bedoelde betekenis of de functie in de zin. Het maken van deze verschillende vormen wordt 'vervoeging' genoemd. Bij de vervoeging speelt een aantal aspecten een rol, waaronder tijd en persoon. Deze aspecten worden 'grammaticale categorieën' genoemd. Dit artikel geeft een overzicht van de vervoeging van Nederlandse werkwoorden, geordend naar grammaticale categorie en uitgewerkt met voorbeelden.
In het Nederlands wordt een werkwoord vervoegd naar het onderwerp; hiermee wordt aangegeven of de handeling wordt uitgevoerd door de spreker (de eerste persoon), de aangesprokene (de tweede persoon), of een ander of iets anders (de derde persoon). Ook bestaat er een verschil tussen enkelvoudige en meervoudige onderwerpen. Samen leveren deze (twee maal drie) zes vervoegingsvormen in de stellende en vragende vorm:
enkelvoud
meervoud
stellend
vragend
stellend
vragend
eerste persoon
ik speel
speel ik?
wij spelen
spelen wij?
tweede persoon
jij speelt u speelt
speel jij? speelt u?
jullie spelen
spelen jullie?
derde persoon
hij / zij / het speelt
speelt hij / zij / het?
zij spelen
spelen zij?
De meervoudsvormen van het werkwoord zijn identiek voor alle personen en gelijk aan de vorm die we de infinitief ofwel hele werkwoord noemen. De vorm voor de eerste persoon enkelvoud wordt ook wel stam genoemd.
Het spellingbesluit was een Nederlandse Algemene maatregel van bestuur waarin was vastgelegd welke spelling van het Nederlands de overheden en onderwijsinstellingen in Nederland dienden te gebruiken. Per 22 februari 2006 is het spellingbesluit vervallen. De spelling is in Nederland sinds september 2005 geregeld in de Spellingwet.
De laatste wijziging van het spellingbesluit dateerde van 19 juni 1996 en verving de spelling van 31 oktober 1953. Bij de wijziging van 1996 is een groot aantal spellingsveranderingen doorgevoerd, onder andere betreffende de tussen-n en de tussen-s. De vroeger bij moeilijke woorden geldende dubbele spelling, waarvan één de voorkeursspelling was, is hierbij vervallen.
De spelling is vastgesteld in de vorm van een aantal spellingsregels en een lijst van woorden waarvan de spelling niet zonder meer uit die regels is af te leiden. Beide zijn afgedrukt in de Staatscourant. Als steun voor de taalgebruikers, maar zonder officiële status, is de zogenaamde Woordenlijst der Nederlandse taal (het groene boekje) tot stand gebracht, waarin een groot aantal woorden volgens de regels van het spellingsbesluit staat gespeld.
Krachtens afspraken in de Nederlandse Taalunie hanteren Nederland en Vlaanderen dezelfde officiële spelling. In opdracht van de Nederlandse Taalunie heeft een commissie van deskundigen de in 1996 van kracht geworden spellingregels ontworpen. Deze zijn voor overheid en onderwijs in Vlaanderen in 1996 met het Belgisch spellingbesluit van kracht geworden.
Deze zin was lange tijd de oudst bekende regel in het Oudnederlands. Het is een interlineaire quasi-glosse, die in 1932 in Oxford door Kenneth Sisam werd ontdekt op de kaft van een Latijns handschrift uit de abdij van Rochester (Oxford, Bodleian Library, ms.340 fol. 169v).
De tekst dateert naar schatting uit het derde kwart van de 11e eeuw. De taal waarin de zin geschreven is, wordt door de meeste taalkundigen als Oud-Westnederfrankisch aangeduid, maar hierover bestaat nog controverse (zie hieronder).
De zin luidt (onleesbare letters vervangen door punten):
Hebban olla uogala nestas bigunnan hinase hi(c) (e)nda thu uuat unbidan uue nu
Het is de vertaling van de Latijnse zin:
Abent omnes uolucres nidos inceptos nisi ego et tu. Quid expectamus nu(nc).
De vertaling zou luiden:
Hebben alle vogels nesten begonnen, behalve ik en jij. Waarop wachten we nu?
Berbice-Nederlands is een erg bedreigde creooltaal, die gesproken wordt aan de kust van Guyana. Na de verovering van Guyana door de Nederlanders in 1664 en de officiële overdracht ervan door de Engelsen in ruil voor Nieuw-Amsterdam (New York), raakte de streek van Berbice onder Nederlandse invloed. De slaven van Zeeuwse plantagehouders spraken een op het Zeeuws gebaseerde creooltaal, die ook na de overdracht van het gebied in 1815 aan de Britten bleef standhouden. In 1993 waren er nog een vijftal oudere sprekers van de taal, die intussen uitgestorven kan zijn. Het Berbice-Nederlands is niet onderling verstaanbaar met het Skepi.
