afnummeren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van afnummeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afnummeren | af te nummeren | ||||||
toekomend | zullen afnummeren af zullen nummeren |
te zullen afnummeren af te zullen nummeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgenummerd | te hebben afgenummerd | ||||||
toekomend | afgenummerd zullen hebben | afgenummerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afnummerend | afgenummerd | ev. nummer af |
mv. verouderd nummert af |
nummere af (bijzin) afnummere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | nummer af | nummert af | nummert af | nummert af | nummert af | nummeren af | nummeren af | nummeren af | |
verleden (o.v.t.) | nummerde af | nummerde af | nummerde af | nummerde af | nummerde af | nummerden af | nummerden af | nummerden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afnummeren | zult/zal afnummeren | zult/zal afnummeren | zult afnummeren | zal afnummeren | zullen afnummeren | zullen afnummeren | zullen afnummeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afnummeren | zou afnummeren | zou(dt) afnummeren | zoudt afnummeren | zou afnummeren | zouden afnummeren | zouden afnummeren | zouden afnummeren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afnummer | afnummert | afnummert | afnummert | afnummert | afnummeren | afnummeren | afnummeren | |
verleden (o.v.t.) | afnummerde | afnummerde | afnummerde | afnummerde | afnummerde | afnummerden | afnummerden | afnummerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afnummeren af zal nummeren |
zult/zal afnummeren af zult/zal nummeren |
zult/zal afnummeren af zult/zal nummeren |
zult afnummeren af zult nummeren |
zal afnummeren af zal nummeren |
zullen afnummeren af zullen nummeren |
zullen afnummeren af zullen nummeren |
zullen afnummeren af zullen nummeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afnummeren af zou nummeren |
zou afnummeren af zou nummeren |
zou(dt) afnummeren af zou(dt) nummeren |
zoudt afnummeren af zoudt nummeren |
zou afnummeren af zou nummeren |
zouden afnummeren af zouden nummeren |
zouden afnummeren af zouden nummeren |
zouden afnummeren af zouden nummeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgenummerd | hebt afgenummerd | hebt/heeft afgenummerd | hebt afgenummerd | heeft afgenummerd | hebben afgenummerd | hebben afgenummerd | hebben afgenummerd | |
verleden (v.v.t.) | had afgenummerd | had afgenummerd | had afgenummerd | hadt afgenummerd | had afgenummerd | hadden afgenummerd | hadden afgenummerd | hadden afgenummerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgenummerd hebben | zal/zult afgenummerd hebben | zult/zal afgenummerd hebben | zult afgenummerd hebben | zal afgenummerd hebben | zullen afgenummerd hebben | zullen afgenummerd hebben | zullen afgenummerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgenummerd hebben | zou afgenummerd hebben | zou/zoudt afgenummerd hebben | zoudt afgenummerd hebben | zou afgenummerd hebben | zouden afgenummerd hebben | zouden afgenummerd hebben | zouden afgenummerd hebben |