coronageval
Uiterlijk
- Geluid: coronageval (hulp, bestand)
- co·ro·na·ge·val
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coronageval | coronagevallen |
verkleinwoord |
het coronageval o
- (medisch) iemand die besmet geraakt is met het coronavirus
- Dat coronageval was de Italiaanse patiënt nul.
- Het woord coronageval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.