mandekking
Uiterlijk
- Geluid: mandekking (hulp, bestand)
- man·dek·king
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mandekking | mandekkingen |
verkleinwoord |
de mandekking v
- (sport) tactiek waarbij één bepaalde speler de opdracht heeft één andere speler van de tegenpartij te bewaken zodat deze laatste niet meer aanspeelbaar is
- Zulte Waregem zette er weinig tegenover en was vooral bezig met de organisatie op het middenveld. Dat leverde slechts één schot op doel op voor de thuisploeg, een gefrustreerde Mbaye Leye viel even uit zijn rol en trapte na richting Simons nadat die op mandekking speelde. De aanvoerder van Zulte Waregem raakte Simons niet, maar mocht toch van geluk spreken dat hij geen kaart kreeg voor deze actie. [2]
- Janmaat paste strakke mandekking toe bij een hoekschop van Norwich City. Aanvaller Steven Naismith kwam daardoor op ondeugende ideeën en greep Janmaat naar zijn scrotum. [3]
1. (sport) tactiek waarbij één bepaalde speler de opdracht heeft één andere speler van de tegenpartij te bewaken zodat deze laatste niet meer aanspeelbaar is
- Het woord mandekking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mandekking" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 29/10/2016 door jtp
- ↑ Tubantia 10-01-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be