De Nederlandse spelling van plaatsnamen is niet altijd een eenvoudig probleem. In Nederland is bijvoorbeeld de spelling-sch in 1947 overal daar waar de 'ch' stom was afgeschaft, behalve in de uitgang -isch. Zo werd mensch dus mens. Ook in België werd dat gedaan in het jaar daarvoor. Toch was er een verschil tussen beide landen, want in Nederland werden de plaatsnamen daar niet onder gerekend, in België wel. In Nederland zou dat nog bij een latere gelegenheid geregeld worden, maar het is er nooit van gekomen. Vandaar dat het nog altijd 's-Hertogenbosch is met -sch en dat men daar Bossche bollen kan eten.
Er bestaat zeker niet alleen in Nederland een zekere huiver om aan de spelling van plaatsnamen te komen. Dit conservatisme in de spelling van namen heeft soms tot gevolg dat in de spreektaal een plaats heel verschillend genoemd kan worden dan in de schrijftaal. In Canada bijvoorbeeld zegt men 'tronno' maar men schrijft Toronto en in de VS zegt men in Connecticut toch echt 'connetticut'. Ook in Nederland zijn veel voorbeelden hiervan te vinden. Men zegt 'dort', 'gorkum', 'woerkom', 'noten' en 'menheerse' maar men schrijft Dordrecht, Gorinchem, Woudrichem, Othene en Middelharnis.
Overigens geldt dat vooral voor de oud-ingezetenen van deze plaatsen. Nieuw-ingezetenen (veelal sprekers van Standaardnederlands) en soms ook de plaatselijke politici, grijpen vaak terug op de geschreven vorm en herstellen zo een uitspraak die lang niet meer te horen was. Vaak doet men dat uit huiver om 'dialect' te spreken, soms ook omdat men niet anders weet. Soms wint echter de streektaal.
Het Skepi was een op het Zeeuws gebaseerde creooltaal die in Guyana, in de streek rond Essequibo, waaraan het zijn naam te danken heeft, werd gesproken. De taal is intussen uitgestorven sinds het overlijden van de laatste spreker in 1998. Het werd gesproken door afstammelingen van slaven van Zeeuwse plantagehouders. Guyana was immers een tijd lang een Nederlandse kolonie.
Andere op het Nederlands gebaseerde creooltalen zijn of waren het Negerhollands, het Petjoh en het Berbice-Nederlands. Deze laatste taal werd ook in Guyana gesproken, maar er was geen onderlinge verstaanbaarheid met het Skepi.
De Nederlandse Taalunie is een Intergouvernementele organisatie tussen Nederland, Suriname en Vlaanderen (België). De Nederlandse Taalunie is in 1980 opgericht ten behoeve van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van de taal, het onderwijs in het Nederlands en taalgebonden cultuur. Nederland en België waren de oprichters en Suriname is sinds 2005 het derde lid van de Nederlandse Taalunie.
De Nederlandse Taalunie ondersteunt het Nederlandstalig onderwijs in het westen van Duitsland, anderstalig België en Noord-Frankrijk. Bij het inwerking treden van het cultureel verdrag tussen Nederland en Zuid-Afrika zal Zuid-Afrika haar bevoegdheden ten aanzien van het Nederlandstalig onderwijs overdragen aan de Nederlandse Taalunie.
Ondanks de grote verwantschap tussen het Nederlands en het Afrikaans is nog geen van de Afrikaanstalige landen lid van de Nederlandse Taalunie. De regering van Zuid-Afrika weigert tot nu toe de benodigde onderhandelingen te starten. Desondanks is de Nederlandse Taalunie wel in gesprek met de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns omtrent verregaande samenwerking.
De diglossie van het Nederlands en Afrikaans is het enige duidelijke voorbeeld van diglossie tussen twee variëteiten van het Nederlands. Bij diglossie worden twee taalvariëteiten als dezelfde taal beschouwd worden. In Zuid-Afrika werd vroeger met de term 'Hollands', zowel het Afrikaans als het Nederlands bedoeld. Destijds werden Nederlands en Afrikaans als synoniemen beschouwd. Deze variëteiten leefden in symbiose met elkaar, maar elke variëteit had toch een duidelijk afgebakende rol.
Een van de duidelijkste voorbeelden van diglossie was Zuid-Afrika tussen 1915 en 1930. Destijds werden in Zuid-Afrika twee variëteiten van het Nederlands gesproken. De “verheven” variëteit was hierbij het Nederlands, in Zuid-Afrika ook Hoogafrikaans genoemd, en de omgangstaal was het gewone Afrikaans.
Dit leidde tot verschillend gebruik van de twee taalvariëteiten. Het Hoog-Afrikaans (of Nederlands) werd gebruikt als officiële communicatie-, schrijf- en overheidstaal, en het Afrikaans werd als informele omgangstaal gebruikt.
Het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, dat ook bekendstaat als de Grote Van Dale, de Dikke Van Dale of kortweg de Van Dale, is het bekendste verklarende woordenboek van het Nederlands. Het is een uitgave van Van Dale Uitgevers. De recentste uitgave, de veertiende, is in 2005 verschenen.
De Van Dale is vernoemd naar Johan Hendrik van Dale, die het Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal van I.M. Calisch en N.S. Calisch uit 1864 bewerkte tot zijn eigen woordenboek. Hij paste onder andere de spelling toe van De Vries en Te Winkel, die in 1863 de basis hebben gelegd voor de huidige Nederlandse spelling.
Meer...