schending
Uiterlijk
- schen·ding
- Naamwoord van handeling van schenden met het achtervoegsel -ing [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schending | schendingen |
verkleinwoord | schendinkje | schendinkjes |
de schending v
- het schenden van iets, het inbreuk maken
- Dat is een schending van mijn privacy!
- auteursrechtenschending, bestandsschending, grensschending, knapenschending, mensenrechtenschending, normschending, privacyschending, sabbatschending, sabbatsschending, wetschending
1. het schenden van iets
- Het woord schending staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schending" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ schending op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be