ophangen
Uiterlijk
- op·han·gen
- samenstelling van op bw en hangen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ophangen |
hing op |
opgehangen |
klasse 7 | volledig |
ophangen
- overgankelijk iets in een hangende positie bevestigen
- Ik heb je schilderijtje opgehangen.
- ▸ Algauw liepen ze achter elkaar door de schuifdeuren terug naar de eetzaal, waar Sverre in het geheim het ophangen van de schilderijen had voorbereid.[1]
- inergatief een telefoongesprek beëindigen
- Hij werd kwaad en hing op.
- overgankelijk aan de galg opknopen
- Hij werd vroeg in de ochtend opgehangen.
- [1] een verhaal ophangen(figuurlijk) vertellen, spreken
1. iets in een hangende positie bevestigen
2. een telefoongesprek beëindigen
- Het woord ophangen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ophangen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus
, ISBN 9789044625691
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 7 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %